De Tweede Kamer wil dat ondernemen vanuit de bijstand gestimuleerd wordt en niet afgestraft.
Wanneer zzp’ers in de bijstand hun spaargeld investeren in de eigen onderneming, wordt
dit als inkomen gezien en de uitkering direct gekort, terwijl van inkomsten nog geen
sprake is. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen om te regelen dat eigen investeringen
in de eigen onderneming niet als inkomen worden gezien. Participatiewet in balans De Tweede Kamer heeft 22 april ingestemd met het wetsvoorstel Participatiewet in balans.
In het wetsvoorstel staan ruim twintig maatregelen om de wet op korte termijn te vereenvoudigen
en verbeteren. Het is een eerste stap op weg naar een fundamentele herziening van
de Participatiewet. De maatregelen zijn onder andere gericht op het aantrekkelijker
maken van werk naast een uitkering, zoals het uniformeren van de bijverdiengrenzen
als mensen gaan werken naast de uitkering. En het bufferbudget, waardoor schommelingen
door wisselende inkomsten uit werk kunnen worden opgevangen. Daardoor krijgen mensen
meer financiële zekerheid als ze naast hun uitkering aan het werk gaan. Ook wordt
het eenvoudiger voor mensen om een bijstandsuitkering aan te vragen. Gemeenten krijgen
de ruimte om het wetsvoorstel Participatiewet in balans in stappen in te voeren. Het
kabinet kijkt samen met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) naar
de termijn van invoering per maatregel. De inzet is dat de eerste maatregelen per
1 januari 2026 in kunnen gaan. Dit is mede afhankelijk van de behandeling van de wet
door de Eerste Kamer. Bron: Kamerstukken II 2024/25, 36582 nr. 57.
Als de eigenaar van een woning niet aannemelijk maakt welk deel van zijn woning hem
als hoofdverblijf ter beschikking staat en of hij de hypotheekrente heeft betaald,
mag hij de hypotheekrente niet aftrekken. Een man, woonachtig in België, is een zogeheten kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
Daardoor mag hij zijn hypotheekrente aftrekken als hij voor de rest aan de voorwaarden
voldoet. De man heeft dan ook in zijn aangifte IB/PVV 2019 een negatief saldo eigenwoning
opgevoerd. Hij stelt dat hij eigenaar is van een boerderij die bestaat uit een hoevewoning
en een stal. Volgens de man is de hele boerderij zijn hoofdverblijf. Maar hij stelt
ook in de verbouwde stal te wonen, terwijl zijn volwassen kinderen de hoevewoning
bewonen. De Belastingdienst weigert de aftrek van de hypotheekrente. De man zou niet
hebben aangetoond welk deel van de woning hij bewoont en of hij de hypotheekrente
heeft betaald. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroepschrift van de man
ongegrond, waarna de man in hoger beroep gaat. Tegenstrijdige stukken en verklaringen Hof Den Bosch oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt welk deel van de
woning hem als hoofdverblijf ter beschikking staat. De verklaringen van de man en
de overgelegde stukken zijn tegenstrijdig en onvoldoende om aan te tonen dat de woning
zijn hoofdverblijf is. Daarnaast oordeelt het hof dat de man niet heeft aangetoond
welk deel van de hypotheek betrekking heeft op het door hem bewoonde deel van de woning
en of hij de hypotheekrente heeft betaald. Hierdoor is de rente niet als aftrekbare
kosten in aanmerking te nemen. Bron: Hof Den Bosch 29-01-2025 (gepubl. 15-04-2025), Rb. Zeeland-West-Brabant 05-01-2023
(gepubl. 16-01-2023).
