Inloggen

Archief

Gewoon tarief OVB voor aankoop te slopen gezondheidscentrum

Wie een deel van een onroerende zaak koopt dat pas na de levering een woonbestemming krijgt, moet overdrachtsbelasting tegen het normale tarief betalen.
Sinds 1 september 2008 oefent een tandarts zijn werkzaamheden uit in een onroerende zaak die wordt gebruikt als gezondheidscentrum. Behalve een tandarts- en huisartsenpraktijk zijn ook een praktijk voor fysiotherapie en een organisatie voor kinderopvang in het pand gevestigd. De huisartsenpraktijk, de praktijk voor fysiotherapie en de organisatie voor kinderopvang verhuizen in 2014 naar een andere locatie. In september 2017 koopt de tandarts samen met zijn partner het gedeelte van het pand waarin hij zijn tandartspraktijk uitoefende. Ook kopen zij de ruimte die aan dat deel grenst. Op 9 juni 2020 kopen zij het zogenoemde overige gedeelte van het gezondheidscentrum. De echtgenoten willen dat deel slopen en daar een woning bouwen. De verkoper heeft dat deel afgekoppeld van riolering, gas, water en elektriciteit voordat hij het levert. De tandarts stelt dat hij over de aankoop van dit overige deel maar 2% overdrachtsbelasting hoeft te betalen. Rechtbank Gelderland volgt het standpunt van de fiscus dat het gewone tarief van 6% (tarief 2017) van toepassing is. Het lage tarief van 2% geldt namelijk alleen maar als de onroerende zaak op het moment van de juridische overdracht is bestemd voor bewoning. Hoewel een woning in aanbouw ook als woning kwalificeert, geldt dat niet voor grond die bestemd is voor bewoning. In deze zaak is het hele pand oorspronkelijk ontworpen en gebouwd als een niet-woning. Bovendien oordeelt het hof dat de verkoper het overige deel vóór de levering feitelijk heeft afgesplitst van de tandartsenpraktijk. Dat is het gevolg van het afkoppelen van riolering, gas, water en elektriciteit. Het overige deel heeft pas na de levering een woonbestemming gekregen. Maar op het moment van levering was het nog geen woning. Bron: Rb. Gelderland 11-10-2021 (gepubl. 26-10-2021)

Voor WIA-uitkering moet fiscus van dienstbetrekking weten

Voor WIA-uitkering moet fiscus van dienstbetrekking weten In beginsel wijst het UWV een verzoek om een WIA-uitkering af als de Belastingdienst niet bekend is met enige dienstbetrekking van de verzoeker.
Nadat een man bijna 104 weken ziek is geweest, vraagt hij bij het UWV een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV wijst dit verzoek af, omdat de Belastingdienst niet bekend is met een dienstbetrekking van de man. Volgens het UWV betekent dit dat de man geen loon heeft ontvangen. En door de afwezigheid van loon is evenmin sprake van een dienstbetrekking. Zonder dienstbetrekking is niet te spreken van werknemerschap en dus ook niet van verzekeringsplicht voor de WIA. Bovendien heeft geen afdracht van premies voor de werknemersverzekeringen plaatsgevonden. De man begint vervolgens een beroepsprocedure tegen de afwijzing van zijn verzoek. Rechtbank Rotterdam oordeelt echter dat in zo’n aanvraagsituatie de bewijslast rond het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij de man ligt. De stukken die de man overlegt, weten de rechtbank niet te overtuigen. De rechter verklaart zijn beroep daarom ongegrond. Bron: Rb. Rotterdam 05-10-2021 (gepubl. 21-10-2021)

Aanslag overdrager definitief, dan doorschuiving ook

Is bij een bedrijfsoverdracht verzocht om fiscale doorschuiving? En is de aanslag bij een van de betrokken partijen definitief? Dan kan de andere partij die keus niet meer herzien.
Een echtpaar gaat in 2009 een VOF aan met de maten van een maatschap. De vennoten exploiteren in dit verband een varkenshouderij. De maten brengen de eigendom van roerende zaken, voorraden, kennis, zakelijke relaties en arbeid in. Daarnaast brengen zij het gebruik en genot van bedrijfsgebouwen, erfvoorzieningen, wegen en varkensrechten in. De zaken waarvan alleen het gebruik en genot zijn ingebracht, vormen buitenvennootschappelijk vermogen. De inbreng van het echtpaar bestaat uit de eigendom van de bedrijfserfgrond, kennis, zakelijke relaties en arbeid. Kort na het oprichten van de VOF sluiten de vennoten een overeenkomst voor de overdracht van de onderneming in 2012. De maten beloven daarin hun aandeel in de varkenshouderij in 2012 over te dragen aan de echtgenoten. Ook zullen de partijen de faciliteit van de geruisloze doorschuiving naar ondernemers toepassen. Maar uiteindelijk moeten de maten een procedure voor de arbitragecommissie starten om de echtgenoten de VOF-overeenkomst te doen nakomen. Nadat de echtgenoten falen om de civiele rechter het vonnis van de arbitragecommissie te laten vernietigen, maken zij bezwaar tegen de toepassing van de doorschuiffaciliteit. Maar de fiscus verbiedt de echtgenoten om hun keuze te herzien. Het echtpaar stapt daarom naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daar stellen de echtgenoten dat hun samenwerking met de maten een schijnconstructie is geweest. Die constructie zou alleen bedoeld zijn om de doorschuiffaciliteit te benutten. Volgens het echtpaar is de economische eigendom van het (buiten)vennootschappelijk vermogen direct bij het aangaan van de VOF al overgedragen. De overdragers hebben daarom slechts een zeer beperkt ondernemersrisico gelopen. Dit blijkt ook uit de overeengekomen vaste prijs voor de overdracht van de onderneming, aldus het echtpaar. De rechtbank stelt vast dat de maten vóór de inbreng in de VOF winst uitonderneming genoten. De overdragers hebben gedurende minstens 36 maanden vóór de overdracht winst uit onderneming genoten. Dat geldt ook voor de overnemers. Bovendien hebben de partijen gezamenlijk een verzoek ingediend om toepassing van de doorschuiffaciliteit. Daardoor hebben zij voldaan aan de voorwaarden. Vervolgens behandelt de rechtbank de vraag tot welk moment een gezamenlijk ingediend verzoek is te herzien. Dit blijkt niet expliciet in de wet te zijn geregeld. Gezien de aard en werking van de faciliteit volgt de rechtbank de volgende redenering. De keuze valt niet langer te herzien als bij (een van) de overdrager(s) of overnemer(s) de aanslag die volgt op de aangifte waarin de keuze is gemaakt, onherroepelijk vaststaat. Anders zou de fiscale afrekening achterwege kunnen blijven bij de overdrager zonder dat de fiscale claim overgaat op de overnemer. De rechtbank verklaart het beroep van het echtpaar ongegrond. Bron: Rb Zeeland-West-Brabant 13-10-2021 (gepubl. 22-10-2021)

