Inloggen

Archief

Advocaatkosten scheiding deels zakelijk

Vanwege het belang van de bv bij de boedelscheiding – zouden de aandelen in handen komen van de ex-echtgenoot dan zou de onderneming vanwege diens strafblad de vergunning kwijtraken – mocht de dga een deel van de advocaatkosten in verband met een echtscheiding te laste van het resultaat van zijn bv brengen.
Een bv houdt zich bezig met de verhuur van woningen en de uitoefening van een raamprostitutiebedrijf. De bv heeft drie aandeelhouders. In 1986 huwt de dga (90% van de aandelen) van de bv in gemeenschap van goederen. Het huwelijk eindigt in juli 2007 in een echtscheiding. In juli 2010 is de boedelverdeling beëindigd met een vonnis van Rechtbank Amsterdam. De aandelen zijn hierbij aan de dga toebedeeld. Zij was tot en met 31 januari 2010 directeur van de bv. Deze functie is per 1 februari 2010 overgenomen door een van de ander aandeelhouders (5%). Sindsdien is zij werknemer. In 2013 vind bij de bv een boekenonderzoek plaats naar onder andere de aangiften vennootschapsbelasting 2008 tot en met 2011. Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur een navorderingsaanslag Vpb 2008 op alsmede een navorderingsaanslag IB 2008 in verband met de door de grootaandeelhoudster gemaakte advocaatkosten voor de echtscheiding. Voor de rechtbank en later het hof geeft de aandeelhoudster aan dat facturen voor advocaatkosten voor echtscheiding door de bv zijn voldaan omdat de bv er belang bij had dat alle aandelen in handen van de aandeelhoudster bleven. Als de aandelen in de vennootschap bij de boedelverdeling aan de ex-echtgenoot zouden worden toebedeeld, bestond de kans dat de exploitatievergunning zou worden ingetrokken omdat de ex-echtgenoot een strafblad heeft. Hof Amsterdam acht het aannemelijk dat de procedure over de scheiding van de gemeenschappelijke boedel mede betrekking heeft gehad op de toedeling van de tot de gemeenschap behorende aandelen in de bv. Ook acht het hof het aannemelijk dat de bv er belang bij had dat de ex-echtgenoot geen aandeelhouder zou worden, omdat anders, vanwege zijn strafrechtelijke verleden, problemen zouden kunnen ontstaan ten aanzien van de continuïteit van een deel van de door de bv gedreven onderneming. Een deel van de advocaatkosten kan daarom voor rekening van de bv komen. Het feit dat een blokkeringsregeling in de statuten het vrijwel onmogelijk maakt voor de ex-echtgenoot om de aandelen van de hand te doen, is daarbij niet van belang. Bron: Hof Amsterdam 7-06-2016

Strengere energienormen woningbouw stimuleren innovatie

Striktere energieprestatienormen voor nieuwbouwhuizen stimuleren het gebruik van innovatieve producten en zorgen voor innovatievere samenwerking in de Nederlandse bouwsector. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Henk de Vries van Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) en RSM-alumnus Pieter Verhagen. Hun resultaten laten zien dat milieubeleid hand in hand kan gaan met innovatie.
In 1995 introduceerde de Nederlandse overheid de energieprestatiecoëfficiënt met het doel de CO2-uitstoot terug te dringen en energiebesparing te stimuleren. Naast deze energieprestatienorm ontwikkelde het Nederlands Normalisatie-instituut NEN samen met partners uit de bouwindustrie een nieuwe standaard voor het meten van energieprestaties. Normen voor energieprestaties zijn verplicht voor alle nieuwbouwwoningen, en werden sinds hun invoering steeds verder aangescherpt. Hun verplichte karakter dwong de sector ertoe op zoek te gaan naar energie-efficiëntere installaties en betere samenwerking om aan de criteria te kunnen voldoen. Om uit te zoeken hoe de bouwsector met de striktere normering omging, analyseerden de onderzoekers de energiezuinigheid van ongeveer 2.000 tussen 1996 en 2003 gebouwde woningen. Daarnaast onderzochten ze de bouwvergunningen, om te achterhalen welke technieken er werden gebruikt om aan de normen voor verwarmings- en ventilatiesystemen te voldoen. Het onderzoek laat zien dat de invoering van striktere energienormen bouwers ertoe aanzette de ontwerpen van hun huizen stapsgewijs steeds verder aan te passen. Ze gingen bijvoorbeeld dikker isolatiemateriaal gebruiken, of betere verwarmingsketels. Volgens de onderzoekers werden bestaande innovaties daardoor gemeengoed. Bouwfirma's gingen daarnaast meer systemische innovaties voor hun gebouwen gebruiken. Ze schakelden bijvoorbeeld over op zonne-energie en energieopslag. Bron: EUR 28-06-2016

