Inloggen

Archief

Nieuwe en verlengde fiscale maatregelen wegens coronacrisis

In het besluit noodmaatregelen coronacrisis is een tijdelijke aanvullende tegemoetkoming voor belastinguitstel en aanpassing van de reikwijdte van de betalingsregeling opgenomen. Daarnaast wordt een aantal maatregelen verlengd tot 1 januari 2022.
Het demissionaire kabinet verlengt de navolgende (fiscale) maatregelen tot en met 31 december 2021: Doorlopen van de vaste reiskostenvergoeding tot 1 januari 2022 Vrijstelling voor Duitse bepaalde socialezekerheidsuitkeringen. Goedkeuring verlaging gebruikelijk loon op basis van vergelijking omzet 2021 in verhouding tot omzet 2019. Totdat het in formele wetgeving is omgezet, verruiming van de vrije ruimte in de werkkostenregeling tot 3% bij een loonsom tot € 400.000 en 1,18% voor het meerdere. De Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) en de regeling Subsidies vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) hoeven ondernemers niet tot hun fiscale winst te rekenen. Dit zal ook nog in de wet worden vastgelegd. Goedkeuring versoepeling herinvesteringstermijn voor herinvesteringsreserve. Coronacrisis is een bijzondere omstandigheid daardoor hoeven herinvesteringen niet uiterlijk drie jaar na het jaar van investeren plaats te vinden. Uitstel van betaling voor te betalen belastingen van 1 oktober 2021 tot 1 februari 2022 Daar sommige ondernemers nog steeds te maken hebben met liquiditeitsproblemen die zijn ontstaan door de coronacrisis, kunnen ondernemers die aan de (negen) voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de tijdelijke bijzondere uitstelregeling voor de van betaling van belastingschulden die betaald hadden moeten zijn in de periode vanaf 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022. De ondernemer kan hier tot en met 31 januari 2022 schriftelijk om verzoeken. Voor ondernemers aan wie uitstel van betaling is verleend op grond van de tijdelijke bijzondere uitstelregeling, keurt de staatssecretaris goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022, worden geacht niet te zijn opgelegd. Als een verzuimboete wordt opgelegd, zorgt de ontvanger ervoor dat deze ambtshalve wordt vernietigd. Betalingsregeling voor opgebouwde belastingschulden Daarnaast komt er een betalingsregeling voor de opgebouwde belastingschuld. Kwam een ondernemer in aanmerking voor het bijzonder uitstel van betaling? Dan heeft hij recht op uitstel van betaling tot uiterlijk 1 oktober 2027 voor belastingen van ondernemers: die uiterlijk 30 september 2021 betaald hadden moeten zijn; die in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 betaald hadden moeten zijn. Er wordt dan ook geen invorderingsrente berekend. De ondernemer lost de belastingschuld uiterlijk op 1 oktober 2027 af door middel van een betalingsregeling. Gedurende de betalingsregeling geldt moet de ondernemer zich stipt houden aan zijn nieuw opkomende fiscale verplichtingen. Dit betekent dat de ondernemer tijdig juiste aangiften indient en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen tijdig en volledig nakomt. Ambtshalve vermindering belastingrente Mensen die gebruik hebben gemaakt van de hulp bij aangifte (2019 en 2020) aangeboden door de Belastingdienst waren vanwege de coronacrisis soms te laat met het indienen van hun aangifte. Daardoor berekent de Belastingdienst bij de aanslag belastingrente. Dat vindt de staatssecretaris ongewenst. Daarom wordt volgens de goedkeuring de in rekening gebrachte belastingrente onder voorwaarden aan de belastingplichtige teruggegeven. Betaalpauze hypotheken In een afzonderlijk besluit is goedgekeurd dat een betaalpauze bij een eigenwoningschuld mogelijk blijft. De eigenwoningbezitter en de geldverstrekker moeten de betaalpauze zijn overeengekomen. De betaalpauze moet uiterlijk op 1 januari 2022 ingaan en mag maximaal een jaar duren. Voor een eigenwoningschuld bij een eigen bv of bij familie of kennissen gelden aanvullende voorwaarden. Dan moet onder meer aantoonbaar een terugval in het arbeidsinkomen zijn geweest. Bron: MvF 24-09-2021 en 23-09-2021

