Inloggen

Archief

Notaris dient fiscaal nadeel van latrelaties aan te kaarten

Wie een affectieve relatie met ander aangaat zonder te trouwen of geregistreerde partners te worden, kan geen beroep doen op de partnervrijstelling in de erfbelasting. De notaris die voor deze personen een nieuw testament opstelt, dient hen op dit fiscale nadeel te wijzen.
Gedurende ongeveer 35 jaar hebben een vrouw en een man een affectieve relatie. Zij zijn echter niet getrouwd noch geregistreerd partner. Zij wonen niet officieel samen en hebben evenmin een samenlevingsovereenkomst gesloten. De man wijst eind december 2014 zijn vriendin in zijn testament aan als zijn erfgename. Hij laat op 4 oktober 2017 bij een andere notaris een nieuw testament opstellen. Op grond van dat nieuwe testament wordt bij het overlijden van de man de loods van de man aan de oudste zoon van de vrouw gelegateerd. De vrouw blijft overigens de enige erfgename van haar vriend. In 2019 komt de man te overlijden. Het zuivere saldo van zijn nalatenschap bedraagt ruim € 1,2 miljoen. Zijn vriendin en enig erfgename kan de partnervrijstelling niet toepassen. Daardoor moet zij € 481.144 aan erfbelasting betalen. Omdat de vrouw onverwachts veel erfbelasting heeft moeten betalen, dient zij een klacht in tegen de notaris die het laatste testament had opgesteld. Zij meent dat de notaris bij het opstellen van het laatste testament van haar vriend hem had moeten waarschuwen voor de fiscale gevolgen. De notaris stelt dat haar geen blaam treft. De erflater en zijn vriendin hadden jarenlang een ‘living apart together’ (lat-)relatie. Dat was genoeg tijd om te ontdekken dat hun relatie niet de fiscale voordelen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap gaf. Verder verschilt het laatste testament alleen maar met het vorige testament door het nieuwe legaat. Daarom heeft de nieuwe notaris zich niet bemoeid met de erfstelling. Maar de kamer voor het notariaat Den Bosch wijst erop dat voor een notaris een zwaarwegende zorgplicht geldt. De notaris moet alles verrichten wat nodig is om de beoogde rechtsgevolgen van de verrichte rechtshandelingen te realiseren. Deze verplichting geldt tegenover alle belanghebbenden inclusief de erfgenamen. De notaris had daarom de erflater op zijn minst een globaal beeld moeten schetsen. Daarbij had het ontbreken van de partnervrijstelling in de erfbelasting voor latvriendinnen aan de orde moeten komen. De kamer vindt bovendien dat de exacte voorwaarden voor de partnervrijstelling niet algemeen bekend zijn. De klacht is daarom gegrond. De kamer veroordeelt de notaris tot het betalen van een kostenvergoeding voor de klachtenprocedure aan de erfgename. Bron: Kamer voor het Notariaat Den Bosch 19-04-2021 (gepubl. 17-05-2021)

Inspecteur mag maar één keer uitspraak op bezwaar doen

Wanneer de Belastingdienst eenmaal een uitspraak op een bezwaarschrift heeft gedaan, betekent dat het einde van de bezwaarprocedure. Als de belastingplichtige later met een reactie komt op hetzelfde onderwerp, dan moet de inspecteur deze reactie aanmerken als een beroepschrift en verzenden naar de rechtbank.
Een man meldt vrijwillig eerder verzwegen vermogen op een Zwitserse bankrekening. De fiscus legt hem daarom op 4 augustus 2018 een navorderingsaanslag over 2014 op. De man dient vervolgens een bezwaarschrift in tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur ontvangt dit bezwaarschrift op 7 september 2018 en verklaart het op 17 december 2018 ongegrond. De mant tekent geen beroep aan tegen deze uitspraak. Op 29 november 2019 krijgt de man aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017 opgelegd. In zijn reactie, die de fiscus op 3 december 2019 ontvangt, brengt de man opnieuw de navorderingsaanslag over 2014 aan de orde. De inspecteur bestempelt de reactie als een tweede bezwaarschrift en een verzoek om ambtshalve vermindering. Hij verklaart het tweede bezwaarschrift ongegrond en wijst het verzoek om ambtshalve vermindering af. De man stelt voor Rechtbank Noord-Nederland dat de fiscus zich daar zo erg gemakkelijk mee van afmaakt. De rechtbank constateert dat de inspecteur niet correct heeft gehandeld. Hij had moeten beseffen dat de bezwaarprocedure tegen de naheffingsaanslag op 17 december 2018 is geëindigd. Op die dag heeft hij immers uitspraak op bezwaar gedaan. De Belastingdienst kan niet voor een tweede maal uitspraak op bezwaar doen. In plaats daarvan had de fiscus het bezwaarschrift als beroepschrift moeten doorsturen naar de rechtbank. Vervolgens neemt de rechtbank het bezwaar als een beroepschrift in behandeling. De rechtbank constateert dat de beroepstermijn voor dit bezwaarschrift is begonnen op 18 december 2018. De beroepstermijn van zes weken is dus op geëindigd op 28 januari 2019. Maar de fiscus heeft de reactie van de man pas ontvangen op 3 december 2019. Dit is een ruime overschrijding van de beroepstermijn, waarvoor de man geen goed excuus heeft. De rechtbank oordeelt dan ook dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is. Vervolgens verklaart de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering eveneens niet-ontvankelijk. Bron: Rb. Noord-Nederland 07-05-2021 (gepubl. 14-05-2021)

