Inloggen

Archief

Kijk niet naar jarenreeks bij toets buitensporigheid box 3

De belastingrechter kan rechtsherstel bieden voor box 3 voor de jaren 2013 – 2016 als de heffing een buitensporige en individuele last vormt. Bij deze toets dient men volgens Rechtbank Den Haag niet te kijken over een langere reeks van jaren.


Het box 3-vermogen van een man overtreft in de jaren 2014, 2015 en 2016 de € 1 miljoen. Hij ontvangt in deze jaren € 21.640 (2014), € 27.926 (2015) en € 29.872 (2016) aan dividend. Daarnaast ontvangt hij € 1.873 (2014), € 2.364 (2015) en € 2.180 (2016) aan rente. De man betaalt over de jaren 2014, 2015 en 2016 € 11.345 respectievelijk € 12.684 en € 13.906 aan box 3-belasting. Tegen deze heffingen tekent hij bezwaar en beroep aan. In de beroepsprocedure verwijst hij naar diverse arresten van de Hoge Raad op 14 juni 2019 (zoalsECLI:NL:HR:2019:816). In deze arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de box 3-heffing op stelselniveau in strijd s met het Europese eigendomsrecht. Volgens de Hoge Raad is in 2013 en 2014 over een lange reeks van jaren een rendement van 1,2% niet meer haalbaar zonder risico’s te nemen.

Deze strijdigheid met het eigendomsrecht betekent niet dat de belastingrechter altijd rechtsherstel moet bieden door de wet terzijde te schuiven. Deze vorm van rechtsherstel is voor de jaren 2013 – 2016 alleen toegestaan als de box 3-heffing een buitensporige en individuele last vormt. Volgens de man verkeert hij in deze situatie. Hij stelt over een periode van achttien jaar slechts € 4.208 aan rente te hebben ontvangen, terwijl hij € 179.368 aan vermogensrendementsheffing zou hebben betaald. Rechtbank Den Haag stelt echter dat men bij de toets of er sprake is van een individuele en buitensporige last, niet kijkt over een langere reeks van jaren. De rechtbank kijkt wel naar het vermogen van de man. Ook zijn totale inkomsten over de vermogensbestanddelen in box 3 zijn van belang. De rechtbank vindt het al met al niet-aannemelijk dat de man heeft moeten interen op zijn vermogen en verklaart zijn beroep ongegrond.

Bron: Rechtbank Den Haag 1 maart 2022 (gepubliceerd 26 juli 2022

Kabinet werkt aan actieplan vestigingsklimaat

Minister Adriaansens vindt de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland van groot belang, uiteindelijk worden daar de beslissingen genomen over toekomstige investeringen. Daarom werkt de minister aan een actieplan om het vestigingsklimaat te versterken schrijft zij in een Kamerbrief als antwoord op vragen over het bericht ‘Vertrek DSM is signaal voor politiek.’


Het vertrek van een hoofdkantoor hoeft op korte termijn geen grote impact te hebben op de werkgelegenheid en overige activiteiten van het bedrijf in Nederland. Echter, omdat de wortels hier uiteindelijk minder sterk worden ligt hier op de langere termijn een risico.

De keuze van een bedrijf voor een bepaald land is van veel factoren afhankelijk. De aanwezigheid van een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde. Het kabinet zet zich hier actief voor in en in algemene zin staat dat Nederlandse klimaat er nog steeds goed voor aldus Adriaansens.

Er zijn echter zorgen over de ontwikkeling van het vestigingsklimaat, mede op basis van gesprekken met bedrijven en het vertrek van de hoofdkantoren van DSM, Shell en Unilever. Er zijn signalen over de ontwikkeling van het fiscale stelsel, krapte op de arbeidsmarkt of gebrek aan ruimte - zowel fysiek als op het gebied van stikstof of netcapaciteit. Ook leven er zorgen over de waardering voor en sentiment ten aanzien van het bedrijfsleven, en de voorspelbaarheid van beleid in Nederland. Daarom werkt Adriaansens aan een actieplan om het vestigingsklimaat te versterken. Een brief hierover stuurt zij na het zomerreces naar de Tweede Kamer.

Bron: Kamerbrief Ministerie EZK, 27-07-2022

A-G: FE VPB kan soms dankzij beschikking bestaan

Advocaat-generaal Wattel meent dat de inspecteur een afgegeven beschikking Fiscale eenheid vennootschapsbelasting niet zomaar mag herzien. Dat komt door het vertrouwensbeginsel. De zaak ligt anders als de belanghebbende te kwade trouw is.