Onjuist juridisch standpunt in aangifte is geen kwade trouw

Soms neemt de eigenaar van een woning in zijn aangifte inkomstenbelasting een onjuist juridisch standpunt in over de hypotheekrente. Als hij dit standpunt duidelijk heeft weergegeven en de fiscus de juiste informatie heeft verstrekt, is in beginsel geen sprake van kwade trouw. Dit beperkt de navorderingsmogelijkheden van de fiscus.
Een echtpaar koopt in 1996 een pand, dat op dat moment bestaat uit drie appartementen. Twee van deze drie appartementen worden verhuurd. Het echtpaar financiert de woning en latere verbouwingen met diverse leningen. Zij hebben eerst het voornemen om het hele pand te gaan bewonen. Maar in 1999 besluiten zij maar twee appartementen te bewonen. Omdat zij een groot deel van de schulden toerekenen aan het deel dat zij bewonen, trekken zij gedurende vele jaren een fors bedrag aan hypotheekrente af. Wanneer het tot een echtscheiding komt, verkopen de ex-echtgenoten de woning. Na een uitgebreide correspondentie in 2018 constateert de inspecteur dat hij ten onrechte de opgegeven hypotheekrenteaftrek volledig heeft geaccepteerd. Feitelijk is maar een derde van de opgegeven bedragen aftrekbaar. De Belastingdienst legt de ex-echtgenoten daarom navorderingsaanslagen IB/PVV op over de jaren 2013 tot en met 2016. De ex-echtgenoten krijgen daarnaast te maken met een ander probleem. Zij werken allebei voor de Belastingdienst, die het jarenlang indienen van onjuiste aangiftes aanmerkt als ernstig plichtsverzuim. Daarom worden de man en de vrouw ontslagen. De ex-echtgenoten procederen zowel tegen het strafontslag als tegen de navorderingsaanslagen. Rechtbank Den Haag behandelt onder meer de fiscale zaak van de man. Op zich is de rechtbank het eens met de correcties van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt echter eveneens dat geen sprake is van kwade trouw bij de man. Hij heeft zijn juridische standpunt met betrekking tot de eigen woning en renteaftrek steeds opgegeven in zijn aangifte. Op verzoek van de fiscus heeft hij ook alle gegevens verstrekt die van belang waren voor de aangifte. De Belastingdienst is niet doelbewust op het verkeerde been gezet. De inspecteur maakt evenmin aannemelijk dat de man hem opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Bovendien gelooft de man dat hij zijn juridische standpunt met de inspecteur heeft afgestemd en dat de inspecteur daarmee akkoord was. Het indienen van een onjuiste aangifte ligt dan ook eerder in de sfeer van een bij de man ontstaan misverstand. Aangezien geen sprake is van kwade trouw, oordeelt de rechtbank dat de fiscus niet mag navorderen over 2013. Bovendien betekent het ontbreken van opzet dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslag over 2013 en alle vergrijpboetes. Bron: Rb. Den Haag 14-07-2021 (gepubl. 19-10-2021)

Minimumloon per 1 januari 2022 bekend

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de regeling tot aanpassing wettelijke minimumloon per 1 januari 2022 gepubliceerd.
Het onafgeronde aanpassingspercentage voor 2022 komt uit op 1.412%. Het afgeronde aanpassingspercentage is 1,41%. Na de (wettelijke) afronding bedraagt het bruto wettelijk minimumloon per 1 januari 2022 € 1.725,00 (per 01-07-2021: € 1.701,00) per maand, € 398,10 (per 01-07-2021: € 392,55) per week en € 79,62 (per 01-07-2021: € 78,51) per dag. Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) gelden alternatieve staffels. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en 21 jaar gelden de bedragen van het wettelijk minimumjeugdlonen. Voor leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar de geldt een andere tabel. Tabellen minimumjeugdloon en leerlingen in de bbl in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar. Bron: Min. SZW 12-10-2021

© lArcade 2024