Inloggen

Archief

KIA niet lager door buitenvennootschappelijke investering

Als iemand deelneemt aan een maatschap en buiten de maatschap om investeert in één of meer bedrijfsmiddelen, mag hij die investering bij de investeringen van de maatschap optellen om de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) te berekenen. Dit blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad.
Een ondernemer participeerde samen met vijf anderen een maatschap. In 2013 investeerde de maatschap voor € 40.517 in bedrijfsmiddelen. Daarnaast investeerde de ondernemer zelf voor € 56.515 in een personenauto. In zijn aangifte inkomstenbelasting telde hij deze investeringen bij elkaar op, wat leidde tot een investeringsaftrek van € 15.470. Dit was in 2013 het maximale aftrekbedrag. Volgens de inspecteur had de ondernemer onjuist gehandeld, want hij stelde dat de afzonderlijke leden van de maatschap geen aanspraak konden maken op een hogere KIA dan wanneer er geen buitenvennootschappelijke investeringen zouden hebben plaatsgevonden. De inspecteur berekende de KIA op € 10.085. Hof Den Bosch was het echter oneens met de inspecteur. Het hof oordeelde dat de ondernemer de investeringen bij elkaar mocht optellen, ook als dat betekende dat de ondernemer hierdoor een hogere – in dit geval zelfs de maximale – KIA mocht toepassen. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof. Volgens de Hoge Raad leidt de samentelling van de investeringen er niet toe dat een lid van een samenwerkingsverband geen aanspraak kan maken op het vaste bedrag van de KIA, ook als de aftrek zonder buitenvennootschappelijke investeringen lager was geweest. Bron: Hoge Raad, 24-5-2019

Eerste Kamer stemt in met WAB

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans aangenomen. Ook werden twee moties aangenomen.
Het wetsvoorstel Arbeidsbalans in Balans wijzigt Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten. Het voorstel beperkt negatieve effecten van specifieke vormen van flexibele arbeid, zoals onzekerheid over werk en inkomen en afwenteling van kosten en risico's, of maakt deze duurder en daardoor onaantrekkelijker. Ook beoogt het voorstel het aangaan van een vast contract aantrekkelijker te maken voor werkgevers, zodat voor werkenden meer perspectief op zekerheid ontstaat. Om dit te bereiken worden voorstellen gedaan om de wetgeving op het terrein van flexibele arbeid en het ontslagrecht te herzien. Bovendien wordt het aanbieden van een vast contract aantrekkelijker gemaakt door de WW-premie voor vaste contracten lager vast te stellen dan voor tijdelijke contracten. In de door de Eerste Kamer aangenomen motie-Schalk wordt de regering verzocht bij gelegenheid van een volgend wetsvoorstel te formaliseren dat de f-grond, namelijk ontslag als gevolg van werkweigering in verband met gewetensbezwaar, geen onderdeel kan zijn van de cumulatiegrond. In de motie-Van de Ven en Oomen-Ruijten wordt de regering verzocht voor de zomer 2019 te komen met de uitwerking van voorstellen voor nieuw zzp-beleid met een definitief tijdpad gericht op een adequate bescherming van de zzp'ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt en maatregelen gericht op het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Bron: EK 28-05-2019

NS-staking rond Schiphol beperkt door rechter

De rechter heeft zondag 26 mei in kort geding de algehele staking van dinsdag 28 mei rond Schiphol beperkt en bevolen dat er vier keer per uur een noodpendel moet rijden van en naar Schiphol.
Alle reizigers staan buiten het conflict, maar de rechter vond specifiek voor Schiphol dat een algehele staking voor te grote problemen zou zorgen waardoor er grote chaos dreigde rond de luchthaven. De rechter riep de machinisten en conducteurs op om voor ogen te houden dat de treinen dinsdag niet worden gebruikt om ministers te vervoeren. ‘Maar om ervoor te zorgen dat het succes van de staking niet wordt overschaduwd door berichtgeving over de puinhoop die er rond Schiphol kan ontstaan.’ Op grond van art. 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) is een staking in principe rechtmatig. Art. 6 lid 4 ESH heeft volgens een arrest van de Hoge Raad uit 1986 rechtstreekse werking. Dit betekent dat voor het waarborgen van een doeltreffende uitoefening van het sociaal grondrecht op collectief onderhandelen, werkgevers en werknemers het recht hebben op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht. De enige beperking ligt in art. G ESH. Dat artikel bepaalt dat een beperking op dit recht is toegestaan mits bij wet voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. In Nederland vormt art. 6:162 BW de invulling van deze beperking ‘die bij de wet is voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk is.’ Bij de aangekondigde NS-staking heeft de veiligheid dus zwaar gewogen in de afweging van de rechter. Bron: Rb. Noord-Holland 26-05-2019

