Hebt u nog een lopende boetezaak in verband met de tewerkstelling van Roemeense, Bulgaarse of Kroatische werknemers? Dan kunt u hoop putten uit een recente uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Deze rechtbank oordeelde dat een tewerkstellingsvergunning niet nodig was.
Een particulier had in 2013 schilderwerkzaamheden aan zijn woning laten uitvoeren door twee Roemeense arbeidskrachten die hij via een aannemer had ingeschakeld. Op dat moment was op basis van de overgangsregeling voor Roemeense werknemers nog een tewerkstellingsvergunning verplicht. Zowel de aannemer als de woningeigenaar beschikten niet over een tewerkstellingsvergunning voor de Roemeense schilders. Na een controle door de Inspectie SZW krijgt de eigenaar een boete van € 9.000 opgelegd, die hij met succes aanvecht bij de rechter.
Hij verwijst onder meer op het toetredingsverdrag met Roemenië. Daarin is weliswaar bepaald dat lidstaten in het kader van een overgangsregeling de vrije toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemeense werknemers gedurende een bepaalde periode mogen beperken, maar ook dat aan werknemers die onderdaan zijn van een van de lidstaten voorrang wordt gegeven boven werknemers die onderdaan van een derde land zijn. En zo’n derde land waarvan de inwoners vrij toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt was snel gevonden door een uitspraak van 24 december 2014 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad van State bepaalde toen dat op basis van een oud handelsverdrag met Japan Japanners geen tewerkstellingsvergunning nodig hadden. En omdat de toetredingsverdragen van onder ander Roemenië en Bulgarije een begunstigingsclausule bevatten die volgens de Europese rechter zo moet worden uitgelegd dat voor werknemers uit die landen minstens dezelfde voorwaarden moeten gelden als voor werknemers uit derde landen, komt de rechter van Rechtbank Zeeland-West-Brabant tot de conclusie dat voor de Roemeense werknemers geen tewerkstellingsvergunning mocht worden geëist. Het boetebesluit wordt vernietigd.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 24-07-2015
Verblijft u voor langere tijd in het buitenland, zorg dan voor een adequate zaakwaarneming. Een beroep op langdurig verblijf elders in geval van een termijnoverschrijding bij het indienen van bijvoorbeeld een bezwaar wordt doorgaans niet geaccepteerd, zo bleek onlangs weer bij een zaak voor Hof Amsterdam.
Een inwoner van Amsterdam dient op 5 november 2013 een bezwaarschrift in tegen een WOZ-beschikking met dagtekening 28 februari 2013. Ruim dus na de bezwaartermijn van zes weken. Op 7 november verklaart de inspecteur van de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Het bezwaar is namelijk ingediend ruim na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. De man gaat in beroep, maar ook de rechter is van oordeel dat het ingediende bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. Daar niet is betwist dat de WOZ-beschikking is ontvangen, loopt de bezwaartermijn van 1 maart 2013 tot en met 11 april 2013. Bij de rechtbank voert de man aan dat hij in 2013 119 dagen in het buitenland verbleef, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Van iemand die voor langere tijd in het buitenland verblijft, mag worden verwacht dat hij zijn zaken tijdens zijn afwezigheid op adequate wijze door een derde laat behartigen. Zorgt men daar niet, dan zijn de gevolgen hiervan voor eigen risico, aldus de rechtbank. Bij het hof probeert de man het nog met het argument dat hij al eerder een bezwaarschrift had ingediend, maar daar is heffingsambtenaar niets van bekend en ook de man zelf kan geen kopie van dit eerdere bezwaarschrift overleggen. Het hof kan niet anders dan tot de conclusie komen dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en sluit zich aan bij het standpunt van de rechtbank over de adequate zaakwaarneming.
Bron: Hof Amsterdam 4-06-2015 (publ. 29-07-2015)
UWV verwacht voor 2016 lagere premielasten voor werkgevers. Werkgevers kunnen een lagere WW-sectorpremie tegemoet zien, terwijl de premies voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de Ziektewet vrijwel stabiel blijven.
Als gevolg van het economisch herstel neemt het aantal WW-uitkeringen dit jaar naar verwachting af tot 420.000 en naar minder dan 400.000 eind 2016. Hierdoor dalen de uitkeringslasten voor de WW-uitkering van € 6,9 miljard in 2014 naar € 6,2 miljard in 2016.
Het herstel is het duidelijkst zichtbaar in de sectoren bouw, zakelijke dienstverlening, metaal, uitzendbedrijven en detailhandel. In andere sectoren (o.a. zorg, financiële dienstverlening) gaan echter juist banen verloren en stijgen de WW-lasten. Per saldo zal de WW-sectorpremie die werkgevers betalen volgend jaar dalen. De lastendekkende sectorpremie bedraagt volgend jaar 1,77%, 0,39 procentpunt lager dan nu.
