Inloggen

Archief

Natuurlijk persoon participeert niet in OVB-reorganisatie

Onder voorwaarden is de verkrijging van een onroerende zaak in het kader van een reorganisatie binnen een concern vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Natuurlijke personen zijn wat dat betreft nooit onderdeel van een concern. Een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland maakt dat duidelijk.
Een bv houdt een gerechtigdheid van 45% in een VOF. Haar enige aandeelhouder en haar zustervennootschap hebben ook een gerechtigdheid in de VOF van 45% respectievelijk 10%. Deze aandeelhouder en zustervennootschap zijn ook gerechtigd tot 90% respectievelijk 10% van een pand. Zij brengen dit pand op 29 juli 2016 in de VOF in. Vervolgens brengt de aandeelhouder zijn aandeel in de VOF inclusief het pand in in de zustervennootschap. In ruil daarvoor ontvangt hij aandelen. Op 21 september 2016 vind een juridische fusie plaats, waarbij de zustervennootschap opgaat in de bv. De Belastingdienst denkt dat bij de inbreng in de zustervennootschap overdrachtsbelasting (OVB) verschuldigd is over 90% van de waarde van het pand. Bij de juridische fusie zou uiteindelijk OVB zijn verschuldigd over 10% van de waarde van het pand, aldus de fiscus. De inspecteur heft deze bedragen aan OVB na bij de bv. Later paste de Belastingdienst de bedragen aan. De reden is dat bij de inbreng ten onrechte geen rekening is gehouden met de stille reserve van de zustervennootschap. De bv betwist de juistheid van de naheffingsaanslagen en begint een beroepsprocedure. Zo betoogt de bv dat het uiteindelijk belang bij het winkelpand bij de inbreng in de zustervennootschap niet is verschoven. De bv stelt dat men door de vennootschap heen moet kijken. Maar de rechtbank oordeelt anders. De verkrijging van een onroerende zaak is in principe belast met OVB, tenzij een vrijstelling geldt. Nu bestaat wel een vrijstelling van OVB in het geval van een interne reorganisatie. Maar deze vrijstelling geldt alleen als tussen vennootschappen binnen hetzelfde concern een overdracht van een onroerende zaak plaatsvindt. Natuurlijke personen behoren niet tot een concern. Volgens de bv is dit een verboden vorm van discriminatie, maar de rechtbank gaat daarin niet mee. De vrijstelling bij interne reorganisatie is in deze zaak niet van toepassing. Bron: Rb. Noord-Nederland 14-01-2021

ACM start meldpunt achterstallige betalingen

De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een tijdelijk Meldpunt Achterstallige Betalingen ingericht. Via dit meldpunt kunnen mkb-ondernemingen anoniem een melding doen indien een grootbedrijf niet binnen de afgesproken betaaltermijn betaalt. De bedoeling van het meldpunt is inzicht krijgen in de naleving van afgesproken betaaltermijnen door grote ondernemingen.
Juni vorig jaar kondigde staatssecretaris Keijzer van Economische Zaken en Klimaat in een Kamerbrief aan te willen onderzoeken of er overheidstoezicht nodig is op de naleving van betaaltermijnen tussen het grootbedrijf en het midden- en klein bedrijf (mkb). Een van de voornemens in die brief betrof het opzetten van een anoniem meldpunt door het ACM. Daarnaast is november 2020 een wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd waarmee de maximale wettelijke betaaltermijn van het grootbedrijf aan het midden- en klein bedrijf (mkb) wordt verkort van zestig naar dertig dagen. Met het tijdelijke meldpunt wil het ministerie van EZK inzicht krijgen in het betaalgedrag van grootbedrijven aan mkb-ondernemers en de meldingsbereidheid van benadeelde mkb-ondernemers. Mkb-ondernemingen kunnen melding doen als: de onderneming kwalificeert als mkb-onderneming goederen of diensten zijn geleverd aan een grootbedrijf de afnemer de rekening niet heeft betwist. Het ACM kan geen (tijdige)betaling afdwingen. Hiervoor is wellicht nog een gang naar de rechter door de mkb-onderneming nodig. De ACM verzamelt voor de duur van één jaar meldingen over grootbedrijven die de wettelijke dan wel afgesproken betaaltermijn overschrijden. Het ministerie van EZK zal de uitkomsten na één jaar evalueren om te bepalen of overheidstoezicht wordt ingesteld. Bron: ACM 26-01-2021

