Inloggen

Archief

Stijging uitzenduren onder invloed Wet DBA

In het tweede kwartaal van 2016 steeg het aantal uitzenduren met 2,9% ten opzichte van het kwartaal ervoor. In het eerste kwartaal daalde het aantal uitzenduren met 1,4%. Die stijging in het tweede kwartaal heeft volgens Agium, een interimbureau voor financiële professionals, alles te maken met de Wet DBA.
Het aantal uitzenduren in langlopende contracten zoals detachering en payrolling steeg volgens cijfers van het CBS in het tweede kwartaal met 3,1%. In het eerste kwartaal daalde het aantal uren in langlopende contracten nog met 3,5%. Daarvoor steeg dit aantal vier jaar onafgebroken. Het aantal uren in kortlopende contracten steeg met 2,7%. Een kwartaal eerder was de stijging 0,8%. Het aantal uren in kortlopende contracten neemt al twee jaar toe. De ontwikkeling van de kortlopende uren loopt doorgaans voor op die van de rest van de arbeidsmarkt. Op 12 augustus 2016 maakte CBS al bekend dat het aantal banen in het tweede kwartaal van 2016 met 38.000 is toegenomen. Vooral het aantal banen bij uitzendbureaus nam, met 30.000, sterk toe. Verder steeg het aantal vacatures in het tweede kwartaal met 5.000 en daalde het aantal werklozen met 16.000. Volgens Agium heeft dit alles te maken met de invoering van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) op 1 mei 2016. Werkgevers kiezen hierdoor liever een professional die werkt vanuit dienstverband via een uitzendbureau dan voor een zzp'er. Opdrachtgevers blijken niet lichtzinnig hun handtekening te zetten onder modelovereenkomsten om hun arbeidsrelatie met zzp'ers te bekrachtigen. Volgens Agium brengt de Wet DBA aan het licht dat er al langere tijd bij veel functies die zzp'ers vervullen, eigenlijk sprake is van schijnzelfstandigheid. De praktijk is niet veranderd, maar nu de verantwoordelijkheid voor schijnzelfstandigheid óók bij de opdrachtgevers ligt, gaan organisaties handelen. Bron: CBS 31-08-2016; Agium 1-09-2016

Wft-bescherming afdoende voor zzp’ers en mkb’ers?

De Wet financieel toezicht biedt consumenten voor alle financiële producten en diensten bescherming. Gaat het echter om zzp’ers en mkb-ondernemingen - de zogenoemde kleinzakelijke klanten - dan verschilt die bescherming per financieel product en type klant. De vraag is of die bescherming afdoende is.
In de afgelopen jaren hebben zich een aantal problemen voorgedaan in de dienstverlening aan kleinzakelijke klanten. Deze problemen doen de vraag rijzen of de Wft voldoende effectieve bescherming biedt aan kleinzakelijke klanten en of deze eventueel aangepast dan wel uitgebreid moet worden. Door middel van een internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/consultatiebeschermingkleinzakelijk) nodigt Financiën belanghebbenden en deskundigen uit om te reageren op vragen over de effectiviteit van de huidige bescherming, de kenmerken van zzp’ers en mkb-bedrijven die aanleiding geven tot minder of meer bescherming, en diverse mogelijkheden om het niveau van bescherming aan te passen. Het ministerie van Financiën wil met deze consultatie zoveel mogelijk feedback en suggesties ontvangen. Naast deze internetconsultatie zal een LinkedIn discussiegroep worden gestart om reacties en ervaringen op een laagdrempelige wijze van belanghebbenden te verzamelen. Deze zal in de eerste week van september starten en lopen tot en met oktober. Men kan tot 1 oktober 2016 op deze internetconsultatie reageren. Bron: MvF 1-09-2016

Stabilisatie aandeel WGA, meer eigenrisicodragers ZW

Het UWV verwacht als gevolg van wetswijzigingen per 1 januari 2017 een stabilisatie van het aantal eigenrisicodragers WGA. Vorig jaar was er nog sprake van een daling van het marktaandeel eigenrisicodragers.
In 2016 zijn 56.000 werkgevers eigenrisicodrager voor de WGA met een gezamenlijke loonsom van € 82 miljard. Dit is een daling ten opzichte van 2015 toen 66.000 werkgevers eigenrisicodrager waren met een loonsom van € 84 miljard. Het marktaandeel van eigenrisicodragers is gedaald van 43% van de loonsom in 2015 naar 41% van de loonsom in 2016. Tot 2017 konden werkgevers eigenrisicodrager worden voor alleen de premiecomponent WGA-vast. Door de samenvoeging van WGA-vast en WGA-flex kunnen werkgevers vanaf 2017 voor de totale WGA eigenrisicodrager worden. Het UWV verwacht dat als gevolg van deze en de overige maatregelen in de hybride markt WGA dat het marktaandeel van eigenrisicodragers in 2017 niet verder zal afnemen, maar zal stabiliseren op 41%. Voor de ZW was er vorig jaar een toename van het eigenrisicodragerschap. In 2016 zijn 7.900 werkgevers eigenrisicodrager met een gezamenlijke loonsom van € 71 miljard. In 2015 waren dit er 6.700 met een loonsom van € 61 miljard. Het marktaandeel van eigenrisicodragers is gestegen van 30% van de loonsom in 2015 naar 35% van de loonsom in 2016. In 2017 verwacht UWV een verdere stijging van het marktaandeel van eigenrisicodragers naar 40%. Bron: UWV 1-09-2016

