De Hoge Raad oordeelt dat bij grensarbeid alleen arbeidstijd en/of loon meetellen
voor de 25%-norm om te bepalen of iemand substantieel in de woonstaat werkt. Andere
omstandigheden mogen niet meewegen. De zaak draait om een werknemer die in meerdere EU-lidstaten werkt en de vraag of
het Nederlandse of een ander socialezekerheidsstelsel van toepassing is. De Sociale
verzekeringsbank (SVB) en de werknemer verschillen van mening over de uitleg van het
begrip ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden’ in de woonstaat. De Centrale Raad
van Beroep had eerder geoordeeld dat ook andere omstandigheden dan arbeidstijd en
loon mochten meewegen. De Hoge Raad heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan
het Hof van Justitie van de EU. Strikte uitleg 25%-norm bij grensarbeid Het Hof van Justitie EU verduidelijkt dat bij de beoordeling of een werknemer een
substantieel deel van zijn werkzaamheden in de woonstaat verricht, uitsluitend gekeken
mag worden naar het aandeel van arbeidstijd en/of loon in die staat. De grens ligt
bij 25%. Andere factoren, zoals de aard van het werk of persoonlijke omstandigheden,
mogen niet worden meegenomen. Ook moet de beoordeling plaatsvinden op basis van de
verwachte situatie in de komende twaalf maanden. De Hoge Raad volgt deze uitleg en
vernietigt het eerdere oordeel van de Centrale Raad van Beroep, omdat die ten onrechte
andere omstandigheden had meegewogen. De zaak wordt terugverwezen naar de Centrale Raad van Beroep voor een nieuwe beoordeling,
waarbij alleen arbeidstijd en/of loon in de woonstaat bepalend zijn. Bron: HR 21-11-2025.