Het wetsvoorstel bevat een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet in verband met
scheppen van een wettelijke grondslag voor de subsidiëring van samenwerkingsverbanden
voor kennisactiviteiten ter voorkoming of beperking van beroepsziekten. De regering regelt voor de lange duur onderzoek naar beroepsziekten door gevaarlijke
stoffen in Nederland en verbetert de grondslag voor beroepsziekteregelingen. Dit wetsvoorstel
bevat een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet voor een doorlopend kennisprogramma
beroepsziekten. Deze grondslag houdt in dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
een duurzame basis heeft om periodiek subsidie te verstrekken aan een samenwerkingsverband
van instellingen voor het verrichten van kennisactiviteiten ter voorkoming of beperking
van beroepsziekten. De minister wil de kennis van stoffengerelateerde beroepsziekten
van de volgende doelgroepen vergroten: Kennisinstituten in Nederland Huisartsen en medisch specialisten Bedrijfsartsen en andere arboprofessionals Werkgevers, concreet: bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen Werknemers die werken of gewerkt hebben met gevaarlijke stoffen Opleidingen Subsidieverstrekking De kennisactiviteiten waarvoor een subsidie wordt verstrekt, zijn een uitwerking
van een hoofdlijnennotitie die door de minister in de bijlage bij de regeling bekend
zal worden gemaakt. Met de hoofdlijnennotitie geeft de minister aan waar hij wil dat
onderzoek naar wordt gedaan. Daarnaast stelt hij hierin nadere eisen aan het samenwerkingsverband.
Denk hierbij aan eisen over de reeds opgebouwde kennis en ervaring van de instellingen
in het samenwerkingsverband en de samenwerking met partijen buiten het samenwerkingsverband.
De Arbeidsomstandighedenwet, de subsidieregeling en een hoofdlijnennotitie samen vormen
het kader waarbinnen voor een bepaalde periode subsidie kan worden aangevraagd voor
de uitvoering van het kennisprogramma. Tegemoetkomingsregeling Ten slotte bevat dit wetsvoorstel een grondslag voor tegemoetkomingsregelingen voor
beroepsziekten. De bestaande tegemoetkomingsregelingen voor beroepsziekten zullen
na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel op deze grondslag zijn gebaseerd. De Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten (RegelingTSB). De huidige
regeling staat open voor drie beroepsziekten: longkanker door asbest, allergisch beroepsastma
door allergenen en chronische hersendisfunctie door oplosmiddelen (ook wel ‘schildersziekte’
genoemd). De regeling wordt in de toekomst uitgebreid met meer stoffengerelateerde
beroepsziekten. De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (Regeling-TAS). Er kan tot 20 mei 2025 op de internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wetsvoorstelkennisprogrammaberoepsziekten/b1) worden gereageerd. Bron: Min. SZW 22-04-2025.
Iemand die slechts korte tijd fiscaal partner is geweest, kan in principe toch de
partnerfaciliteiten in de erfbelasting benutten. Een getrouwde vrouw werkt als praktijkondersteuner huisarts/doktersassistente ouderenzorg
bij een huisartsenpraktijk. Vanaf maart 2014 begeleidt zij een patiënt met een spierziekte.
Deze man benoemde de vrouw in maart 2015 tot zijn enig erfgenaam. De vrouw en haar
echtgenoot scheiden in juli 2015. Op 6 augustus 2015 gaan de vrouw en de patiënt een
geregistreerd partnerschap aan. De patiënt overlijdt in oktober 2025. De vrouw doet
aangifte erfbelasting en benut daarbij de vrijstelling en het lage tarief voor fiscale
partners. Maar de inspecteur legt haar een navorderingsaanslag erfbelasting op. Daarbij
neemt hij de partnervrijstelling terug en hij past de vrijstelling voor overige verkrijgers
toe. Wanneer de vrouw in beroep gaat, vernietigt Rechtbank Zeeland-West-Brabant de
navorderingsaanslag. De Belastingdienst gaat echter in hoger beroep. Geen fraus legis Hof Den Bosch oordeelt dat er geen sprake is van fraus legis. Hoewel het geregistreerd
partnerschap kort heeft geduurd en belastingbesparing een rol speelde, is het partnerschap
niet van elke reële praktische betekenis ontbloot. De zorgverplichting tussen de vrouw
en de patiënt had wel degelijk praktische betekenis, gezien de wederzijdse genegenheid
en zorg. Het hof neemt in aanmerking dat de patiënt een woning heeft gekocht waarin
de vrouw hem zou verzorgen. Ook de verbouwing van deze woning, de verkoop van het
huis van de patiënt en zijn aanwezigheid bij de vrouw thuis in de weekenden wijzen
op wederzijdse zorg. De wederzijdse zorg en genegenheid tussen de vrouw en de patiënt
onderbouwen de reële betekenis van het geregistreerd partnerschap. Daarom bevestigt
het hof de uitspraak van de rechtbank. Bron: Hof Den Bosch 09-04-2025 (gepubl. 18-04-2025), Rb. Zeeland-West-Brabant 13-07-2023
(gepubl. 18-07-2023).
