Als de loonadministratie van een werkgever veel ernstige gebreken vertoont, mag de
berekening van een branchecorrectie loonheffingen door de fiscus een beetje ruw zijn. Een VOF heeft van 1 maart 2012 tot en met 31 mei 2014 een wasserijonderneming gedreven.
De wasserij heeft verschillende klanten waaronder hotels, restaurants en linnenverhuurbedrijven.
Voor deze klanten reinigt, strijkt en vouwt de wasserij linnengoed. Tijdens een gezamenlijke
controle van de Belastingdienst en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt
ontdekt dat in de wasserij drie personen werken die daarvoor niet de benodigde papieren
hebben. De fiscus besluit een boekenonderzoek te houden. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek
krijgt de VOF naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Daarbij is een branchecorrectie
loonheffingen toegepast. De rechtsopvolger van de inmiddels gestaakte VOF tekent beroep
aan tegen deze naheffingsaanslagen en in het bijzonder tegen de branchecorrectie. Bron: Hof Amsterdam 15-12-2022 (gepubl. 22-03-2023)
Hof Amsterdam stelt vast dat de wasserij de vereiste aangifte loonheffingen niet heeft
gedaan. Daardoor geldt voor haar een zware bewijslast. Maar dan nog moet de schatting
van de inspecteur redelijk zijn. In dit geval merkt het hof op dat de branchecorrectie
een zekere ruwheid kent. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat de inspecteur
over weinig betrouwbare gegevens beschikt om de juistheid van de financiële en salarisadministratie
van de VOF te verifiëren. Deze administraties vertonen namelijk belangrijke leemtes.
Zo is de omzet van de jaren 2012 en 2013 niet geboekt op basis van de omzetfacturen
maar op basis van een maandelijkse samenvoeging. Daarnaast zijn belangrijke onderdelen
van de administratie van de VOF verloren gegaan of niet bewaard. Verder ontbreken
werknemersgegevens en zijn de lonen van de ontdekte werknemers niet verantwoord in
de loonadministratie. Bovendien zijn de brutoloonkosten als percentage van de omzet
opvallend laag.
Hoewel het de taak van de VOF is geweest om uitleg te geven over de missende gegevens,
heeft zij dat niet gedaan. Onder deze omstandigheden mag de wijze waarop de inspecteur
zijn schatting vaststelt een zekere mate van ruwheid vertonen. In dat geval is niet
per definitie sprake van onredelijkheid of willekeur. Het betekent ook dat aan de
berekening van de inspecteur geen sluitende mathematische onderbouwing ten grondslag
hoeft te liggen. Het hof verklaart het beroep van de rechtsopvolger van de VOF daarom
ongegrond.
Hof Den Bosch heeft in afwijking van de wet rechtsherstel geboden aan de eigenares
van een tweede woning waarover zij geen rendement heeft gerealiseerd. Een vrouw woont in Duitsland maar beschikt daarnaast over een tweede woning in Nederland.
De Belastingdienst neemt deze woning mee bij het berekenen van het belastbaar inkomen
uit sparen en beleggen in Nederland over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur berekent
dit inkomen voor 2017 en 2018 op € 8.454 respectievelijk € 7.014. Onder de Wet rechtsherstel
box 3 zouden deze inkomens € 11.426 (2017) en € 10.760 (2018) bedragen. De fiscus
wil daarom de vrouw geen compensatie bieden. Maar het hof oordeelt dat de vrouw wel
recht heeft op compensatie. Bij het berekenen van de compensatie in het kader van
rechtsherstel op basis van het Kerstarrest moet men namelijk in principe aansluiten
bij het werkelijk behaalde rendement. Bron: Hof Den Bosch 22-03-2023
In de zaak voor het hof heeft de vrouw echter de woning in Nederland niet verhuurd.
Zij heeft daardoor geen inkomen met deze woning gerealiseerd. Het hof gaat voorbij
aan de vraag of nog sprake is van een ongerealiseerde waardestijging. Zo’n ongerealiseerde
waardestijging behoort namelijk niet tot het werkelijke rendement. Het hof oordeelt
vervolgens dat de vrouw recht heeft op rechtsherstel. In haar geval komt dat neer
op een vernietiging van de navorderingsaanslagen over 2017 en 2018.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een maaltijdbezorger bij Deliveroo in dienstbetrekking
werkzaam is. Aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan.
Irrelevant is dat de bezorger een zekere vrijheid heeft om opdrachten te aanvaarden
en dat een bezorgers zich incidenteel kan laten vervangen. Deliveroo heeft vanaf 2015 in Nederland een digitaal platform waarop consumenten bij
onafhankelijke restaurants maaltijden konden bestellen en betalen. Bezorgers halen
de maaltijden op van de restaurants en bezorgen deze bij de consument. De bezorgers
zijn aanvankelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Vanaf juli 2018 werken de bezorgers alleen op basis van een overeenkomst van opdracht.
Deliveroo heeft vanaf juli 2018 de bezorgers betaald per afgeleverde bezorging. Bron: HR 24-03-2023
In geschil bij de Hoge Raad is of in afwijking van de afspraken, de overeenkomsten
die de bezorgers met Deliveroo hebben zijn aan te merken als arbeidsovereenkomsten.