De premies voor de WGA en Ziektewet blijven volgend jaar vrijwel stabiel. Voor de WGA en de Ziektewet kunnen werkgevers kiezen tussen verzekering via UWV of eigenrisicodrager worden. UWV verwacht volgend jaar een marktaandeel van UWV van 56% bij de WGA en 64% bij de Ziektewet.
Bron: UWV 1-07-2015
Wil een zelfstandige als ondernemer worden aangemerkt, dan moet er ook echt sprake zijn van zelfstandige werkzaamheden die voor eigen rekening en risico worden verricht en waarbij men ondernemersrisico loopt.
Een man heeft in 2011 een VAR-wuo (winst uit onderneming) aangevraagd. Bij de omschrijving van zijn werkzaamheden vermeldt hij: ‘agrarische sector werkzaamheden tomatenteelt’. Na een bedrijfsbezoek herziet de inspecteur deze VAR-wuo echter in een VAR-loon, waar de man geen bezwaar tegen aantekent. In de twee jaren daarna werkt hij via uitzendbureaus, maar in 2014 probeert hij weer als ondernemer te worden aangemerkt en vraagt hij opnieuw een VAR-winst aan. Zijn werkzaamheden omschrijft hij nu als het ‘dieven en draaien tomatenkwekerij in de agrarische sector’. De man krijgt echter een VAR-loon.
Nu gaat hij wel in bezwaar en beroep. Maar ook bij de rechter vangt de man bot. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie sprake is van een zelfstandig uitgeoefend beroep, als de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening en risico worden verricht en de belastingplichtige daarbij ondernemersrisico loopt. Daarvan is in dit geval echter geen sprake: zijn opdrachtgever legt hem tot in detail verplichtingen op met betrekking tot de werkzaamheden (aantal te dieven en draaien planten, kleding, gebruik materialen van opdrachtgever, enz.) en hij draagt geen verantwoordelijkheid voor het eindproduct en loopt ter zake daarvan ook geen risico. Ook is er geen sprake van investeringen. Integendeel, hij gebruikt slechts de materialen die hem door de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld. De stelling van de man dat hij in tegenstelling tot werknemers in loondienst geen ontslagbescherming geniet, brengt de rechter niet tot een ander oordeel. Dat maakt nog niet dat er sprake is van ondernemerschap.
Bron: Rb. Den Haag 7-05-2015 (publ.13-07-2015)
Dient u digitaal een beroep in bij de rechtbank, let dan goed op de ontvangstbevestiging. Aan alle ingediende documenten wordt een nummer gekoppeld. Ontbreekt een nummer op de ontvangstbevestiging, dan is dit document niet ingediend.
Een belastingplichtige dient zelf bij de rechtbank digitaal een beroep in tegen een besluit van de inspecteur. De belastingplichtige meent hierbij het beroepschrift en het bestreden besluit te hebben ingestuurd. Op de ontvangstbevestiging wordt echter alleen het beroepsschrift vermeld. Omdat het bestreden besluit ontbrak heeft de rechtbank, nadat een herstelmogelijkheid was geboden, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
In een daarop volgende verzetprocedure stelt de gemachtigde het bestreden besluit door zijn cliënt wel degelijk bij het digitaal indienen van het beroepschrift digitaal is meegestuurd. Ter onderbouwing hiervan overlegt hij een ontvangstbevestiging van het digitaal ingediende document. De rechter ziet hierin echter geen aanleiding om anders te oordelen. De ontvangstbevestiging vermeld welke documenten digitaal bij de rechtbank zijn ingediend. Aan elk digitaal ingediend document wordt een documentnummer gekoppeld. De ontvangstbevestiging vermeldt echter één documentnummer dat gekoppeld is aan het beroepschrift, zijnde het beroepschrift zelf. Uit de ontvangstbevestiging blijkt dus niet dat het bestreden besluit als digitaal document is ingediend. Daarnaast is de gemachtigde bij aangetekende brief van 2 oktober 2014 al meegedeeld dat het beroepschrift niet aan de voorwaarden voldeed omdat het bestreden besluit niet was ingediend. De vermelde termijn van vier weken om dit te herstellen heeft de gemachtigde zonder reactie voorbij laten gaan. verleend om het verzuim te herstellen. Het verzet is volgens de rechter ongegrond en in de buiten-zittinguitspraak is het beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Rb. Den Haag 17-02-2015 (publ. 10-07-2015)