Inloggen

Archief

Een eenvoudige administrateur kan geen aangiftefraude plegen

Voor het opzettelijk indienen van een onjuiste of onvolledige belastingaangifte kan men strafrechtelijk vervolgd worden. Maar dan moet de pleger wel aangifteplichtig of de vertegenwoordiger van een aangifteplichtige zijn, aldus de Hoge Raad.
Een man werkt als administrateur voor de eenmanszaak van zijn echtgenote. Tot zijn werkzaamheden behoort het indienen van de aangiftes omzetbelasting. De Belastingdienst meent dat in de aangiftes te veel voorbelasting is afgetrokken Het Openbaar Ministerie (OM) beschuldigt de man van het opzettelijk indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte. Bij de omschrijving van dit strafbare feit gaat het om een aangifte die bij de belastingwet is voorzien. Dat laatste betekent volgens de Hoge Raad dat alleen de aangifteplichtige of zijn vertegenwoordiger aangiftefraude kan plegen. Omdat de verdachte alleen maar de administrateur van de eenmanszaak is, spreekt de Hoge Raad hem vrij van het ten laste gelegde feit. Volgens de Hoge Raad kan een niet-aangifteplichtige wel te maken krijgen met strafvervolging als hij anders dan als pleger betrokken is bij aangiftefraude. Maar dan moet het OM hem een ander strafbaar feit ten laste leggen. Dat strafbare feit is valsheid in geschrifte. Bron: Hoge Raad 28-01-2020

Nieuwe bestuurder, maar verjaringstermijn loopt door

Een rechtspersoon die ervoor kiest om maar één bevoegd bestuurder te hebben, wordt geacht te weten wat haar bestuurder weet. Zelfs als deze bestuurder kwaadwillend is. Daarom gaat de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen niet pas in bij het aantreden van een nieuwe, goedwillende bestuurder.
Een bestuurder van een stichting sluit samen met zijn echtgenote op 29 april 2013 een vaststellingsovereenkomst (VSO) met de inspecteur. In de VSO belooft hij de Belastingdienst een bedrag van € 50.000 te betalen. De fiscus ontvangt dit bedrag nog dezelfde dag. Het geldbedrag is afkomstig van een rekening van de stichting. Op 18 oktober 2017 vindt bij de stichting een wisseling van bestuurder plaats. Onder dit nieuwe bestuur vordert de stichting op 14 januari 2019 het bedrag van € 50.000 terug van de ontvanger. De stichting meent namelijk dat deze betaling onverschuldigd heeft plaatsgevonden. Tussen de stichting en de Belastingdienst bestond immers geen rechtsverhouding. De stichting neemt als subsidiaire standpunt in dat de ontvanger zich met de betaling ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Meer subsidiair vordert de stichting de vernietiging van de betaling. De ontvanger van de belastingen meent echter dat alle eventuele rechtsvorderingen van de stichting zijn verjaard. Als een onverschuldigde betaling of een ongerechtvaardigde verrijking de grond is van de rechtsvordering, geldt namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar. Een rechtsvordering op grond van een te vernietigen betaling verjaart zelfs al na drie jaar. De fiscus gaat er daarbij van uit dat de verjaringstermijn is ingegaan op 30 april 2013. Maar de stichting werpt tegen dat de verjaringstermijnen pas is ingegaan op 18 oktober 2017. Op die datum is immers de nieuwe bestuurder aangetreden. De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn is gestart op 30 april 2013. De dag daarvoor was de toenmalige bestuurder van de stichting op de hoogte van de betaling. Deze bewustheid moet men toerekenen aan de stichting. Dat de oud-bestuurder kwaadwillend was en zijn eigen belangen diende, komt voor rekening en risico van de stichting. Het was immers haar eigen keuze om maar één zelfstandig bevoegde bestuurder te hebben. De rechtbank constateert dat alle eventuele rechtsvorderingen van de stichting zijn verjaard. Daarom wijst de rechter deze vorderingen af. Bron: Rb. Rotterdam 22-01-2020 (gepubl. 28-01-2020