Handreiking verwerking vakantiebijslag in de aangifte loonheffingen

De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd met tips en praktische voorbeelden over hoe uitbetaalde vakantiebijslag moet worden verwerkt in de aangifte loonheffingen. Ook is er aandacht voor de opbouw van het recht op vakantiebijslag.
Pas als de werkgever periodiek voor de werknemer reserveert en zo vakantiebijslag opbouwt, is er sprake van vakantiebijslag. Rubrieken aangifte Het bedrag van de daadwerkelijk uitbetaalde vakantiebijslag moet de werkgever aangeven in de rubriek ‘Vakantiebijslag’. Het bedrag dat de werkgever per aangiftetijdvak aan vakantiebijslag heeft gereserveerd, komt in de rubriek ‘Opgebouwde recht vakantiebijslag’. Als de werkgever de rubriek ‘Vakantiebijslag’ invult, dan moet ook de rubriek ‘Opgebouwde recht vakantiebijslag’ ingevuld worden. Dit kan in het aangiftetijdvak waarin de werkgever de vakantiebijslag uitbetaalt en in de voorgaande tijdvakken. Premies werknemersverzekeringen Is de werknemer verzekerd voor de werknemersverzekeringen, dan is de uitbetaalde vakantiebijslag loon voor de werknemersverzekeringen (loon SV) en moet de werkgever ook deze rubriek invullen. Afwijkende situaties Geen reservering vakantiegeld Vermeldt de werkgever in elk aangiftetijdvak de vakantiebijslag of de aanspraak daarop in het loon SV en is er geen sprake van een reservering? Dan moet ‘0’ worden aangegeven in de rubriek ‘Vakantiebijslag’ én in de rubriek ‘Opgebouwde recht vakantiebijslag’. Vakantiebijslag wordt deels gereserveerd Als de werkgever in een aangiftetijdvak de vakantiebijslag als onderdeel van het loon SV deels uitbetaalt en deels reserveert, vul dan in de rubriek ‘Opgebouwde recht vakantiebijslag’ én in de rubriek ‘Vakantiebijslag’ een bedrag in. In de rubriek ‘Vakantiebijslag’ vult de werkgever het uitbetaalde bedrag aan vakantiegeld in. Tel het bedrag van de uitbetaalde en deels gereserveerde vakantiebijslag bij elkaar op en vermeld dit in de rubriek ‘Opgebouwde recht vakantiebijslag’. Rubrieken vullen met ‘0’ Vul de rubrieken alleen met ‘0’ in de volgende situaties: De werkgever reserveert en betaalt geen vakantiebijslag (bijvoorbeeld bij een fictieve dienstbetrekking). De werkgever betaalt de vakantiebijslag elk tijdvak tegelijk met het loon van de werknemer uit. Dit betekent dat hij geen bedragen reserveert. Dit is bijvoorbeeld het geval als de werknemers een all-in loon ontvangen. De werknemer krijgt vakantiebonnen of neemt deel aan een tijdspaarfonds. Aandachtspunten rubriek ‘Opbouwde recht vakantiebijslag’ Ook in de tijdvakken waarin de werkgever vakantiebijslag heeft uitbetaald, moet de hij het gereserveerde bedrag invullen dat geldt voor dat tijdvak. Reserveert de werkgever voor de opbouw van de vakantiebijslag elk tijdvak een percentage van het loon, dan moet hij dit gereserveerde bedrag invullen. Reserveert de werkgever de hoogte van de uit te betalen vakantiebijslag op basis het laatstverdiende loon of