Inkeer mogelijk als rekeninghouder buiten groepsverzoek valt

Als de Belastingdienst als reactie op een groepsverzoek informatie verkrijgt over zwartspaarders, kunnen die zwartspaarders niet meer inkeren. De Hoge Raad oordeelt echter dat rekeninghouders die niet onder het groepsverzoek vielen, wel kunnen inkeren.
Een Nederlandse vrouw houdt tot februari 2014 een rekening aan bij een Zwitserse bank. In juli 2015 vraagt de Belastingdienst informatie op bij de Zwitserse belastingautoriteiten. Dit zogeheten groepsverzoek betreft rekeningoverzichten van Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse bank. De Zwitserse bank licht vervolgens per brief haar rekeninghouders in over het groepsverzoek. Rond 27 september 2015 maken diverse media in Nederland melding van het groepsverzoek. De Nederlandse vrouw heeft geen brief over het groepsverzoek ontvangen, maar meldt zelf op 30 juni 2016 dat zij beschikte over vermogen in het buitenland. Zij doet een beroep op de inkeerregeling. De inspecteur weigert dit beroep te honoreren. Hij stelt dat de vrouw moest vermoeden dat de fiscus onderzoek deed naar de Nederlandse zwartspaarders. De inspecteur baseert zijn vermoeden op het feit dat diverse publicaties in de media over het groepsverzoek zijn verschenen. De Hoge Raad verwerpt de redenering van de Belastingdienst. De rekening van de vrouw was namelijk niet begrepen onder het groepsverzoek. Op het moment van haar inkeer had de Belastingdienst dus nog geen aanwijzingen dat de vrouw buitenlands vermogen heeft verzwegen. De inkeerregeling is daardoor van toepassing. Bron: Hoge Raad 22-01-2021

Thuis werken en sluiting bij bronbesmetting

In een Kamerbrief hebben de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid aangegeven hoe ze gaan stimuleren dat werknemers meer kunnen thuiswerken.
In het corona-debat van 21 januari is een motie van het Kamerlid Marijnissen ingediend, waarin de regering wordt opgeroepen om duidelijke criteria voor thuiswerken op te stellen. In de Kamerbrief van 26 januari over de uitvoering van de motie geven de bewindslieden aan dat ze in samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties algemene criteria gaan opstellen. Dit moet leiden tot een handvat voor individuele werkgevers bij de afwegingen rondom thuiswerken. De verdere uitwerking van thuiswerken is aan de ondernemer in samenspraak met de medezeggenschap. Wel zal de Inspectie SZW zodra de criteria er zijn, zo nodig in samenwerking met andere toezichthouders, door middel van interventies opvolging geven aan meldingen over niet-opvolging. Die meldingen kunnen dan worden gedaan bij het al eerder ingerichte meldpunt over corona in relatie tot werk, arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. De bewindslieden wijzen er overigens op dat bij thuiswerken in opdracht of met toestemming van de werkgever het Arbobesluit (plaatsonafhankelijk werken) van toepassing is. Hierop is de staatssecretaris van SZW op 16 november 2020 in een Kamerbrief uitgebreid ingegaan. In de Kamerbrief gaan de bewindslieden ook in op een andere aangenomen motie tijdens het Kamerdebat. In die motie van de Kamerleden Ouwehand en Klaver wordt aangedrongen om met spoed een wettelijk kader te creëren om bij het niet naleven van coronamaatregelen, waardoor een bronbesmetting ontstaat, te kunnen reageren met een tijdelijke sluiting van het bedrijfspand. De bewindslieden geven aan hiervoor een gerichte, tijdelijke bepaling te willen opnemen in hoofdstuk Va (Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19) van de Wet publieke gezondheid. Bron: Min VWS 26-01-2021, nr. 1819737-217610-PDC19

Belastingdienst hoeft niet van slippertje te weten

Soms blijkt enige tijd na het overlijden van een erflater dat hij een buitenechtelijk kind heeft. In sommige gevallen wordt dat kind dan ook een erfgenaam en krijgt het een vordering op de andere erfgenamen. Daartegenover staat dat de fiscus de kersverse erfgenaam een navorderingsaanslag erfbelasting mag opleggen.
En man overlijdt in 2008. Op grond van zijn testament vindt de verdeling van zijn nalatenschap volgens de wettelijke verdeling van dat moment plaats. Zijn weduwe en dochter krijgen een aanslag successierecht (de voorganger van de erfbelasting) opgelegd. Begin 2014 blijkt uit een gerechtelijke procedure dat de erflater ook een buitenechtelijke zoon heeft. Door de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de erflater geldt de buitenechtelijke zoon met terugwerkende kracht vanaf zijn geboorte als kind van de erflater. Daarmee is hij tevens erfgenaam van zijn vader. De zoon krijgt op grond van het testament een geldvordering op de andere erfgenamen van de erflater. De weduwe en haar dochter vragen daarom de inspecteur om een vermindering van het successierecht. Hij honoreert dit verzoek per ambtshalve vermindering, maar legt daarnaast de buitenechtelijke zoon een navorderingsaanslag successierecht op. De buitenechtelijke zoon tekent beroep aan tegen de navorderingsaanslag. Voor Hof Amsterdam stelt hij dat de fiscus alleen mag navorderen als de aanslag van een andere erfgenaam is verminderd als gevolg van de uitkomst van een fiscale procedure. In dit geval had een en ander anders moeten verlopen. De Belastingdienst had de aanslagen van de andere erfgenamen in stand moeten laten. Vervolgens kan een onderlinge verrekening plaatsvinden, aldus de zoon. Maar het hof oordeelt dat navordering van successierecht ook kan bij een ambtshalve vermindering. Verder valt de inspecteur niet te verwijten dat hij aanvankelijk de zoon geen aanslag heeft opgelegd. Hij kon immers niet meteen weten dat de zoon een erfgenaam was. De Belastingdienst heeft de navorderingsaanslag terecht opgelegd. Bron: Hof Amsterdam 22-12-2020

© lArcade 2024