Het uitstel van de betaling van belastingen is verlengd tot en met 31 maart 2022. Het eerdere uitstel liep af op 31 januari 2022. De verlenging sluit aan bij de duur van de andere maatregelen uit het steunpakket, zoals de NOW en de TVL.
Ondernemers die al gebruik maken van het uitstel, hoeven geen actie te ondernemen. De nieuw opgebouwde belastingschuld wordt opgeteld bij de belastingschuld die vanaf 1 oktober 2022 in 60 maanden moet worden afgelost. Ondernemers die nog niet eerder gebruik hebben gemaakt van het uitstel of hun openstaande schuld al volledig hebben afgelost, kunnen tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling aanvragen. Het uitstel geldt voor belastingen waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 april 2022 ligt. Zij mogen de hierdoor opgebouwde schulden ook vanaf 1 oktober 2022 in 60 maanden aflossen, tenzij de coronacrisis niet de hoofdoorzaak is van de betalingsproblemen.
Het kabinet roept ondernemers op om verantwoord met de regeling om te gaan, en er alleen langer gebruik van te maken als het echt nodig is. Voor de ondernemers die door de blijvende coronamaatregelen uitstel van betaling nodig hebben, biedt het uitstel extra financiële ruimte. Momenteel hebben ruim 264.000 ondernemers een totale openstaande belastingschuld van € 18,7 miljard. In totaal hebben ruim 380.000 ondernemers gebruik gemaakt van het uitstel van betaling.
Btw online sportlessen Sportscholen hebben in de periode van de verplichte sluiting online sportlessen aangeboden. Om de sportscholen tegemoet te komen, voert het kabinet met terugwerkende kracht het verlaagd btw-tarief van 9% op online sportlessen weer in voor de periode vanaf 28 november 2021 tot en met 14 januari 2022.
Motorrijtuigenbelasting Het uitstel van betaling vanwege de coronacrisis geldt niet voor de motorrijtuigenbelasting. Sinds 1 januari 2022 is het echter tijdelijk mogelijk om telefonisch (of schriftelijk) een betalingsregeling voor een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan te vragen.
Bron: MvF 28-01-2022
De aangifte van een belastingplichtige is gebaseerd op een standpunt, waarvan bekend is dat de inspecteur het er niet mee eens is. In dat geval is geen sprake van kwade trouw als de belastingrechter over deze kwestie geen uitsluitsel heeft gegeven.
Een man geeft in een herziene aangifte IB/PVV over 2018 op dat bij hem sprake is van negatief loon. De inspecteur stelt de voorlopige en definitieve aanslag op conform datgene wat de man had aangegeven in zijn herziene aangifte. Daarnaast geeft hij een verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van € 3.303. Maar de man krijgt toch een navorderingsaanslag opgelegd. De Belastingdienst geeft bovendien een herziene verliesvaststellingsbeschikking af voor een ondernemingsverlies van nihil. De man stelt beroep in tegen de navorderingsaanslag. Volgens hem beschikt de fiscus niet over een nieuw feit. De inspecteur verweert zich met de stelling dat de man te kwader trouw is. Dat blijkt uit de correspondentie tussen de man en de fiscus, aldus de inspecteur. De man heeft namelijk in het verleden ook bezwaarprocedures gevolgd over het negatieve loon. Hij weet dus dat de Belastingdienst zijn standpunt niet volgt.
Rechtbank Noord-Nederland verwerpt de argumenten van de Belastingdienst. De man heeft in alle openheid een negatief loon opgegeven. Dat verschilt met het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen. Wat de eerdere bezwaarprocedures betreft, die zijn geëindigd met een compromis. De belastingrechter heeft dus nog niet zijn oordeel in dit geschil uitgesproken. De man heeft daardoor niet zeker geweten dat zijn standpunt niet pleitbaar was. Pas in de loop van de beroepsprocedure is hij anders gaan denken over de juistheid van zijn standpunt. Dat leidt echter niet tot kwade trouw. Daarom vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslag en de herziene verliesvaststellingsbeschikking.
Bron: Rb. Noord-Nederland 24-12-2021 (gepubl. 13-01-2022)
Minister van Gennip informeert de Tweede Kamer per brief over NOW-6 en de stand van zaken van ten aanzien van het vaststellings- en terugvorderingsproces NOW. Het percentage loonsomvrijstelling blijft in de NOW-6 15%. Ook komt een zuivere aandelentransactie in aanmerking voor NOW.
