Inloggen

Archief

Te weinig concurrentie bij MKB-financiering

De concurrentie op de markt voor de financiering van MKB-bedrijven is te gering. Het aantal banken is laatste jaren afgenomen, waardoor op deze markt slechts een beperkt aantal banken actief is. Daarnaast kent de markt hoge toetredingsdrempels en is er te weinig concurrentiedruk vanuit shoppende MKB‘ers of alternatieve financieringsvormen. Tot deze conclusie komt de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
De drie grote banken ABN AMRO, ING en Rabobank domineren de markt voor MKB-financiering. Er zijn geen andere partijen actief die op grote schaal leningen en kredieten verstrekken aan het MKB. Juist omdat externe financiering erg belangrijk is voor het MKB, is dit gebrek aan concurrentie een probleem. Het kan onder meer tot hogere financieringskosten, slechtere dienstverlening en minder innovatie leiden. De banken hebben hun winstmarge op de MKB-markt de afgelopen jaren zien stijgen. Dit duidt op een afname van de concurrentie. Een verklaring is dat banken begrensd zijn in de hoeveelheid geld die zij kunnen uitlenen. Hierdoor hebben zij minder ruimte om met elkaar te concurreren. Ook bestaat het risico dat de drie grote banken hun marktgedrag stilzwijgend coördineren. Toetreding van nieuwe partijen zou tot meer concurrentie kunnen leiden, maar hoge toetredingsdrempels tot de markt maken dat moeilijk. ACM roept de overheid op haar eerdere aanbevelingen om toetredingsdrempels te verlagen, op te volgen. Ook zouden de banken shopgedrag bij MKB’ers kunnen stimuleren door het verstrekken van meer informatie over belangrijke kenmerken van het financieringsaanbod. Om de overstapdrempels te verlagen gaat ACM een studie doen naar nummerportabiliteit. Verder vindt ACM voor de groei van alternatieve financieringsvormen het belangrijk dat nieuwe en bestaande regelgeving en garantieregelingen niet beperkend uitwerken. Bron: ACM 30-06-2015

Omkering bewijslast: gebreken in administratie moeten wel relevant zijn

Worden administratieverplichtingen niet juist nagekomen, dan kan de Belastingdienst een naheffingsaanslag opleggen en daarbij het standpunt innemen dat de inhoudingsplichtige moet doen blijken dat de hoogte van de naheffingsaanslagen onjuist is. Dit is de zogenoemde omkering van de bewijslast. Juist omdat de administratie gebreken vertoont, is het voor de inhoudingsplichtige heel moeilijk om in die bewijslast te slagen.
De Hoge Raad heeft onlangs in een uitspraak geoordeeld dat voor omkering van de bewijslast de administratieve gebreken die zijn geconstateerd, wel relevantie moeten hebben voor het vaststellen van de hoogte van de aanslag. De zaak betrof een horecaonderneming waar de Arbeidsinspectie in 2007 had geconstateerd dat er enkele personen werkzaam waren die niet in de administratie waren opgenomen. Bij een boekenonderzoek constateerde de fiscus gebreken in de kassa-administratie. Op basis van het onderzoek van de arbeidsinspectie werden naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2007. De fiscus meende dat er in deze zaak reden was voor omkering van de bewijslast. Het hof had geoordeeld dat dit voor de jaren 2003-2006 niet aan de orde was. De gebreken in de administratie hadden immers geen betrekking op de loonheffing. In cassatie bevestigd de Hoge Raad dit: schending van de administratieverplichtingen kan geen omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg hebben indien de gestelde gebreken niet relevant zijn voor de heffing van de belasting waarover het geschil tussen de belastingplichtige en de inspecteur bestaat. Bron: HR 26-06-2015

