Een ondernemer moet van Rechtbank Noord-Holland onderzoek doen als zijn grootste leverancier diverse facturen verstrekt zonder btw-identificatienummer. In dat geval kan namelijk sprake zijn van btw-fraude, wat een bedreiging vormt voor het recht op aftrek van voorbelasting.
Een bv met een groothandel in bloemen, planten en aanverwante producten haalt ongeveer 75% van haar inkopen bij één bedrijf. Dit bedrijf staat bij de Belastingdienst bekend als een holding. De bv kan facturen van de holding overleggen en haar bestuurder weet de voornaam en het mobiele nummer van de dga van de holding. Maar voor de rest weet de bv maar weinig van haar grootste leverancier af. De holding draagt de gefactureerde btw niet af. De Belastingdienst meent dat hier sprake is van btw-fraude. De inspecteur betwist daarom dat reële goederenleveringen hebben plaatsgevonden. Zonder inkooporders, kopieën van transportpapieren of andere documenten kan de bv het tegendeel niet bewijzen. Dat het btw-identificatienummer (BIN) van de leverancier op diverse facturen ontbreekt, helpt evenmin. De fiscus besluit om de afgetrokken voorbelasting op de facturen van de holding aan de bloemengroothandel na te heffen. De bv gaat in beroep tegen de naheffingsaanslag, maar kan het bestaan van de goederenleveringen voor de rechtbank niet aannemelijk maken.
Bovendien ziet de rechtbank nog een reden om de aftrek van voorbelasting te weigeren. De bloemengroothandel had namelijk moeten weten dat zij betrokken was bij omzetbelastingfraude. Het feit dat het BIN ontbrak op de facturen van de grootste leverancier had al een belletje moeten doen rinkelen. Toch had de bv geen nader onderzoek gedaan naar de holding. Daarmee had zij onzorgvuldig gehandeld en het risico van deelname aan btw-fraude geaccepteerd, zo oordeelt de rechtbank.
Bron: Rb. Noord-Holland 31-07-2019
Steeds vaker raadplegen echter mkb-winkeliers het Waarschuwingsregister van de stichting FAD om te achterhalen of een sollicitant eerder gefraudeerd heeft. Dit is een stijging van ruim 60% ten opzichte van vorig jaar.
Iemand komt in het Waarschuwingsregister als er sprake is van aangifte bij de politie, bewezen fraude en ontslag. De frauderende winkelmedewerker riskeert, bij registratie, voor maximaal vier jaar te worden uitgesloten van werk in een groot deel van de retail. Het Waarschuwingsregister is een effectief hulpmiddel om te gebruiken bij het aannemen van nieuwe personeel. Personeel dat zich schuldig maakt aan het plegen van interne fraude wordt geregistreerd. Inmiddels staat de teller van het aantal mkb-bedrijven die zijn aangesloten op 1.063. Indien een winkelier een nieuwe medewerker in dienst wil nemen, kan hij eenvoudig opvragen of deze persoon vermeld staat in het register.
Personen kunnen worden aangemeld voor het register als zij zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal of frauduleus handelen. Voorwaarde is wel dat de activiteiten moeten geleid hebben tot ontslag of beëindiging van de arbeidsrelatie. Ook moet er aangifte zijn gedaan bij de politie. Verder moet de winkelier bewijsstukken hebben en deze bewaren in een dossier. De betrokken medewerker moet worden geïnformeerd dat hij/zij wordt aangemeld voor opname in het register.
Bron: Inretail.nl 22-08-2019
Als een aandeelhouder in zijn aangifte IB een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang heeft opgegeven, mag de fiscus ervan uitgaan dat het opgegeven bedrag juist is. Stelt de aandeelhouder later dat het voordeel veel lager of zelfs negatief is, dan moet hij de juistheid van zijn stellig aannemelijk maken.
Een man geeft in zijn aangifte IB over 2012 op dat hij een aanmerkelijk belang aan aandelen heeft vervreemd tegen € 1.553.881. Hij geeft aan dat de verkrijgingsprijs € 1.276.884 is. De Belastingdienst volgt deze cijfers bij het opleggen van de aanslag. Naderhand stelt de aandeelhouder dat hij in het kader van een schikking zijn aandelen om niet heeft overgedragen. Ook zou de verkrijgingsprijs van zijn aandelen € 4.327.188 bedragen.
De rechtbank redeneert dat in beginsel de inspecteur moet bewijzen dat hij de overdrachtsprijs op het juiste bedrag heeft gesteld als de belanghebbende dit gemotiveerd betwist. Maar in deze situatie is een uitzondering van toepassing. De fiscus is immers uitgegaan van bedragen die de aandeelhouder zelf heeft opgegeven in zijn aangifte. Deze omstandigheid wekt bij de Belastingdienst het vermoeden op dat deze gegevens juist zijn. Het is nu aan de aandeelhouder om aannemelijk te maken dat de nieuwe bedragen correct zijn. De aandeelhouder overlegt echter geen akten, dividendnota’s of andere juridische bewijsstukken die zijn stelling onderbouwen. De man toont wel een overeenkomst, maar deze wijst erop dat toch een overdrachtsprijs is overeengekomen. De rechtbank verklaart het beroep van de man dan ook ongegrond.
