Inloggen

Archief

Aanpassing crowdfunding-investeerderstoets

Uiterlijk per 1 april 2016 treden de nieuwe regels in werking voor crowdfundingplatforms met een vergunning of een ontheffing. Onlangs hield AFM met vertegenwoordigers van crowdfundingplatforms een bijeenkomst over de wijze van invulling van de voorschriften die in december 2015 zijn geïntroduceerd.
De voorschriften gaan over de wijze van dienstverlening aan consumenten en de governance van de platforms. Wat betreft de dienstverlening gaan verhoogde investeringsgrenzen gelden die bijdragen aan de groei van de sector. Ook wordt een investeerderstoets ingevoerd. Het betreft een pilot en de voorschriften worden op twee momenten geëvalueerd, in oktober 2016 en april 2017. De wijze van evaluatie komt mede in overleg met sector tot stand. Naar aanleiding van de inbreng en het overleg tijdens de bijeenkomst met de crowdfundingsector heeft de AFM besloten om het voorschrift met betrekking tot de crowdfunding-investeerderstoets op drie onderdelen aan te passen: een eerste investeerderstoets hoeft pas te worden afgenomen bij een investeringsbedrag boven €500; eerder gold dit voorschrift voor elke investering, ongeacht de hoogte van het bedrag; er komt een beperktere vervolgtoets wanneer het totaal geïnvesteerde bedrag hoger is dan €5.000. Bij deze beperkte toets mag worden volstaan met het stellen van vermogensvragen en het wijzen op de risico’s die gepaard gaan met beleggen in crowdfunding. Het voorschrift ging eerder uit van een volledig nieuwe toets; deze beperkte toets geldt ook voor elke volgende €5.000 die wordt geïnvesteerd. Er is voor deze aanpassingen van het voorschrift gekozen omdat het herhaalde karakter van de investeerderstoets op voorhand als belemmerend wordt ervaren. De AFM publiceert de wijzigingen op korte termijn op haar website in het overzicht van de voorschriften voor de bedrijfsvoering van crowdfundingplatforms. Ook ontvangen alle platforms een individueel wijzigingsbesluit. Bron: AFM 21-01-2016

Invoering Wet DBA één maand later

Staatssecretaris Wiebes heeft in het debat over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties in de Eerste Kamer toegezegd het interne beoordelingskader (de handreiking beoordeling arbeidsrelaties), voor toetsing of een overeenkomst tussen opdrachtgever een zzp’er in overeenstemming is met de feitelijke situatie op de werkvloer, openbaar te maken. Ook zal de ingangsdatum van de wet een maand worden uitgesteld naar 1 mei 2016 en loopt de implementatiefase tot 1 mei 2017 in plaats van tot 1 januari 2017.
De Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie vervangt de VAR. In plaats van de VAR kunnen opdrachtgevers en opdrachtnemers gaan werken met een stelsel van voorbeeldovereenkomsten en modelovereenkomsten. In de Eerste Kamer waren hierover veel vragen gerezen. Senator Rinnooy Kan (D66) heeft nog een motie ingediend om het wetsvoorstel aan te houden tot aannemelijk kan worden gemaakt dat het alternatief voor de voorgestelde afschaffing van de VAR-verklaring een substantiële verbetering zal betekenen voor het daadwerkelijk tegengaan van schijnzelfstandigheid en daarna pas de behandeling in overleg met de Kamer te heropenen. Deze motie wordt door de staatssecretaris ontraden. Tijdens het debat deed de Verder zegde de staatssecretaris toe dat de modelovereenkomsten door een panel van experts onafhankelijk juridisch zullen worden getoetst. Ook worden alle algemene en sectorale overeenkomsten gepubliceerd. Mocht uit een specifieke, geanonimiseerde niet-gepubliceerde overeenkomst een nieuwe modelovereenkomst zijn af te leiden, dan zal een nieuwe modelovereenkomst worden geformuleerd en gepubliceerd. Volgende week zal de Eerste Kamer over het wetsvoorstel en de ingediende motie stemmen. Bron: EK, 26-01-2016

Wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II naar Tweede Kamer

Staatsecretaris Wiebes heeft vrijdag 22 januari 2016 de uitwerking van Autobrief II als wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel bevat twee aanpassingen ten opzichte van de voorstellen uit Autobrief II.
De eerste aanpassing betreft de kilocorrectie van 300 kilogram voor plug-in hybride voertuigen (PEHV’s) in de motorrijtuigenbelasting. In eerste instantie was het de bedoeling dat voor de jaren 2019 en 2020 een forfaitaire gewichtscorrectie van 300 kilogram zou worden heringevoerd. Op verzoek van de Tweede Kamer is, om de fiscale voordelen van PEHV’s transparanter te maken voor particulieren, de forfaitaire gewichtscorrectie vervangen door een driekwarttarief in de MRB. Daarnaast is het overgangsrecht in de bijtelling vereenvoudigd.

