Inloggen

Archief

Door gemengd oogmerk 500 km-grens overschreden

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Den Bosch, inzake de directeur die de 500 km-grens overschreed omdat een deel van de als zakelijke ritten naar de golfbaan aangegeven ritten als privéritten moesten worden aangemerkt, ongegrond verklaard.
Een directeur heeft in zijn rittenadministratie over 2011 aangegeven 79 ritten van en naar de golfclub te hebben gemaakt, die hij als zakelijk aanmerkt. Niet ter discussie staat dat de rittenadministratie sluitend is, dat de directeur tijdens de bezoeken aan de golfclub uitsluitend (potentiële) zakelijke relaties heeft ontmoet en dat het aantal verantwoorde kilometers aan de golfclub op jaarbasis meer dan 500 bedraagt. De directeur heeft ook verklaard dat hij voor privébezoeken aan de golfclub zijn eigen privéauto gebruikte. Op basis van de door de directeur overgelegde Golfbranche Monitor Jaarrapportage 2010 golft een golfer in 2010 gemiddeld bijna 17 rondes. De inspecteur is daarom van mening dat de directeur meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de auto van de zaak en legt een naheffingsaanslag loonheffing. Omdat de ritten naar de golfclub zowel met de dienstbetrekking als met het persoonlijk leven van de directeur samenhangen, is volgens het hof van belang hoe vaak iemand, die wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden als de directeur een golfclub bezoekt. Het hof acht de 17 keer uit de rapportage, die de directeur aangeeft, representatief. Daarom moeten de kilometers die samenhangen met die 17 bezoeken als privékilometers worden aangemerkt. Hiermee komt de directeur van een gebruik voor privédoeleinden van de auto boven de 500 kilometer op jaarbasis. Volgens de Hoge Raad nopen de klachten niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Bron: HR 22-03-2019

Openstelling MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren

MKB-ondernemers die samen met anderen aan de slag willen met innovatieprojecten kunnen een beroep doen op de MKB- innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT). Vanaf april kan op drie instrumenten worden ingeschreven.
De MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) stimuleert innovatie bij het midden- en kleinbedrijf over regiogrenzen heen. Bovendien stimuleert de MIT dat projecten van het MKB beter aansluiten bij de innovatie-agenda’s van de topsectoren. De MIT bestaat uit vijf instrumenten: Haalbaarheidsproject: hiermee kunnen de technische en economische risico's in kaart worden gebracht van een voorgenomen innovatieproject. Minstens 60% van de kosten van een haalbaarheidsproject moet bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019. Kennisvouchers: als een kennisinstelling uw kennisvraag over de vernieuwing van uw producten, productieprocessen of diensten gaat beantwoorden, kunt u gebruik maken van een kennisvoucher. Met e voucher kunt u maximaal 50% van de rekening van de kennisinstelling betalen. Aanvragen is mogelijk van 9 april tot uiterlijk 10 september 2019. R&D-samenwerkingsproject: Het project bestaat uit industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling, uitgevoerd door een samenwerkingsverband van minimaal twee mkb-ondernemers (elk voor eigen rekening en risico). Vanaf 11 juni tot uiterlijk 10 september 2019 kunt u aanvragen indienen. Innovatiemakelaars: via een innovatiemakelaar kunnen Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) managementadvies geven aan MKB-ondernemers over innovatie van producten, processen of diensten. Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019. Netwerkactiviteiten: via dit instrument kunnen TKI’s kennisdeling en netwerkvorming tussen MKB’ers bevorderen met activiteiten zoals masterclasses, workshops of conferenties. Aanvragen is mogelijk van 15 april tot uiterlijk 4 juli 2019. Meer informatie over deze instrumenten is te vinden op www.rvo.nl/subsidies-regelingen/mkb-innovatiestimulering-regio-en-topsec.... Bron: RVO.nl, 26-03-2019