De Hoge Raad gaat aan de hand van de wettelijke omschrijving van een arbeidsovereenkomst
van art. 7:610 BW, na of bij de bezorgers ook sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Kortom het gaat erom of de bezorgers arbeid verrichten, waarvoor zij loon krijgen
en dat gedurende een zekere tijd doen. De Hoge Raad verwijst voor het bestaan van
een arbeidsovereenkomst naar de motivering van het arrest van Hof Amsterdam. Het hof
heeft geoordeeld dat de bezorgers arbeid hebben verricht, Deliveroo loon heeft betaald
en de bezorgers onder gezag staan van Deliveroo. Aan de voorwaarden voor het bestaan
van een arbeidsovereenkomst is voldaan.
Over de vrijheid van bezorgers om op het werk en verschijnen en opdrachten te aanvaarden,
oordeelt de Hoge Raad als volgt. De vrijheid van de bezorgers om al dan niet opdrachten
te aanvaarden, sluit op zichzelf een arbeidsovereenkomst niet uit. Het gaat erom wat
geldt als een bezorger wel verschijnt op zijn werk. Ook de mogelijkheid dat bezorgers
zich kunnen laten vervangen, sluit een arbeidsovereenkomst tussen de bezorgers en
Deliveroo niet uit.
De Hoge Raad geeft nog aan dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om nadere
regels te geven voor de vraag of er al dan niet een arbeidsovereenkomst bestaat. Zowel
de Nederlandse wetgever als de Europese wetgever hebben nu aandacht voor dit vraagstuk.
Vrijdagochtend 17 maart ging het STAP-loket voor het eerst in 2023 open en kon men
subsidie aanvragen voor scholing ter verbetering van de arbeidsmarktpositie. Ruim
40.000 mensen dienden een aanvraag in waardoor rond 12.30 uur het voor deze periode
beschikbare budget van € 34 miljoen op was en het loket werd gesloten. Het was de eerste keer in 2023 dat een STAP-budget kon worden aangevraagd. Aanvankelijk
stond dat gepland voor 28 februari, maar door een technische storing in combinatie
met grote drukte was het onmogelijk het loket te openen en is gekozen voor een verplaatsing
naar 17 maart. Grens van 300 toekenningen per scholing Per jaar zijn 300 toekenningen per scholingsactiviteit mogelijk. Dat betekent dat
cursussen waarvoor deze ronde 300 of meer aanvragen worden toegekend uit het Scholingsregister
worden verwijderd en dit jaar niet meer beschikbaar zijn voor een STAP-budget. Deze
maatregel is genomen om te voorkomen dat een groot deel van het STAP-budget bij een
beperkt aantal grote opleiders met een groot marketingbudget terecht komt en bepaalde
doelgroepen onvoldoende bereikt worden. Hoeveel scholingen deze grens hebben bereikt
is op dit moment nog niet duidelijk Bron: UWV 17-03-2023
Met de STAP-regeling kunnen mensen zelf de regie nemen over hun ontwikkeling op de
arbeidsmarkt. In 2022 kregen ruim 200.000 mensen een budget toegekend waarmee ze een
opleiding konden volgen om hun arbeidsmarktpositie te verstevigen. De STAP-regeling
voorziet dan ook in een grote behoefte. Tegelijkertijd werd duidelijk dat de regeling
op een aantal punten aangescherpt moest worden om misbruik en oneigenlijk gebruik
tegen te gaan. Om die maatregelen te kunnen implementeren heeft het kabinet het eerste
tijdvak van 2023, in januari, overgeslagen.
UWV voert samen met de Toetsingskamer van het ministerie van SZW deze ronde extra
controles uit, onder meer op het aanmeldbewijs en of opleidingen en opleiders aan
de aangescherpte voorwaarden van de regeling voldoen. Daarbij wordt ook gekeken naar
opleidingen en opleiders waar signalen over zijn.
Hof Den Haag ziet in een onverklaarde vertraging in het opleggen van een navorderingsaanslag
erfbelasting reden om deze hele aanslag te vernietigen. De Belastingdienst is erachter gekomen dat een vrouw € 1,5 miljoen op een Zwitserse
bankrekening heeft geërfd van haar vader, die in 2001 is overleden. De vrouw heeft
deze bankrekening niet opgegeven in haar aangifte successierecht (de voorloper van
de erfbelasting). Daarom heeft de inspecteur op 24 oktober 2018 aangekondigd de vrouw
een navorderingsaanslag successierecht op te leggen. Uiteindelijk komt de navorderingsaanslag
binnen bij de vrouw op 3 mei 2019. Daarop gaat zij in bezwaar en beroep. Rechtbank
Den Haag verklaart echter haar beroep ongegrond. Vervolgens gaat de vrouw in hoger
beroep. Bron: Hof Den Haag 23-02-2023 (gepubl. 13-03-2023
Het hof bevestigt dat de onbeperkte navorderingstermijn met betrekking tot buitenlandse
onderdelen van de nalatenschap is toegestaan. Maar de Belastingdienst moet dan wel
voldoende voortvarend optreden. In deze zaak is dat niet gebeurd. Tussen het verkrijgen
van de informatie die nodig is om de navorderingsaanslag op te leggen en het opleggen
van die aanslag liggen meer dan zes maanden. De inspecteur heeft daarvoor geen afdoende
verklaring gegeven. Het hof verwerpt bovendien het beroep van de inspecteur op de
zogeheten standstillbepaling. De wetgeving met betrekking tot de onbeperkte navorderingstermijn
is namelijk tot stand gekomen na de ‘standstilldatum’ van 31 december 1993. De onbeperkte
navorderingstermijn is evenmin een voortzetting van een wettelijke regeling die al
bestond op de standstilldatum. Het hof vernietigt daarom de navorderingsaanslag.