Afspraken met België en Duitsland over grensarbeiders verlengd

De afspraken die Nederland met België en Duitsland heeft gemaakt over grensarbeiders die door de coronamaatregelen moeten thuiswerken, zijn verlengd tot en met 31 december 2021.
Volgens de belastingverdragen met België en Duitsland mag de staat waar een werknemer zijn dienstbetrekking uitoefent, het loon mag belasten. Als wordt voldaan aan de voorwaarden van de 183-dagenregeling, heft uitsluitend het woonland. Door de coronacrisis zijn veel grensarbeiders gaan thuiswerken of gedwongen thuis te blijven. Om te voorkomen dat een verschuiving van het heffingsrecht optreedt, heeft Nederland afspraken gemaakt met België en Duitsland. Deze afspraken houden in dat een werknemer op dagen waarop hij uitsluitend vanwege de coronamaatregelen thuiswerkt of betaald thuisblijft, wordt geacht in het buitenland te hebben gewerkt. De einddatum van deze afspraken is al een paar keer verlengd. Nu is de einddatum opgeschoven naar 31 december 2021. Bron: MvF 28-09-2021

Terugwerkende kracht sectorindeling voor werkgever

Het beleid om een wijziging in de sectorindeling tot maximaal vijf jaar terugwerkende kracht te geven is zelf met terugwerkende kracht ingetrokken. Dit vormt volgens de Hoge Raad een niet te rechtvaardigen schending van het eigendomsrecht.
Per 1 januari 2006 is een bv voor de toepassing van de sociale verzekeringen ingedeeld in sector 41 (Groothandel I). Deze bv verzoekt op 29 augustus 2018 om de sectorindeling met ingang van 1 januari 2013 te wijzigen naar sector 10 (Metaalindustrie). Zij verwijst naar het beleid van de fiscus om aan een wijziging van een sectorindeling maximaal vijf jaar terugwerkende kracht toe te kennen. Bij een sectorwijziging vanaf 1 januari 2013 heeft de bv recht op een premieteruggaaf van € 332.287. De inspecteur kent aan de wijziging in de sectorindeling maar een tot 1 september 2018 terugwerkende kracht toe. Daarop begint de bv een beroepsprocedure. Hof Den Bosch verklaart het beroep van de bv ongegrond. Het beleid waarnaar de bv verwijst is namelijk komen te vervallen en wel met terugwerkende kracht tot 29 juni 2018. Voor deze terugwerkende kracht bestaat volgens het hof een rechtvaardiging. De wetgever heeft namelijk gevreesd dat veel werkgevers de mogelijkheid tot wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht zouden willen benutten. De grote hoeveelheid verzoeken zou een te grote belasting zijn voor de capaciteit van de Belastingdienst. Verder meent het hof dat de nadelige gevolgen van het wachten met het indienen van het verzoek tot wijziging van de sectorindeling voor rekening en risico van de bv moeten komen. De Hoge Raad volgt in de cassatieprocedure een andere redenering dan het hof. Binnen het wettelijk systeem vindt de sectoraansluiting namelijk van rechtswege plaats. De fiscus moet daarom foutieve sectorindelingen zoveel mogelijk herstellen. Verder dient de inspecteur de gevolgen van een onjuiste sectorindeling zoveel mogelijk ongedaan maken. Het risico dat veel werkgevers een wijziging met terugwerkende kracht aanvragen, is dus geen reden om het eigendomsrecht aan te tasten. Dat een werkgever op de hoogte kon zijn van de onjuiste sectorindeling en eerder om wijziging van de sectorindeling had kunnen verzoeken, doet daar niets aan af. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv gegrond. De zaak wordt doorverwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Bron: Hoge Raad 24-09-2021