Werkelijk betaalde prijs niet relevant voor bijtelling

Voor de bijtelling vanwege het privégebruik van een terbeschikkinggestelde auto dient uit te worden gegaan van de catalogusprijs en niet van de werkelijk voor de auto betaalde prijs, ook niet als deze lager is.
Een bv heeft aan zijn enige werknemer, tevens de gemachtigde in deze zaak, een auto ter beschikking gesteld. De auto is bij de dealer aangeschaft voor € 48.850,00 (incl. btw en BPM). De cataloguswaarde van deze auto is volgens de site van de RDW € 55.624. Over september 2014 doet de bv aangifte loonheffing waarbij voor de grondslag van de bijtelling uitgegaan wordt van de catalogusprijs. De bv gaat tegen de eigen aangifte in bezwaar en stelt dat voor de bijtelling moet worden uitgegaan van een waarde van € 47.635 (de consumentenprijs inclusief btw/BPM minus de kosten afleverklaar maken ad € 1.215). De inspecteur wijst het bezwaar af en de zaak wordt voorgelegd aan Rechtbank Gelderland. Op grond van artikel 13bis lid 6 Wet LB 1964 moet de waarde van de ter beschikking gestelde auto worden gesteld op de catalogusprijs zoals dat in artikel 9 van de Wet BPM is gedefinieerd, vermeerderd met de BPM. Volgens artikel 9 lid 4 Wet BPM wordt hieronder verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers geadviseerde verkoopprijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Volgens de bv moet de te hanteren catalogusprijs worden gesteld op de aanbiedingsprijs van de dealer, omdat het volgens de wettekst gaat om de prijs die volgens de dealer naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Het verschil tussen de werkelijk betaalde prijs en de officiële cataloguswaarde is zo groot dat het volgens de belanghebbende in de weg staat aan toepassing van artikel 9 van de Wet BPM. De bv wijst erop dat twintig personenauto’s van hetzelfde type tegen diezelfde prijs zijn aangeboden. Het betrof dus niet een incidentele transactie. De rechtbank volgt die redenering niet en verwijst hiervoor naar een uitspraak van Hof Leeuwarden van 3 januari 2012. Dit hof oordeelde in deze BPM-zaak dat de wetgever ervoor heeft gekozen de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet BPM te objectiveren. ‘Hiermee heeft de wetgever kennelijk willen uitsluiten dat mogelijke waardeveranderingen van een te registreren auto ten opzichte van de catalogusprijs tot het oordeel kunnen leiden dat de catalogusprijs niet meer de prijs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM zou zijn.’ De rechtbank concludeert dat de catalogusprijs die door de fabrikant of importeur aan de dealers is bekendgemaakt doorslaggevend is en waarvan aannemelijk is dat deze in dit geval € 55.624 bedraagt. Niet relevant is of de dealer de auto goedkoop heeft kunnen inkopen of deze om andere reden (en al dan niet met meerdere tegelijk) voor een lager bedrag te koop aanbiedt aan consumenten. Bron: Rb. Gelderland 17-11-2015 (publ. 18-01-2016)

Nog vaak verboden gezondheidsvragen in sollicitatieformulieren

Uit een korte inventarisatie van online sollicitatieformulieren, blijkt dat in deze formulieren regelmatig gezondheidsvragen worden gesteld. Dit blijkt uit onderzoek van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA). De CKA die is ingesteld om de juiste toepassing van de Wet op de medische keuringen te bevorderen, roept werkgevers op om deze sollicitatieformulieren aan te passen.
Op grond van de Wet op de medische keuringen (Wmk) mogen vragen met betrekking tot de gezondheid van een sollicitant uitsluitend gesteld worden door een bevoegde bedrijfsarts en alleen in het kader van aanstellingskeuringen voor functies die risico kunnen opleveren voor de gezondheid of veiligheid van de medewerker of die van anderen. De werkgever mag zelf geen gezondheidsvragen stellen. De CKA constateert aan de hand van een – niet representatieve – inventarisatie van vooral online geplaatste sollicitatieformulieren, dat gezondheidsvragen toch voorkomen. De indruk is dat dit regelmatig het geval is in sectoren waar online contact is tussen werkgevers en sollicitanten gebruikelijk is. De CKA gaat er van uit dat dit met onbekendheid met de wet te maken heeft. De CKA dringt er bij werkgevers en hun organisaties op aan om er binnen hun bedrijf of sector voor te zorgen dat wel aan de wet wordt voldaan. Via de website van de CKA – www.aanstellingskeuringen.nl – en via FNV, CNV en VCP kunnen sollicitatieformulieren waarin gezondheidsvragen zijn opgenomen worden gemeld. De CKA zal reageren op dergelijke signalen door de betreffende werkgever of sector te wijzen op de wetgeving hierover. Bron: CKA 21-01-2016

© lArcade 2024