Niet altijd aftrek hypotheekrente voor buitenlands belastingplichtige

Volgens het Europees Hof van Justitie mag Nederland de aftrek van hypotheekrente weigeren als een buitenlands belastingplichtige het merendeel van zijn inkomen in een jaar buiten Nederland heeft verdiend.
De Hoge Raad had het Europese Hof de prejudiciële vraag gesteld of een buitenlands belastingplichtige recht heeft op aftrek van negatieve kosten uit eigen woning als de belastingplichtige het grootste deel van zijn inkomen in dat jaar niet in Nederland heeft verdiend. De zaak betrof een Duitser, de heer Kieback die in Nederland werkt en in Duitsland woont. In 2005 werkt hij de eerste drie maanden in Nederland en daarna in de Verenigde Staten. Kieback heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2005 negatieve kosten uit eigen woning aangegeven. De inspecteur heeft deze negatieve inkomsten geweigerd, omdat Kieback in 2005 niet het grootste deel van zijn inkomen in Nederland heeft verdiend. De Hoge Raad heeft het Europese Hof van Justitie om uitleg van artikel 39 EG gevraagd. Dit artikel moet volgens het Europese Hof zo worden uitgelegd dat Nederland bij de heffing van inkomstenbelasting van een niet-ingezeten werknemer zoals Kieback, die zijn beroepsactiviteiten gedurende een deel van het jaar in Nederland heeft uitgeoefend, mag weigeren om aan deze werknemer, rekening houdend met diens persoonlijke en gezinsomstandigheden, een fiscaal voordeel toe te kennen indien in dat jaar het belangrijkste deel van het belastbaar inkomen niet in Nederland is verdiend. Om als buitenlands belastingplichtige in aanmerking te komen voor aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning dient de belastingplichtige het grootste deel van zijn jaarinkomen in Nederland te hebben verdiend. Bron: EG HvJ 18-06-2015

Vereenvoudiging beslagvrije voet

In een brief aan de Tweede Kamer presenteert staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid enkele voorstellen om het systeem voor het bepalen van de beslagvrije voet eenvoudiger, handhaafbaar en inzichtelijker te maken.
In de huidige praktijk wordt de beslagvrije voet met enige regelmaat te laag vastgesteld. Dit komt ondermeer door de complexiteit van het huidige systeem, waarbij aan de hand van een reeks gegevens de beslagvrije voet wordt berekend. Dit leidt ertoe dat als bepaalde lasten in inkomsten niet goed worden meegenomen, de beslagvrije voet vaak te laag uitvalt. Om dit te voorkomen wil het kabinet de complexiteit uit het systeem halen. Berekening van de beslagvrije voet op basis van vele factoren zal plaats maken voor een vast bedrag, alleen gebaseerd op de leefsituatie van de schuldenaar. In het nieuwe systeem kan de schuldeiser (beslaglegger) de beslagvrije voet vaststellen aan de hand van de objectief vast te stellen leefsituatie van de schuldenaar. Uitgangspunt daarbij is dat de schuldeiser de leefsituatie kan vaststellen met gegevens uit een authentieke bron zoals de basisregistratie personen. Hierdoor is hij bij de bepaling van de hoogte van de beslagvrije voet niet meer afhankelijk van gegevensverstrekking door de schuldenaar. Het streven is de benodigde wetgeving in 2016 aan de Tweede Kamer voor te leggen. Bron: Min SZW 26-06-2015

Te veel premie betaald of inleg te hoog?

Hebt u te veel premie betaald voor uw lijfrente of was de inleg te hoog, waardoor u uitkwam boven het maximum dat voor de inkomstenbelasting aftrekbaar is? Terugstorten leidt vaak tot vervelende fiscale gevolgen. De staatssecretaris komt daarom met een tijdelijke goedkeuring.
Als een rekeninghouder niet binnen drie maanden aan de financiële instelling meldt dat hij een te hoog bedrag heeft overgemaakt, kan de instelling het te veel betaalde niet zonder meer terugstorten. Terugstorting leidt namelijk in beginsel tot deblokkering van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. De fiscus zal dan negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking nemen en de belastingplichtige is revisierente verschuldigd. Laat de rekeninghouder niet terugstorten, dan zal hij de te hoge inleg niet (geheel) kunnen aftrekken terwijl in de uitkeringsfase de uitkeringen belast zijn (slechts tot een bedrag van € 2.269 per jaar wordt rekening gehouden met niet-afgetrokken premie of inleg). Omdat deze fiscale gevolgen ongewenst zijn komt de staatssecretaris met een tijdelijke goedkeuring. Hij keurt goed dat als een financiële instelling de te hoge inleg op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht terugstort, de rekening in zoverre wordt geacht niet te zijn gedeblokkeerd. Onder een ‘te hoge inleg’ wordt in verstaan het deel van het overgemaakte bedrag dat hoger is dan de aftrekruimte – jaarruimte en/of reserveringsruimte – in het betreffende jaar. Hiervoor is wel een verklaring van de inspecteur van de Belastingdienst nodig. Deze goedkeuring geldt voor betalingen die zijn gedaan tot en met 31 december 2016. Na die datum gedane verzoeken worden afgewezen. Bron: MvF 03-06-2015

© lArcade 2024