Bbz wijzigt vanwege einde Tozo-regeling

Omdat het kabinet een piekbelasting voorziet voor gemeenten bij een beroep op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen vanwege het einde van de Tozo-regeling per 1 oktober 2021, wordt het Bbz tijdelijk gewijzigd.
Met ingang van 1 oktober 2021 wordt gestopt met het steun- en herstelpakket, waaronder de Tozo-regeling. Hoewel het aantal Tozo-gerechtigden gestaag is gedaald, is de verwachting dat toch nog een aanzienlijk deel van de voormalig Tozo-gerechtigden in oktober 2021 een beroep op het Bbz 2004 doet. Voor een aantal gemeenten betekent dit zelfs een viervoud van het totaal aantal jaarlijkse Bbz-aanvragen van voor de aanvang van de coronacrisis. Het kabinet acht het daarom noodzaakelijk om het Bbz 2004 tijdelijk te wijzigen zodat er ruimte voor de gemeentelijke uitvoering ontstaat en waardoor de verwachte piekbelasting van gemeenten in met name oktober 2021 kan worden verlicht en gespreid en waardoor zelfstandigen beter financieel kunnen worden ondersteund. Ook kunnen gemeenten hierdoor aandacht blijven besteden aan een zachte landing voor ondernemers door het aanbieden van heroriëntatie op ondernemerschap, het ondersteunen bij schulden en de toeleiding naar ander werk. De eerste wijziging betreft de introductie van de tijdelijke mogelijkheid van het aanvragen van bijstand met terugwerkende kracht, voor zover de aanvraag betrekking heeft op bijstand over de kalendermaanden oktober, november of december 2021. De tweede wijziging betreft het tijdelijk – voor de duur van drie maanden – buiten beschouwing laten van het vermogen van de zelfstandigen die tijdens het vierde kwartaal 2021 nieuw instromen in het Bbz 2004. Met ingang van 1 januari 2022 zal het Bbz 2004, inclusief de vaststelling van het vermogen van de zelfstandige, voor alle Bbz-gerechtigden weer onverkort worden uitgevoerd. In verband met het tijdelijk karakter van de wijzigingen van het Bbz 2004 tot 1 januari 2022 is omwille van de duidelijkheid geregeld dat wanneer er ook na 31 december 2021 nog behoefte bestaat aan verstrekking van algemene bijstand op grond van het Bbz 2004, hiervoor een nieuwe aanvraag om algemene bijstand moet worden ingediend. Dit brengt onder meer met zich mee dat het vermogen dat op het moment van aanvraag aanwezig is weer in aanmerking wordt genomen. De derde wijziging betreft een tijdelijke wijziging van de systematiek waarmee de hoogte van het inkomen wordt vastgesteld van zelfstandigen die tijdens het vierde kwartaal 2021 nieuw instromen in het Bbz 2004. Voor deze groep geldt niet de gebruikelijke systematiek van de vaststelling van het inkomen per boekjaar, maar per kalendermaand. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021. Bron: Min. SZW 22-09-2021

Geen aftrek voor volledig betaalde hypotheekrente

Voor de aftrek van rente vanwege een eigenwoningschuld in de situatie dat geen sprake meer is van fiscaal partnerschap, is de eigendomsverhouding van de woning relevant. Betaalt de ene partner de volledige rente, dan krijgt hij toch slechts aftrek voor het aandeel van de rente dat overeenkomt met zijn aandeel in de eigendom.
Een man is tot en met 15 maart 2000 in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn ex-partner. Samen met zijn ex-partner bezat de man een woning, ieder voor 50%. In het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat de man geen alimentatie hoeft te betalen aan zijn ex-partner. Ook is daarin overeengekomen dat de man in de woning blijft en alle kosten zou betalen. Tot die kosten behoort onder meer 100% van de rente op de eigenwoningschuld. In 2016 en 2017 heeft de man geen fiscaal partner. Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is voor 2016 en 2017 in geschil of de man recht heeft op aftrek van de volledig betaalde rente. De rechtbank stelt vast dat de man slechts voor 50% eigenaar is van de woning. Hieruit volgt dat voor de man ook slechts 50% van de lening kwalificeert als eigenwoningschuld. Om die reden kan de man maar 50% van de betaalde rente in aftrek brengen. De andere 50% van de rente is niet aftrekbaar. Ook niet als onderhoudsverplichting aangezien in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de man geen alimentatie hoeft te betalen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om van de wettelijke bepalingen af te wijken. Dat kan de rechter alleen doen als er bijzondere omstandigheden zijn, die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Maar dat is hier niet aan de orde. Als de man zijn belastingaanslagen niet kan betalen, adviseert de rechtbank de man contact op te nemen met de ontvanger. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-09-2021

© lArcade 2024