het loon op een peildatum? Betaalt de werkgever wel jaarlijks een bedrag uit, maar is de opbouw per aangiftetijdvak niet of lastig vast te stellen, omdat bijvoorbeeld het loon op de peildatum niet bekend is? Vermeld dan bij het opgebouwde recht een reëel gereserveerd bedrag alsof er wel een opbouwpercentage was zoals bedoeld onder 2. De werkgever vult geen cumulatieve bedragen in. Voorbeeld 1 De werknemer ontvangt € 1.000 bruto per maand. Dit is ook zijn SV-loon. De werkgever doet maandelijks aangifte en reserveert elke maand € 80 voor vakantiebijslag. In mei betaalt hij de vakantiebijslag uit. Uitwerking : In de aangifte over mei vult de werkgever bij de uitbetaalde vakantiebijslag € 960 in. Bij het opgebouwde recht op vakantiebijslag vult hij € 80 in. Bij het loon SV vermeldt hij € 1.960. In de aangiften over de andere maanden van het jaar vult de werkgever bij de uitbetaalde vakantiebijslag € 0 in en bij het opgebouwde recht op vakantiebijslag € 80. Voorbeeld 2 Het loon SV van een werknemer is € 1.000 per maand. De werknemer neemt per 1 maart 2021 ontslag na een dienstverband van 2 jaar. De werkgever doet maandelijks aangifte. Hij betaalt de vakantiebijslag altijd uit in mei en deze wordt opgebouwd over de periode 1 juni tot 1 juni. In mei 2020 ontvangt de werknemer € 960 de vakantiebijslag over een heel jaar. Bij de salarisbetaling van februari 2021 betaalt de werkgever € 720 vakantiebijslag over de periode van 1 juni tot 1 maart. Uitwerking: In de aangifte over mei 2020 vult de werkgever bij de uitbetaalde vakantiebijslag € 960 in, en bij het opgebouwde recht vakantiebijslag € 80. Bij het loon SV geeft hij € 1.960 aan. In de aangiften over de andere maanden van het jaar vermeldt de werkgever bij de uitbetaalde vakantiebijslag € 0 en bij het opgebouwde recht op vakantiebijslag € 80. Het loon SV is € 1.000. In de aangifte over februari 2021 vult de werkgever € 720 in bij de uitbetaalde vakantiebijslag en bij het opgebouwde recht vakantiebijslag € 80. Het loon SV is € 1.720. Voorbeeld 3 Het loon SV van de werknemer is € 1.000. Hij bouwt iedere maand € 80 vakantiebijslag op, waarvan de werkgever € 30 uitbetaalt en € 50 reserveert. In mei betaalt de werkgever ook het gereserveerde bedrag vakantiebijslag uit. De werkgever doet maandelijks aangifte. Uitwerking: In mei vult de werkgever een hoger bedrag in bij vakantiebijslag, omdat de werkgever dan ook de gereserveerde vakantiebijslag uitbetaalt. Hij betaalt als gebruikelijk € 30 aan vakantiebijslag. Daarnaast betaalt hij in mei ook 12 x € 50 = € 600 aan gereserveerde vakantiebijslag. In totaal is het bedrag vakantiebijslag in mei dus € 30 + € 600 = € 630. Vul bij het uitbetaalde vakantiebijslag in mei € 630 in. Bij het opgebouwde recht € 80 . Het loon SV in mei is € 1.630. De specificatie van de vakantiebijslag is nodig om een beter uitgebalanceerd dagloon te krijgen. Het dagloon bepaalt de hoogte van de uitkering werknemersverzekeringen. Bron: Forum Salaris 26-05-2021