45-plussers wisselen weinig van baan

Het aantal werkende 45-plussers dat van baan wisselt neemt wel toe, maar blijft ook laag ten opzichte van andere leeftijdsgroepen. Bij 25- tot 45-jarigen komt dit baan wisselen ruim twee keer zo vaak voor. Dat blijkt uit analyses van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de dynamiek van de werkzame beroepsbevolking.
Het aantal mensen met betaald werk is de afgelopen tien jaar vooral onder 45-plussers gegroeid. Van de 100 werkzame personen zijn 44 personen 45-plusser. Deze toename heeft vooral te maken met de veranderende samenstelling van de groep 45- tot75-jarigen. Zo’n 5,9% van de 45-plussers met betaald werk is van baan veranderd of zelfstandige geworden in 2018, terwijl 7% van de 45-plussers van beroep is gewisseld. Dat jongeren vaker van baan wisselen dan ouderen is al jaren zo. Werkzame jongeren hadden het vaakst een nieuwe baan. Van de 15- tot 25-jarigen met werk in 2017 had 31,4% in 2018 een andere werkgever of wisselde tussen werknemer en zelfstandige. Volgens de SER is het wisselen van baan niet alleen ‘leuk’, het is ook nodig om jezelf te blijven ontwikkelen. En dat is nodig om ook in de toekomst je baan te kunnen behouden. Bron: CBS, 23-03-2019

Rechter mag hoogte belastingrente niet toetsen

In de politiek en de media wordt regelmatig gediscussieerd over de hoogte van de belastingrente. De belastingrechter mag de billijkheid van deze rente echter niet toetsen.
Twee erfgenamen ontvangen ieder een voorlopige aanslag erfbelasting. De Belastingdienst heeft conform de wettelijke bepalingen over de aanslag belastingrente berekend. In het geval van de erfbelasting is de belastingrente gelijk aan de wettelijke rente, maar minstens 4%. Hoewel de erfgenamen van mening zijn dat de inspecteur zich aan de wet heeft gehouden, gaan zij in beroep tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Zij stellen dat de in rekening gebrachte rente onredelijk hoog is en dat hierover in de politiek en de media een discussie loopt. Volgens beide erfgenamen moet de fiscus een ander percentage toepassen. Dit percentage zou meer moeten aansluiten op de rente voor staatsobligaties. Maar Rechtbank Den Haag wijst de erfgenamen erop dat het de inspecteur niet vrij staat om van de wet af te wijken. De rechtbank zelf mag evenmin de innerlijke waarde of billijkheid van de wettelijke bepalingen als zodanig toetsen. Toetsing van de wet aan verdragsbepalingen is wel mogelijk, maar deze situatie is hier niet aan de orde. Daarom verklaart de rechtbank beide beroepschriften van de erfgenamen ongegrond. Rb. Den Haag 28-12-2018 (gepubl. 21-03-2019)

Geen 30%-regeling als buitenlandse werknemer al in Nederland woont

Als een buitenlandse werknemer ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever al een woonplaats in Nederland heeft, mag de 30%-regeling niet worden toegepast, zo heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald.
In deze zaak sloot een buitenlandse student in 2013 een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever. De student was in 2010 voor studiedoeleinden naar Nederland gekomen en behaalde in december 2012 zijn Master of Science. Daarom weigerde de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling, want hij stelde dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat de buitenlandse werknemer uit een ander land was aangeworven, aangezien hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst al een woonplaats in Nederland had. Zo woonde de werknemer tijdens zijn studie tot enkele maanden na het aangaan van de arbeidsovereenkomst op een studentenkamer in Nederland. Ook had hij een Nederlandse bankrekening en ontving hij op deze rekening een studiebeurs en stagevergoedingen uit Nederland. Bovendien had de werknemer een Nederlands correspondentieadres. Voor de rechtbank slaagde de werknemer er niet in aannemelijk te maken dat hij wel vanuit het buitenland was aangeworven. Daarom oordeelde de rechtbank dat de inspecteur de toepassing van de 30%-regeling terecht had geweigerd. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant, 16-8-2018 (gepubl. 19-3-2019)

© lArcade 2024