Bron: Rb. Noord-Holland 16-07-2019
De Belastingdienst is bevoegd om de aangiftes van fiscale partners zelfstandig te beoordelen en af te handelen. Daardoor mag de ene fiscale partner er niet op vertrouwen dat de fiscus zijn aandeel in de aftrekbare eigenwoningrente accepteert als dit ook is gebeurd bij het opleggen van de definitieve aanslag aan de andere partner.
Een vrouw en een man zijn fiscale partners en bewonen samen de eigen woning van de man. De woning is gefinancierd met een lening van de ouders van de man. De man heeft geen zekerheid gesteld en betaalt 9% rente over deze lening. Hij geeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 42% van de negatieve inkomsten uit eigen woning op. Zijn partner geeft de resterende 58% op. De inspecteur accepteert de aangifte van de man en legt hem een definitieve aanslag IB/PVV 2015 op. Maar de inspecteur wijkt bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 van de vrouw af van haar aangifte. Volgens hem is een rente van 9% te hoog is en is een percentage van 4,5% zakelijk. De fiscus staat bij de vrouw een aftrek toe van 58% van de totale aftrekpost na correctie. De vrouw gaat in beroep tegen deze correctie bij Rechtbank Den Haag. Als de rechter haar beroep ongegrond verklaart, gaat zij in hoger beroep.
De vrouw stelt voor het hof dat de inspecteur haar aftrekpost niet mag corrigeren omdat de aftrekpost bij haar partner definitief vaststaat. De fiscus zou daarmee ten aanzien van de gehele aftrekpost een standpunt hebben ingenomen. Maar het hof wijst de vrouw erop dat de Belastingdienst bevoegd is om aangiftes van fiscale partners zelfstandig te beoordelen. De inspecteur is dan ook niet verplicht de definitieve aanslag van de vrouw op dezelfde wijze vast te stellen als de definitieve aanslag van haar man. Omdat het hof een rente van 9% ook te hoog vindt, verklaart de rechter het hoger beroep van de vrouw ongegrond.
Bron: Hof Den Haag 06-08-2019
De druk op de marges in de transportsector blijft groot. Terwijl de helft van de bedrijven kosten ziet stijgen, blijven prijzen meestal gelijk.
De helft van de bedrijven in de sector transport en logistiek zag de kosten stijgen in het tweede kwartaal van 2019, ten opzichte van het eerste kwartaal. Maar liefst 82% meldt een kostenstijging ten opzichte van een jaar eerder. Dat blijkt uit het TLN-Conjunctuurbericht over het tweede kwartaal van 2019.
Maar de prijzen bewegen niet mee met die kostenstijgingen. 80% van de ondernemers geeft aan dat de prijs die zij van hun klanten ontvangen niet hoger is in het tweede kwartaal dan in het eerste. Maar ook na een heel jaar is bij een aanzienlijk deel van de transportbedrijven de prijs die zij ontvangen niet gestegen: 28% geeft aan dat zij dezelfde prijs voor hun diensten ontvangen als in het tweede kwartaal van 2018.
Ondernemers noemen de stijging van de dieselprijs het vaakst als belangrijkste oorzaak van de kostenstijging. Diesel was in het tweede kwartaal dan ook gemiddeld 2% duurder dan in het eerste kwartaal. En gemiddeld 1,9% duurder dan in hetzelfde kwartaal van 2018. Met een aandeel in de kostprijs tussen de 23 en 33% zijn brandstofkosten een belangrijke kostenpost voor bedrijven in transport en logistiek.
Ondanks de nog steeds toenemende druk op de marges bleef bij 50% van de bedrijven de winst in het tweede kwartaal gelijk aan die in het eerste kwartaal. Ten opzichte van hetzelfde kwartaal vorig jaar bleef de winst voor 36% van de bedrijven gelijk, terwijl 39% van de bedrijven een stijging zag. 71% gaf aan het tweede kwartaal met winst afgesloten te hebben. 56% vindt hun financiële positie sterk en 57% staat positief tegenover de komende vijf jaar. Maar met de vele huidige onzekere factoren (zoals de economie, de Brexit en de olieprijs) is het niet verwonderlijk dat voor het komende kwartaal 62% van de respondenten aangeeft een afwachtende houding aan te nemen.
Waar in het eerste kwartaal van 2019 41% van de ondernemers een of meerdere vacatures had, is dat percentage in het tweede kwartaal met 40% eigenlijk gelijk gebleven. Dat illustreert ook de mening van ondernemers, dat het vinden van (goed) personeel nog steeds moeilijk (55%) of zelfs zeer moeilijk (20%) is.
Bron: TLN 15-08-2019