Er zijn geen signalen dat boeren vanwege fiscale gevolgen afzien van deelname aan
de vrijwillige opkoopregeling. Staatssecretaris Van Oostenbruggen geeft antwoord op
Kamervragen over de uitkoop van boeren en de daaropvolgende migratie van bedrijfsbezit
naar privé. De wet biedt in beperkte mate een mogelijkheid om de behaalde winst, die is toe te
rekenen aan bedrijfsmiddelen en aan herinvesteringsreserves, als gevolg van het staken
van de onderneming te behandelen als te conserveren inkomen, mits die winst binnen
een periode van 12 maanden na staking zal worden geherinvesteerd in een andere onderneming
waaruit de belastingplichtige winst geniet. De termijn van 12 maanden kan in bepaalde
omstandigheden op verzoek worden verlengd. Deze mogelijkheid van te conserveren inkomen
geldt bij elke stakende onderneming en vindt plaats op verzoek van de belastingplichtige
bij de aangifte met betrekking tot het stakingsjaar. Na een verzoek in de aangifte
wordt ten aanzien van het te conserveren inkomen een conserverende aanslag opgelegd.
Voor deze conserverende aanslag wordt met inachtneming van bepaalde voorwaarden uitstel
van betaling verleend. Stakingswinst In 2022 hadden 3.531 agrarische ondernemingen stakingswinst, waarbij 37% van de gevallen
onroerende zaken naar privé werden overgebracht. De gemiddelde stakingswinst bedroeg
circa € 302.000. Daarnaast blijkt dat de stakingswinst uit onroerende zaken doorgaans
substantieel hoger uitvalt wanneer een onroerende zaak wordt onttrokken naar privé,
zowel bij agrarische als niet-agrarische ondernemingen. Het is de verwachting dat
agrarische ondernemingen die deelnemen aan de beëindigingsregelingen gemiddeld genomen
een gelijkend financieel profiel hebben als de agrarische ondernemingen die eerder
(gedeeltelijk) zijn gestaakt en dus te maken hebben gekregen met stakingswinsten.
Daarmee zijn ook de belastingaanslagen waarmee zij geconfronteerd worden bij staking
naar verwachting niet wezenlijk anders dan de belastingaanslagen van agrariërs die
eerder hun onderneming (gedeeltelijk) staakten. Herinvesteringsreserve Er zijn geen signalen dat boeren vanwege fiscale gevolgen afzien van deelname aan
de vrijwillige opkoopregeling. Een onderzoek naar fiscale belemmeringen bij beëindigingsregelingen
heeft geleid tot verruiming van de herinvesteringsreserve (HIR) in het Belastingplan
2024. Andere opties om bestaande fiscale regelingen voor stoppende ondernemers te
verruimen zijn in het onderzoek taskforce Landbouw en Fiscaliteit bestempeld als beperkt
doeltreffend en doelmatig. Een nieuw onderzoek naar dezelfde materie zal naar verwachting
niet tot gewijzigde inzichten leiden. Bron: MvF 18-04-2025.