De belangrijkste parameters van de NOW-6 komen sterk overeen met de voorgaande NOW-5; de omzetdrempel blijft 20%, het vergoedingspercentage blijft 85% en de maximale omzetverliesgrens wordt opgehoogd van 80% naar 90%. Daarnaast blijft het maximaal te vergoeden loon op tweemaal het maximale dagloon staan. De referentie omzetperiode in de NOW-6 wordt in beginsel berekend door de omzet van 2019 te delen door vier (in plaats van de omzet in 2019 gedeeld door zes, zoals in de NOW-5 het geval was). Door te delen door vier kan de omzetdaling over de drie maanden waarop de NOW-6 betrekking heeft (januari, februari en maart 2022) goed afgezet worden tegen een vierde deel van de omzet van 2019, het jaar van vóór de coronacrisis.
Starters Voor starters (gestart na 1 januari 2019, maar uiterlijk op 1 oktober 2021) en in het geval van overnames wordt hiervan afgeweken, conform de NOW-5. Het is, net als in de NOW-5, niet mogelijk om zelf een periode te kiezen waarin omzetverlies is geleden. Voor de NOW-6 zijn de maanden januari, februari en maart 2022 daarom de maanden waarin omzetverlies moet zijn geleden. De referentiemaand voor de loonsom wordt in de NOW-6 oktober 2021.
Loonsomvrijstelling Het percentage loonsomvrijstelling in de NOW-6 blijft 15%.
Definitie loonsom De Polisadministratie van UWV is per 1 januari 2022 veranderd. Dit heeft gevolgen voor de definitie van de loonsom die wordt gebruikt voor de bepaling vand e hoogte van de NOW-subsidie. In de nieuwe situatie bevat de loonsom waarmee gerekend wordt meer posten (zoals vakantietoeslag). Deze posten worden in tegenstelling tot de berekeningswijze van de eerdere NOW-regelingen bij de loonsom opgeteld. Hierdoor valt de loonsom hoger uit. De forfaitaire opslag wordt daarom 30% in plaats van 40%, zoals in de NOW-2 tot en met NOW-5 het geval was.
Ondernemers die na 1 februari 2020 maar uiterlijk 30 september 2021 zijn gestart, kunnen in aanmerking komen voor de NOW-5. Ook in de NOW-6 zullen deze startende ondernemers gebruik kunnen maken van de NOW als aan de overige voorwaarden wordt voldaan. De uiterste startdatum in de NOW-6 schuift echter één dag opn; ondernemers die gebruik willen maken van de NOW-6 dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. Wel moet er sprake zijn van ten minste één maand referentieomzet in de relatief zuivere omzetperiode, zijnde juli tot en met oktober 2021.
Aanvraagloket achtste periode NOW-6 Het aanvraagloket voor de NOW-6 wordt opengesteld van 14 februari tot en met 13 april 2022. Er geldt een beslistermijn van dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag. Na de aanvraag zal het voorschot in drie termijnen worden uitbetaald door UWV. In de praktijk wordt ernaar gestreefd om de eerste betaling van het voorschot binnen twee à vier weken na ontvangst van de volledige aanvraag te realiseren.
Aanpassing voor overnames Voorts is er een wijziging met betrekking tot de NOW-2 t/m 5, die zal worden verwerkt in de NOW-6. Deze aanpassing heeft betrekking op het begrip ‘overname’. Gebleken is dat zuivere aandelentransacties, waarbij het bedrijf hetzelfde blijft, maar enkel een andere aandeelhouder (of aandeelhouders) krijgt, in de basis niet vallen onder de in artikel 7:662 BW bedoelde overgang van een onderneming, waar in de NOW-regelingen naar wordt verwezen. Dat betekent dat wanneer een bedrijf middels een zuivere aandelentransactie een bedrijf heeft overgenomen, geen gebruik kan worden gemaakt van de startersmethodiek voor de referentieomzet-berekening. Door de wijziging is dat straks wel mogelijk. Mocht het omwille van de tijd niet haalbaar zijn om dit in de NOW-6 mee te nemen, dan wordt dit zo spoedig mogelijk daarna in een aparte wijzigingsregeling aangepast. Omdat voor de NOW-1 het vaststellingsloket al is gesloten wijzigen we de NOW-1 op dit punt niet, maar wordt per geval beoordeeld of er nadelige gevolgen zijn die onevenredig uitpakken en of het in bepaalde gevallen mogelijk is de startersregeling toe te passen.