Brexit per 31 januari een feit

Op vrijdag 31 januari 2020 om 23.00 uur Britse tijd zal het Verenigd Koninkrijk formeel geen deel meer uit maken van de Europese Unie. De periode tot 31 december 2020 is een overgangsperiode waarin weinig veranderd.
Tijdens de overgangsperiode blijven de EU-regels en wetten voor het Verenigd Koninkrijk (VK) van kracht. Deze overgangsperiode kan zo nodig eenmalig met twee jaar worden verlengd tot en met 31 december 2022. De EU en het VK gebruiken de overgangsperiode om te onderhandelen over de toekomstige relatie, waaronder een handelsverdrag. Lukt dit niet, dan bestaat alsnog de kans dat er per 1 januari 2021 een no deal-Brexit komt. Vanaf 2021, na de overgangsperiode, komen er douaneprocedures. Hoe die er precies uitzien is mede afhankelijk van de te voeren onderhandelingen. Ondernemers wordt geadviseerd de Brexit Impact Scan nogmaals uit te voeren. Deze zal continue worden aangevuld met nieuwe informatie. Veel informatie is ook te vinden op hulpbijBrexit.nl, een initiatief van VNO-NCW, MKB-Nederland en de Rijksoverheid. Het Brexit Loket van de Rijksoverheid geeft ook informatie voor particulieren. https://www.brexitloket.nl/impactscan https://www.hulpbijbrexit.nl/ https://www.brexitloket.nl/

Ex-partners moeten alimentatie vastleggen

Als voormalig geregistreerd partners hun afspraken over alimentatie niet schriftelijk vastleggen en zij die afspraken ook niet op een andere manier kunnen onderbouwen, dan zijn de betaalde bedragen niet aftrekbaar. Ook niet als de betalende partner niet aannemelijk maken dat de betaalde bedragen waren bedoeld als alimentatie.
Twee partners gaan in 2004 een geregistreerd partnerschap aan. In 2014 besluiten de man en zijn partner dit geregistreerd partnerschap te beëindigen. De ex-partners hebben in de ‘Vaststellingsovereenkomst ontbinding geregistreerd partnerschap’ belangrijke afspraken vastgelegd. Over alimentatie is in de overeenkomst opgenomen dat beide partijen kunnen voorzien in hun onderhoud. Beide ex-partners doen daarom afstand van hun recht om een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud op te eisen. In de aangifte inkomstenbelasting 2016 neemt de man desondanks bedragen op als betaalde alimentatie, waaronder de aan de bank voor de vrouw betaalde rente. Omdat zijn ex-partner financieel niet meer rond kon komen, moest de man wel bijdragen in het levensonderhoud van zijn ex-partner. Daarom heeft de man de door de vrouw verschuldigde hypotheekrente aan de bank betaald. De man vindt dat de betaalde bedragen aftrekbare onderhoudsverplichtingen zijn. De rechtbank oordeelt dat de afspraak waaruit volgt dat de man verplicht is om aan zijn ex-partner alimentatie te betalen niet schriftelijk is vastgelegd of op andere wijze onderbouwd. Ook heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de door hem in aftrek gebrachte bedragen waren bedoeld als partneralimentatie. De rechtbank is van mening dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betaling aan zijn ex een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting is. De man kan daarom de betalingen niet op zijn inkomen in aftrek brengen. Bron: Rb. Den Haag 15-10-2019, nr. AWB - 19 _ 3169, (gepubl. 21-1-2020)