Lichte stijging premie WGA, ZW vrijwel ongewijzigd

Het UWV heeft de premies en parameters WGA en ZW 2017 en de sectorpremies WGA en ZW-flex gepubliceerd. Volgens het UWV ontwikkelen de premies voor de arbeidsongeschiktheids- en ziektewetverzekeringen bij UWV zich volgens verwachting. De gemiddelde premie WGA voor 2017 is ten opzichte van de huidige premie met 0,03 procentpunt bijgesteld. De ZW-premie voor 2017 is met slechts 0,01 procentpunt bijgesteld.
De gedifferentieerde premies WGA en ZW wijzigen in beperkte mate. De ZW-premie heeft drie jaar na de introductie in 2014 zijn structurele niveau bereikt. Dat betekent dat het gemiddelde premieniveau nog in geringe mate zal fluctueren. In 2017 daalt het gemiddelde premiepercentage licht met 0,01 procentpunt (van 0,36 procent in 2016 naar 0,35 procent in 2017). De gedifferentieerde premie WGA heeft volgens UWV zijn structurele niveau nog niet bereikt, vanwege de gemiddeld langere duur van de WGA-uitkeringen. Om die reden stijgt het gemiddelde percentage met 0,03-procentpunt (van 0,71 procent in 2016 naar 0,74 procent in 2017). Op 1 januari 2017 treden er drie wijzigingen op in het hybride stelsel van de WGA. Allereerst vindt er een samenvoeging plaats van de WGA-vast en WGA-flex. Werkgevers moeten hierdoor de afweging maken of zij zich voor het totale pakket WGA-vast en –flex verzekeren bij UWV of dat zij hiervoor eigenrisicodrager worden. Voor werkgevers die nu al eigenrisicodrager zijn voor de WGA-vast en dit voortzetten voor de gehele WGA, geldt dat zij lopende WGA-flexuitkeringen met een eerste ziektedag vóór 1 januari 2017 als staartlasten bij UWV mogen achterlaten. De tweede wijziging is dat nieuwe eigenrisicodragers vanaf 1 januari 2017 zowel lopende WGA-flex als WGA-vast uitkeringen mogen achterlaten bij het aangaan van het eigenrisicodragerschap. De derde wijziging betreft een nieuwe terugkeerpremie voor werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap terugkeren bij UWV. Voor deze werkgevers wordt bij de publieke premieberekening WGA ook rekening gehouden met WGA-uitkeringen uit het verleden. De kosten van de staartlasten die werkgevers achterlaten als ze kiezen voor eigenrisicodragerschap, worden betaald uit het opgebouwde rentehobbelvermogen. Dit vermogen is in de periode 2007-2012 opgebouwd middels een opslag op de Whk-premie en rentebaten over het ontstane vermogen. Per 1 januari 2017 krijgt dit deel van de Whk een lastenkant en gaat het rentehobbelvermogen verder onder de naam staartlastvermogen als gevolg van de veranderingen in de wet. Bron: UWV 1-09-2016

Afgestudeerde psychologen mogen btw-vrijstelling toepassen

Na overleg van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) met de Belastingdienst, heeft de Belastingdienst laten weten dat NIP-leden die niet onder de Wet BIG vallen onder voorwaarden de btw-vrijstelling kunnen benutten.
Gezien de toelatingseisen die het NIP aan haar leden stelt, in het bezit zijn van een universitair diploma psychologie, wordt volgens de inspecteur aan de voorwaarden uit het besluit van 29 maart 2016 voldaan. Dat betekent dat ter zake van handelingen door een in het ledenbestand van het NIP opgenomen universitair afgestudeerde psycholoog die kunnen worden beschouwd als gezondheidsverzorging van de mens, de vrijstelling toepassing kan vinden. Van de Kinder- en Jeugdpsycholoog (Specialist) NIP en de Orthopedagogen Generalist (NVO) is vastgesteld dat de door hen in hun hoedanigheid van Kinder- en Jeugdpsycholoog resp. Orthopedagoog Generalist verrichte gezondheidskundige diensten kwalitatief soortgelijk zijn aan de gezondheidskundige diensten van GZ-psychologen (Wet BIG-beroepsbeoefenaren). Dit heeft tot gevolg dat de kinder- en jeugdpsycholoog en orthopedagoog generalist voor hun gezondheidskundige diensten de vrijstelling kunnen toepassen. De psychologen Arbeid en Gezondheid NIP kunnen om dezelfde reden de vrijstelling toepassen mits de door deze beroepsbeoefenaren verrichte diensten kwalificeren als gezondheidskundige diensten (hetgeen veelal niet het geval is). Bron: Belastingzaken 31-08-2016

© lArcade 2024