Bij overheersende vennoot zijn andere ‘vennoten’ in dienst

Als een vennootschap onder firma (vof) meerdere vennoten heeft, maar de feitelijke leiding in handen van één vennoot is en deze tevens toezicht houdt op de andere vennoten, kan dit betekenen dat de ‘ondergeschikte vennoten’ een dienstbetrekking hebben. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland.
Een vof had zestien vennoten, maar slechts één van hen had de feitelijke leiding over de vof. Deze vennoot was als enige bevoegd om namens de vof te handelen en te tekenen. Ook mocht alleen hij geld uitgeven c.q. ontvangen en samenwerkingsverbanden aangaan met derden. Verder hield deze vennoot toezicht op alle andere vennoten, die zich bij ziekte bij hem moesten afmelden, waarna hij voor vervanging zorgde. De anderen hadden ook geen zeggenschap over het toetreden van nieuwe vennoten. De inspecteur stelde dat er sprake was van een schijnconstructie en de rechtbank was het met hem eens. Voor de aanwezigheid van een vof is vereist dat de vennoten op min of meer gelijkwaardige basis met elkaar samenwerken en dat was hier niet het geval. Daarom kwalificeerden de ondergeschikte vennoten niet als vennoot voor de inkomstenbelasting en was er feitelijk sprake van meerdere dienstbetrekkingen. Bron: Rb. Noord-Nederland, 7-2-2019 (gepubl. 21-5-2019)

Ondanks tijdige melding betalingsonmacht toch aansprakelijk

Kan een bestuurder niet rechtsgeldig betalingsonmacht melden vanwege opzet of grove schuld van het lichaam? Dan kan de aansprakelijkgestelde bestuurder alleen aan aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat het niet aan hem persoonlijk is te wijten dat niet rechtsgeldig kan worden gemeld.
Een man en zijn echtgenote wonen in het Verenigd Koninkrijk (VK). Beiden zijn dga van een in het VK opgerichte Limited. Deze Limited heeft de in haar verlies- en winstrekening opgenomen ‘directors fees’ niet in haar Nederlandse loonadministratie verantwoord. Ook heeft de Limited naast toepassing van de 30%-regeling op declaratiebasis onbelaste kostenvergoedingen uitbetaald voor ‘house- en living allowances’ aan de man en zijn vrouw. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd, verhoogd met boeten en rente. De Limited heeft de aanslagen niet betaald en daarom heeft de ontvanger de man aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde aanslagen. Voor Rechtbank Den Haag is in geschil of de aansprakelijkstelling terecht is. Van belang daarvoor is of de man bestuurder is van de Limited. Dit blijkt volgens de rechtbank uit de inschrijving in de Companies House (Kamer van Koophandel in het VK). Ook zijn er afschriften van ‘director’s reports’ bij de stukken van het geding waaruit blijkt dat de man bestuurder is geweest van de Limited. Hoewel de Limited een melding betalingsonmacht heeft gedaan, is deze niet rechtsgeldig, omdat bij opzet of grove schuld van het lichaam de bestuurder geen rechtsgeldige melding betalingsonmacht kan doen. Door aanzienlijke ontvangen beloningen niet in aangifte loonheffingen aan te geven en door andere inkomsten juist onder de 30%-regeling te brengen was sprake van grove schuld. Dat het lichaam feitelijk betalingsonmacht had gemeld of de Belastingdienst al langs een andere weg op de hoogte was van de betalingsonmacht, is dan niet relevant. De bestuurder kan alleen aan aansprakelijkheid ontkomen als hij duidelijk kan maken dat het niet betalen van de aanslagen hem niet valt te verwijten. De loonadministratie wordt verzorgd door een deskundig kantoor, dat is echter niet relevant. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat een dergelijk kantoor om advies is gevraagd. Ook blijkt niet dat een dergelijk kantoor zich had uitgelaten over de voorwaarden voor het onbelast kunnen uitbetalen van de ‘director’s fees’ en kostenvergoedingen. Daarom is het aan de bestuurder te wijten dat niet rechtsgeldig kon worden gemeld. Bron: Rb. Den Haag 21-3-2019 (gepubl. 27-5-2019)

© lArcade 2024