Reactie ondernemersorganisaties op rapport commissie Borstlap

Volgens de ondernemingsorganisaties VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland kiest de commissie-Borstlap voor het uitgangspunt ‘alle werkenden zijn werknemer, tenzij’. Dit past volgens de ondernemersorganisaties niet bij een moderne arbeidsmarkt. Daar moet juist een verscheidenheid aan arbeidsrelaties gelijkwaardig naast elkaar kunnen bestaan. Voor de werkende van de 21ste eeuw moeten het arbeidsrecht en vaste arbeidscontract uit het begin van de vorige eeuw niet meer als norm gelden.
VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland delen met Borstlap het standpunt dat doorgeslagen flex om oplossingen vraagt. Maar tijdelijk werk en ondernemerschap zwaarder belasten, is volgens hen niet de route. Het gaat niet aan ondernemers gelijk te behandelen als andere werkenden, terwijl zij bestaansrisico’s geheel voor eigen rekening nemen. Goed te spreken zijn de ondernemersorganisaties onder meer over de inzet van Borstlap op ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Volgens de organisaties heeft Nederland met een zeer laag werkloosheidspercentage een arbeidsmarkt die ‘levert’, en dat moet zo blijven. “De adviezen van de WRR en Borstlap beoordelen we op toekomstbestendigheid”, aldus VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland. “Door de digitale ontwikkelingen verdwijnt routinematig werk, worden hogere vaardigheden vereist en nemen de behoefte aan en mogelijkheden voor autonoom, onafhankelijk en zelfstandig werken toe. Zoals de WRR ook constateert hebben mensen daardoor grotere kansen op meer grip op hun werk.” Voor de ondernemersorganisaties is daarom het uitgangspunt dat werk in alle mogelijke vormen naar mensen toe moet kunnen komen, waarbij uitwassen worden aangepakt. Het is terecht dat de commissie-Borstlap pleit voor een betere balans tussen vergelijkbare arbeidsrelaties, maar zij ziet de vaste arbeidsovereenkomst te veel als de norm. “We begrijpen heel goed dat mensen zekerheden nodig hebben, maar dat moet je anders organiseren”, aldus VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland. De organisaties maken zich zorgen over de gevolgen – voor werkgevers en werknemers – van het opnieuw duurder maken van tijdelijk werk, zeker waar bedrijven geen andere opties hebben, zoals bij seizoensgebonden werk. Ten aanzien van uitzendwerk plaatsen zij kanttekeningen bij de uitwerking van de plannen, die geen recht doet aan de brede opstapfunctie die de branche heeft om mensen aan het werk te helpen. Er moet voldoende ruimte blijven voor uitzendarbeid. Positief is dat de commissie het werkgeverschap wil ontlasten en de re-integratie van zieke werknemers wil beperken tot het eigen bedrijf. Met name voor kleinere werkgevers drukken de lasten en verantwoordelijkheden nu te zwaar. De ondernemersorganisaties zien in de voorstellen voor vergroting van de wendbaarheid in de arbeidsovereenkomst (interne flexibiliteit) perspectief voor de kortere termijn, mits dit in de praktijk ook waar te maken valt. Afhankelijk van de praktische uitwerking zou dat het beroep op externe flexibiliteit kunnen verminderen. VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland wijzen de voorstellen voor zwaardere belastingen op het ondernemerschap (IB-ondernemers én dga’s) af. Borstlap schakelt ondernemers gelijk aan elke andere (zelfstandig) werkende, terwijl hun risico’s groter zijn en volledig voor eigen rekening komen. Ongelijke gevallen gelijk behandelen is geen oplossing. De ondernemersorganisaties vinden dat Borstlap hiermee de welvaarts- en banenmotor van Nederland – het ondernemerschap – ontmoedigt en ondermijnt, met mogelijk negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid. De ondernemersorganisaties zien in de adviezen van de WRR en de commissie-Borstlap voldoende punten om verder uit te werken. In hun middellangetermijnagenda, die dit voorjaar verschijnt, doen zij daarvoor een aanzet. Bron: VNO-NCW 23-01-2020

© lArcade 2024