Zorgverlener die werkt voor ex-partner verplicht verzekerd

Kan een zorgontvanger bindende instructies geven aan de zorgverlener? Dan is het mogelijk dat de zorgverlener fiscaal gezien in dienstbetrekking is bij de zorgontvanger. Dit kan volgens Hof Den Haag zelfs als de zorgverlener en zorgontvanger ex-echtgenoten van elkaar zijn.
Op 24 november 2015 treden een vrouw en een man in het huwelijk. Bijna twee jaar later worden zij ouders van een kind. De echtgenoten wonen tot ongeveer 1 januari 2019 samen. Maar op 15 april 2019 dienen zij een echtscheidingsverzoek in. Vervolgens spreekt de rechtbank op 16 januari 2020 het echtscheidingsvonnis uit. De inschrijving van dat vonnis in de registers vindt plaats op 21 februari 2020. Ondanks het einde van hun huwelijk blijven de man en de vrouw wel contact houden. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de man sinds 2016 zorg verleent aan zijn echtgenote. Zij betaalt hem daarvoor een vergoeding vanuit haar persoonsgebonden budget (PGB). Vanaf 1 maart 2017 vindt op deze betaling een inhouding van loonbelasting/PVV/Zvw plaats. Volgens de vrouw bestaat in ieder geval vanaf 21 januari 2019 een gezagsverhouding tussen haar en haar (ex-)man. Haar standpunt is dan ook dat haar ex-man/verzorger verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Belastingdienst denkt daar anders over en het geschil belandt voor het hof. De vrouw verklaart voor het hof dat zij aan haar ex-man/verzorger instructies geeft welke zorg hij moet bieden zodat zij de dingen kan doen die zij wil doen. Deze ondergeschiktheid in de verhouding zorgvrager en zorgverlener heeft ook de huwelijks relatie onder druk gezet. De echtscheiding is daarvan het resultaat. Na de echtscheiding is de man dezelfde zorg blijven verlenen, maar nu binnen een zakelijker contact. Het hof is overtuigd door de combinatie van de bindende instructies die de vrouw kan geven en de echtscheiding. Er is inderdaad sprake van een reële gezagsverhouding. Het hof oordeelt dat de man daarom verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Bron: Hof Den Haag 21-04-2021

Corona-doorstartkrediet voor het MKB

Bedrijven kunnen vanaf 1 juni een Time Out Arrangement (TOA)-krediet aanvragen. Het TOA-krediet kan door een bedrijf worden aangevraagd vanaf het moment dat een WHOA-procedure wordt opgestart maar wordt pas toegekend nadat het WHOA-akkoord definitief tot stand is gebracht.
Op 1 januari 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) in werking getreden. Deze wet kan ondernemers helpen die als gevolg van het COVID-19 virus of de daarmee verband houdende beperkende maatregelen schulden hebben opgelopen om een akkoord met de schuldeisers (en aandeelhouders) tot stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en een faillissement wordt voorkomen. Dit akkoord kan door de rechter worden bevestigd waardoor schuldeisers (en aandeelhouders) aan het akkoord worden gebonden. Met het beschikbaar stellen van het TOA-krediet worden MKB-bedrijven in staat gesteld om een doorstart te maken vanuit een WHOA-traject. Doelgroep van het TOA-krediet zijn MKB-bedrijven die beschikken over bedrijfsactiviteiten die voldoende levensvatbaar zijn. Het TOA-krediet van maximaal € 100.000 stelt deze bedrijven in staat om uitgaven en investeringen te doen ten behoeve van de (her)start van de bedrijfsactiviteiten. Qredits zal de aanvragen voor het TOA-krediet gaat beoordelen en verstrekken. Het TOA-krediet bestaat uit twee bestanddelen, te weten werkkapitaal en achtergesteld vermogen (maximaal 30% van het TOA-krediet). Tot en met 2024 worden leningen verstrekt. De leningen die door Qredits worden verstrekt zullen een maximale looptijd hebben van zes jaar. Er zal aan de MKB-bedrijven een rente worden gerekend van 2,5% voor het werkkapitaal en 5,25% voor het achtergesteld vermogen. Met een (deel) achtergesteld vermogen zal het voor MKB-bedrijven gemakkelijker zijn om vervolgfinanciering aan te trekken. Daar een WHOA-procedure kosten met zich meebrengt, kan de ondernemer in het kader van het TOA-krediet verzoeken om een vergoeding voor deze kosten achteraf, tot een maximumbedrag van € 35.000. Hiermee krijgt de ondernemer dan weer extra werkkapitaal om zijn bedrijf na de totstandkoming van het akkoord voort te zetten. Bron: Min. EZK 21-05-2021

© lArcade 2024