Bron: Min. SZW 26-01-2022
Staatssecretaris Van Rij heeft in zijn verzoek om uitstel voor de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 aangegeven hij op zoek is naar oplossingsrichtingen die maakbaar en haalbaar zijn. De aangiften met box 3-inkomen worden voorlopig niet in behandeling genomen. Tenzij sprake is van verjaring of wanneer de burger er zelf belang bij heeft.
In december oordeelde de Hoge Raad dat het sinds 2017 geldende box 3-stelsel in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en dat de betrokken burger rechtsherstel moet worden geboden (zie ook: HR: geen vermogensmix maar werkelijk rendement). Het arrest heeft volgens de staatssecretaris grote uitvoeringstechnische en budgettaire gevolgen. De Hoge Raad formuleert geen expliciete rechtsregel hoe het werkelijk behaalde rendement moet worden vastgesteld. Momenteel wordt nog onderzocht op welke wijze het arrest op dit punt moet worden toegepast.
Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018, heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd en alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. Ook voor de jaren 2019 en 2020 lopen massaal bezwaarprocedures. De in deze procedures geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de box 3-rechtsvraag voor 2019 en 2020 zal daarom niet tot een ander oordeel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021. Meerdere Kamerleden stelden de vraag of het arrest ook gevolgen heeft voor burgers die geen bezwaar hebben gemaakt. De volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komen voor rechtsherstel is op dit moment nog niet bepaald.
Rechtsherstel en uitvoering Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Ook heeft het bieden van rechtsherstel grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Daarnaast heeft het arrest grote gevolgen voor zowel de menskracht als de ICT-capaciteit van de Belastingdienst. Ook deze gevolgen worden momenteel nog in kaart gebracht, waaronder de impact op capaciteit, benodigde middelen en verdrukking van andere werkzaamheden.
Lopende processen Omdat het arrest nog niet in de lopende processen en ICT-systemen van de Belastingdienst is verwerkt, kan het arrest nog niet worden meegenomen in de op te leggen aanslagen. Daarom zijn de volgende beslissingen genomen ten aanzien van de lopende processen. Bij gevallen waarin sprake is van inkomen uit box 3, of wanneer de box 3-situaties in het proces van de Belastingdienst niet te isoleren zijn, worden waar mogelijk tot nader order geen belastingaanslagen en beschikkingen opgelegd. Hierop worden de volgende twee uitzonderingen gemaakt:
Als de verjaringstermijn dreigt te verstrijken, waardoor er geen (navorderings)aanslag meer kan worden opgelegd. Dit geldt onder andere voor de aanslagen 2017 en 2018.
Als de burger belang heeft bij de doorgang van het proces. Dit geldt bij voorlopige aanslagen, verliesverrekening en middelingsverzoeken.
De voorlopige aanslagen over belastingjaar 2022 zijn op reguliere wijze afgerond zodat burgers tijdig maandelijks hun teruggaaf kunnen ontvangen of – in geval van te betalen aanslagen – de aanslag in termijnen kunnen betalen waardoor eventuele betalingsproblemen worden voorkomen. Deze aanslagen zijn nog niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad, maar hierop hoeft de burger nu geen actie te ondernemen. Deze aanslagen zullen later bij definitieve aanslag nog worden hersteld. Dit is gecommuniceerd op de website van de Belastingdienst, het was niet meer mogelijk dit in de aanslag zelf te communiceren. Momenteel wordt uitgewerkt op welke manier de op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen worden hersteld. Daarvoor hoeven de betrokken burgers nu geen actie te ondernemen.
Wetgeving De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Bron: MvF 24-01-2022 en Belastingdienst 25-01-2022, Gevolgen uitspraak Hoge Raad
De omzetverliesgrens is voor TVL Q4 2021 eenmalig verlaagd van 30% naar 20%. De Europese Commissie is akkoord gegaan met deze aanpassing. Om ondernemers voldoende kans te geven Q4 2021 aan te vragen, wordt de aanvraagperiode met twee weken verlengd.
Ondernemers kunnen tot en met 11 februari 2022 17:00 een aanvraag voor het vierde kwartaal van 2021 indienen. Dit was 28 januari 2021. TVL Q4 2021 is voor ondernemers die in het 4e kwartaal van 2021 minimaal 20% omzetverlies verwachten ten opzichte van het 4e kwartaal van 2019 of het 1e kwartaal van 2020. In vorige TVL-periodes was dit 30%. Aanvragers moeten aan de overige voorwaarden voldoen. Ondernemers die nog niet eerder TVL aanvroegen, of eerder niet in aanmerking kwamen, mogen ook aanvragen.
Bron: RVO.nl 26-01-2022