Gelet op het groeiende gebruik van de WBSO stelt het kabinet extra budget beschikbaar vanaf 2017: € 33 miljoen in 2017 en structureel € 85 miljoen vanaf 2018. Het MKB maakt in 2016 naar verwachting gebruik van 65,4% van het WBSO-budget.
De Minister van Economische zaken informeert de Eerste Kamer over de effecten van de integratie van de Research- en Development Aftrek (RDA) in de S&O-afdrachtvermindering (WBSO) op de budgetverdeling tussen MKB en grootbedrijf. Daarnaast gaat hij in op het doel en effect van de WBSO, het gebruik van de regeling in 2016 en het beschikbare budget voor 2017.
Met ingang van 2016 is de RDA in de WBSO geïntegreerd. Met behulp van de WBSO kunnen bedrijven de loonkosten en andere kosten en uitgaven voor Research en Development (R&D) verlagen. Bedrijven dragen minder loonheffing af en zelfstandigen krijgen een vaste aftrek. De R&D-niet-loonkosten komen pas sinds dit jaar in aanmerking voor de WBSO. Voorheen werden deze ondersteund door de RDA in de vorm van een aftrekpost in de winstbelasting.
In 2016 maken naar verwachting 23.000 bedrijven gebruik van de WBSO, waarvan ruim 97% MKB’er is. Het is de verwachting dat de budgetuitputting 2% hoger uitkomt dan vorig jaar. Het toegenomen gebruik van de regeling is met name te verklaren doordat bedrijven meer WBSO zijn gaan aanvragen voor R&D-niet-loonkosten (plus 8,5%). Door de integratie van de RDA in de WBSO kunnen ondernemers het fiscale voordeel op de R&D-niet-loonkosten eerder en beter verzilveren. Zij kunnen dit nu maandelijks via de loonheffing verrekenen in plaats van pas na afloop van het jaar via de vennootschapsbelasting. Daardoor is het aanvragen van WBSO voor R&D-niet-loonkosten aantrekkelijker voor bedrijven. De verdeling van het budget tussen MKB en grootbedrijf ontwikkelt zich in 2016 conform verwachting: deze blijft in 2016 in grote lijnen gelijk met de verdeling vóór de integratie. Het MKB maakt in 2016 naar verwachting gebruik van 65,4% van het budget. Dit aandeel is relatief hoog, gezien het feit dat het MKB verantwoordelijk is voor 40% van de in Nederland uitgevoerde R&D.
Gelet op het groeiende gebruik van de WBSO zal het kabinet de komende jaren extra budget beschikbaar stellen: € 33 miljoen in 2017 en structureel € 85 miljoen vanaf 2018. Met inachtneming van de onderuitputtingen uit het verleden is met deze extra middelen het WBSO-budget voor 2017 en verder € 1.205 miljoen. Daarmee kunnen de parameters voor 2017 ongewijzigd blijven. Het in stand houden van de parameters (ondersteuningspercentages, schijflengtes) is van belang voor een stabiel investerings- en vestigingsklimaat voor het R&D-intensieve bedrijfsleven. Het doorgroeiende MKB blijft extra ondersteund, doordat het verhoogde tarief in de eerste schijf op de eerste € 350.000 aan R&D-(loon)kosten van toepassing blijft. Het kabinet kan hiermee opnieuw een stevige impuls geven aan de private R&D in Nederland. Doel van het kabinet is dat in 2020 in Nederland 2,5% van het BBP wordt uitgegeven aan R&D.
Bron: Min EZ 20-09-2016, DGB-I&K/16126675
Bij de beantwoording van Kamervragen van het Kamerlid Omtzigt heeft staatssecretaris Wiebes een tussenstand gegeven van de afhandeling van voorgelegde modelovereenkomsten door de Belastingdienst. Het beeld dat vorige maand naar voren kwam naar aanleiding van een Wob-verzoek, dat er nog een flinke werkvoorraad ligt en het merendeel van de beoordeelde overeenkomsten de eindstreep niet haalt, is sindsdien niet gewijzigd.
Sinds juni van dit jaar zijn ruim 1.200 modelovereenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd. Hiermee is het totaal aantal ingediende verzoeken op 4.700 gekomen (stand 1 september). Van die voorgelegde overeenkomsten zijn er ongeveer 2.800 afgehandeld. Daarvan zijn er ruim 1.200 door de betrokken partijen ingetrokken of is de behandeling door hen afgebroken. In totaal zijn er 450 voorgelegde overeenkomst 'goedgekeurd', waarvan er inmiddels 64 zijn gepubliceerd. In ruim 1.100 gevallen kon de Belastingdienst geen zekerheid vooraf verlenen dat de voorgelegde overeenkomst altijd tot werken buiten dienstbetrekking zal leiden.
De staatssecretaris geeft in zijn beantwoording aan dat prioriteit is gegeven aan de afhandeling van algemene en sectorale modelovereenkomsten die door meerdere opdrachtgevers en –nemers kunnen worden gebruikt. Deze staan op de website van de Belastingdienst. Bij de nog te beoordelen overeenkomsten gaat het bijna geheel om bedrijfsspecifieke overeenkomsten. Deze worden in de periode tot 1 mei beoordeeld.
Bron: TK 2016-2017, aanh. 43
Tussen 2010 en 2015 is het aantal werknemersbanen op oproepbasis met 143.000 toegenomen. Dit is een toename van 36%. Vooral in de horeca werken naar verhouding veel oproepkrachten. In die bedrijfstak betreft het een kwart van alle werknemersbanen.