Afspraak over seizoensarbeid in nieuwe cao Recreatie

Vlak voor het verlopen van de huidige cao zijn partijen bij de cao Recreatie tot overeenstemming gekomen voor een nieuwe cao. Het onderhandelingsakkoord, de afspraken moeten nog worden voorgelegd aan de achterbannen, voorziet in een eenjarige cao met een looptijd tot en met 30 juni 2017.
Voor werkgevers is een belangrijke afspraak de mogelijkheid om seizoenscontracten af te sluiten in seizoensbedrijven, met een onderbreking van minimaal drie maanden. Door de Wet werk en zekerheid (WWZ) was al na twee jaar een onderbreking van 6 maanden vereist en dat stond haaks op het seizoensmatige karakter van de recreatiebedrijven. Door wetswijziging, waarvoor RECRON sterk heeft gelobbyd, was het mogelijk om binnen de cao afspraken te maken. Verder is een loonsverhoging afgesproken van 1,75% per 1 januari 2017 en gaat de sector over op een nieuw pensioencontract: werknemers in de lagere loonschalen bouwen meer pensioen op terwijl het effect op de gemiddelde loonkosten neutraal is. Verder krijgen de werknemers een persoonlijk scholingsbudget van € 400 per jaar. Hiermee kunnen ze gedurende maximaal vier jaar sparen voor opleidingen. Bron: Recron 29-06-2016

Cao-elementen in SNA-keurmerk NEN 4400-2

Op dit moment is de naleving van cao-bepalingen nog geen onderdeel van het SNA-keurmerk voor niet-Nederlandse ondernemingen en Nederlandse ondernemingen die buiten Nederland zijn gevestigd. In navolging van het toevoegen van cao-bepalingen aan de NEN 4400-1 gaat SNA per 1 juli 2016 eveneens een aantal essentiële cao-bepalingen aan de NEN 4400-2 toevoegen.
Dit betekent voor gecertificeerde uitzendondernemingen voor de NEN 4400-2 en ondernemingen die zich hebben aangemeld voor de NEN 4400-2, dat er vanaf dat moment, mits van toepassing, ook op deze bepalingen geïnspecteerd gaat worden. In een periode van een jaar worden op deze manier alle gecertificeerde en aangemelde uitzendondernemingen op deze cao-bepalingen gecontroleerd. Vanaf 1 juli 2016 worden deze aanpassingen ook opgenomen in het Handboek Normen en daarmee gepubliceerd op de SNA website. Bron: SNA 2-06-2016

Vergelijken mogelijk? Dan geen afroommethode

De Hoge Raad heeft in een recent arrest aangegeven dat als het mogelijk is om het gebruikelijk loon van de dga vast te stellen aan de hand van de (wettelijke) vergelijkingsmethode, de zogenoemde afroommethode niet aan de orde is.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 september 2004 bepaald dat voor de bepaling van de hoogte van het gebruikelijk loon in de situatie dat de opbrengsten van de vennootschap (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de werkzaamheden die de dga voor de vennootschap verricht, mag worden bepaald aan de hand van de (wettelijke) vergelijkingsmethode of de afroommethode. Bij toepassing van de afroommethode wordt het gebruikelijk loon bepaald aan de hand van de omzet minus de kosten, lasten en afschrijvingen (exclusief het loon van de dga). De dga en enige werknemer van de limited krijgt over de jaren 2007 tot en met 2010 een loon uitgekeerd van ca. € 70.000 terwijl de omzet in die jaren ongeveer tussen de € 170.000 en € 220.000 ligt. De jaren daarna is de omzet aanzienlijk lager: € 83.000 over 2011 en over 2012 € 89.000. De inspecteur corrigeert het gebruikelijk loon aan de hand van de afroommethode en legt naheffingsaanslagen op. Hof Den Haag oordeelt dat uit de stand van de rechtspraak volgt dat de inspecteur in deze zaak in beginsel ervoor mocht kiezen om het gebruikelijk loon vast te stellen aan de hand van de ‘afroommethode’. In de parlementaire geschiedenis is er echter geen steun te vinden voor de opvatting van de inspecteur dat hij voor het hanteren van de afroommethode mag kiezen in de jaren waarin de vennootschap een substantiële winst behaalt en in de jaren waarin de vennootschap weinig winst behaalt of zelfs verlies leidt mag uitgaan van het (hogere) uitbetaalde loon. De afroommethode leidt dan tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. In deze zaak, en daar waren de partijen het over eens, ook een soortgelijke dienstbetrekking voorhanden is waarin het aanmerkelijk belang geen rol speelde. Het loon van die dienstbetrekking bedroeg € 120.000. Na aftrek van een doelmatigheidsmarge (destijds 30%) resulteerde dat in een gebruikelijk loon van € 84.000. In cassatie bevestigt de Hoge Raad het oordeel van het hof. De Hoge Raad geeft daarbij aan dat uit de tekst van de wet, de toelichting daarop en de jurisprudentie van de Hoge Raad niet volgt dat de afroommethode moet worden toegepast. Als vergelijking met een soortgelijke dienstbetrekking mogelijk is, dan zal de vergelijkingsmethode moeten worden toegepast. Let op: in 2014 is de gebruikelijkloonregeling aangepast. Voor de vergelijkingsmethode wordt niet meer gekeken naar de soortgelijke dienstbetrekking, maar naar de meest vergelijkbare dienstbetrekking. En die is er vrijwel altijd. Bij de behandeling van het Belastingplan 2014 heeft de staatssecretaris gesteld dat de afroommethode nog altijd kan worden toegepast, maar gezien deze uitspraak van de Hoge Raad zal dat slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Bron: HR 24-06-2016

© lArcade 2024