In 2015 waren er 545.000 werknemersbanen van oproepkrachten, 7% van alle banen van werknemers. Vijf jaar terug was nog 5% van alle werknemersbanen een oproepbaan. Vooral jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar werken in een oproepbaan. Vaak gaat het om scholieren of studenten. Meer dan de helft van de oproepkrachten is scholier of student. De grootste aanwas (2/3) in oproepbanen tussen 2010 en 2015 deed zich voor bij werknemersbanen die jongeren vervullen.
De horeca telt de meeste oproepkrachten onder zijn werknemers. Tussen 2010 en 2015 groeide het percentage van 19 naar 26%, vooral in 2014 en 2015 nam het toe. Ook in de bedrijfstakken landbouw, handel en cultuur, sport en recreatie, waar relatief veel oproepbanen voorkomen, steeg het percentage in de afgelopen vijf jaar. In de gezondheids- en welzijnszorg daalde daarentegen het percentage oproepbanen de afgelopen twee jaar licht.
Gevraagd naar de belangrijkste reden om een flexibele arbeidsrelatie te hebben, zei in 2015 ruim de helft van de oproepkrachten (54%) behoefte te hebben aan flexibiliteit. Dat is twee keer zoveel als gemiddeld onder alle flexibele werknemers. Dit geldt vooral voor de jongste (15 tot 25 jaar) en de oudste (65 tot 75 jaar) categorie werknemers. Relatief veel uitzendkrachten (57%) daarentegen geven aan een flexbaan te hebben omdat het niet lukt vast werk te krijgen. Die reden speelt bij de oproepkrachten veel minder. Een kwart heeft de oproepbaan bij gebrek aan een werkkring met meer zekerheid.
Bron: CBS, 27-09-2016
Een werknemer met een verklaring geen privégebruik tracht onder de bijtelling uit te komen door tijdens vakanties de auto van de werkgever te huren. Deze opzet slaagt niet. De auto blijft ter beschikking gesteld volgens de inspecteur en de vakantiekilometers tellen mee. De huurprijs is niet anders dan een eigen bijdrage voor privégebruik die op de bijtelling in mindering wordt gebracht.
Een werknemer heeft van zijn werkgever een auto ter beschikking gekregen. De werknemer overlegt een verklaring geen privégebruik op basis waarvan de werkgever over de jaren 2011, 2012 en 2013 geen loonbelasting inhoudt ter zake van de bijtelling voor privégebruik. Op verzoek van de Belastingdienst overlegt de werknemer over die jaren zijn rittenadministratie. Hieruit blijkt dat hij in die jaren naast gewone privékilometers (waarbij hij onder de 500 km-grens bleef) ook vakantie gerelateerde privékilometers heeft gereden. Voor het gebruik van de auto tijdens de vakantie heeft hij telkens met de werkgever een huurovereenkomst afgesloten voor de huur van de auto tegen een vergoeding.
De inspecteur trekt de conclusie dat in alle drie de jaren de grens van 500 kilometer privékilometers is overschreden en legt naheffingsaanslagen op. In geschil is of de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslagen terecht de vakantiekilometers in aanmerking heeft genomen. Na eerst door de rechtbank in het ongelijk te zijn gesteld gaat de werknemer in hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden.
Dit hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 13bis Wet LB 1964 vindt bijtelling voor privégebruik van de aan de werknemer ter beschikking gestelde auto voor zover dit privégebruik meer dan 500 kilometer per kalenderjaar plaatsvindt. Indien de werknemer een verklaring geen privégebruik van de Belastingdienst aan zijn werkgever overlegt, houdt de werkgever geen loonbelasting in, tenzij hij weet dat de verklaring niet juist is. Wanneer de Belastingdienst de verklaring geen privégebruik auto intrekt of wanneer de werknemer niet kan laten blijken dat hij niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de ter beschikking gestelde auto, heft de Belastingdienst na bij de werknemer. Rechtbank Noord-Nederland heeft volgens het hof met juistheid overwogen dat de vakantiekilometers privékilometers vormen. De huurovereenkomst maakt dit niet anders. De vergoeding voor de huur van de auto heeft de inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen als eigen bijdrage voor privégebruik in mindering gebracht op de bijtelling wegens privégebruik van de auto. Het hoger beroep is ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 20-09-2016
Volgens de Nederlandse werknemer is thuiswerken erg goed voor onze productiviteit, vergeleken met werken op kantoor. In een onderzoek van Epson onder 500 medewerkers van diverse Nederlandse bedrijven gaf 55% van de ondervraagden aan productiever te zijn wanneer er wordt thuisgewerkt. Volgens 32% was er weinig verschil en slechts een klein percentage (13%) denkt minder productief te zijn tijdens het thuiswerken.
Van alle ondervraagden geeft 59% aan dat afleiding op het werk een reden is om thuis te gaan werken. Voor respondenten werkzaam in de ICT, is dit zelfs het geval voor 69%. Op de afdeling klantenservice daarentegen is voor 60% afleiding op het werk juist geen reden om thuis te gaan werken.
De productiviteitswinst gaat niet in alle gevallen op: voor werknemers die werken op de afdelingen financiën en klantenservice lijkt werken op kantoor een betere optie. Bij financiën geeft 52% aan even productief of zelfs minder productief te zijn wanneer er wordt thuisgewerkt. Bij klantenservice is dit 53%. Bij werknemers op een afdeling personeelszaken is echter 80% van mening thuis productiever te zijn dan op kantoor.
Bron: Epson 22-09-2016