Een bv drijft een groothandel in bouwmaterialen. Bovendien neemt zij op 29 november 2010 samen met een derde deel in een andere vennootschap. Deze vennootschap participeert op haar beurt in een cv. Op 16 december 2010 investeert deze cv voor € 20.396.000 in een schip. De inspecteur verklaart bij beschikking van 21 maart 2011 dat de vennootschap vanaf haar oprichting is gevoegd in een fiscale eenheid Vpb (FE) met de bv. Vervolgens verzoekt de bv om vermindering van haar voorlopige aanslagen Vpb 2010 en 2011 wegens willekeurige afschrijving op de investering in het schip. De inspecteur willigt dit verzoek in.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek constateert de fiscus dat de bv een putoptie heeft waardoor zij haar medeparticipant kan verplichten de aandelen in de vennootschap tegen een bepaalde prijs over te nemen. Op 30 januari 2012 heeft de bv de putoptie ook daadwerkelijk uitgeoefend door haar aandelen in de vennootschap voor € 1 over te dragen. De inspecteur vindt dat daardoor de bv nooit een belang heeft gehad in de waardeontwikkeling van de aandelen in de vennootschap. Dit leidt weer ertoe dat haar economische eigendom in de vennootschap te laag is om een FE te mogen aangaan. De Belastingdienst laat de bv dit weten op 29 oktober 2015. De inspecteur neemt vervolgens via een navorderingsaanslag Vpb 2010 de willekeurige afschrijving bij de bv terug. Daarnaast herziet hij het verlies voor 2010 dat hij bij beschikking heeft vastgesteld. De bv begint daarop een beroepsprocedure.

Een belangrijke vraag in dit geschil is of in 2010 een FE tussen de bv en de vennootschap heeft bestaan. Daarnaast betwist de bv dat een grond bestaat voor navordering en herziening van de verliesvaststellingsbeschikking. Hof Den Bosch is het met de inspecteur eens dat de bv niet voldoet aan de voorwaarden voor het aangaan van een FE. Maar het hof vindt ook dat het zekerheidsbeginsel een herziening van de beschikking in de weg staat. Een uitzondering geldt echter als de aanvrager opzettelijk of met grove schuldig onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Dit standpunt van het hof is mede gebaseerd op de ambtelijke Instructie Intrekking of Herziening van Beschikkingen.

De staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie tegen de hofuitspraak. De advocaat-generaal (A-G) Wattel stelt dat een FE Vpb van rechtswege eindigt als men niet meer voldoet aan alle wettelijke voorwaarden. Daarvoor is geen ambtelijke handeling nodig. Logischerwijze komt de FE evenmin tot stand als nooit aan alle voorwaarden is voldaan. Dat de inspecteur een onjuiste andersluidende beschikking afgeeft, doet daar niet aan af. Strikt genomen komt men daardoor niet eens toe aan een herziening of intrekking van de beschikking. Het is ook niet zo dat dankzij de beschikking FE een FE tegen de wet (contra legem) tot stand komt. Het is alleen zo dat in gevallen waarin de belanghebbende wel voldoet aan de voorwaarden, de ingangsdatum van de FE door de beschikking vastligt. Dit dient de rechtszekerheid.

Het is daarnaast mogelijk dat een beschikking vertrouwen opwekt dat de fiscus moet eerbiedigen, zelfs als het contra legem is. Het hofoordeel is echter niet gebaseerd op deze zienswijze, maar op de kwade-trouwleer. Daarom adviseert de A-G de Hoge Raad de zaak door te verwijzen naar een ander hof. Dat andere hof zal de feiten moeten onderzoeken in het licht van de vertrouwensleer. in plaats van de kwade-trouwleer voor feitelijk onderzoek. Op rond van de vertrouwensleer kan een beschikking FE rechtens te respecteren vertrouwen wekken dat een FE bestaat als:

  • de belanghebbende in redelijkheid ervan heeft mogen uitgaan dat de inspecteur kennis heeft genomen of had kunnen nemen van informatie die relevant is voor de beoordeling van haar eenheidsverzoek;

  • de belanghebbende op die basis aan de beschikking het vertrouwen mag ontlenen dat de inspecteur het standpunt inneemt dat aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid is voldaan, en

  • dat standpunt niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat zij redelijkerwijs de onjuistheid ervan moet beseffen. Zijn bij de aanvraag onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt en/ of juiste en volledige inlichtingen achterwege gelaten? En heeft de belanghebbende redelijkerwijs moeten weten dat de inspecteur daardoor niet goed in staat was de aanvraag te beoordelen? Dan dient men het beroep op de beschikking af te wijzen.

Bron: Parket bij de Hoge Raad 08-07-2022 (gepubl.22-07-2022)

Brexit maakt zakendoen met VK nog steeds lastig

Nederlandse bedrijven die zakendoen in Engeland hebben nog veel last van Brexit, voornamelijk omdat de Britten achterlopen met digitalisering zegt de Nederlands Britse Handelskamer tegen BNR.


Daarbij komt nog de inflatie, de energiecrisis en het gerommel in de Britse politiek en de conclusie is dat ondernemen in het Verenigd Koninkrijk allesbehalve makkelijk is op dit moment. Rode draad van alle verhalen: de enorme papiermolen die erbij is komen kijken. Al die documenten die gevraagd worden. Dit vraagt heel veel van organisaties: kennis, energie en tijd. Er is niet alleen een fysieke grens, maar er zijn ook beperkingen bij gekomen voor het detacheren van mensen in het Verenigd Koninkrijk. Daar wordt wel wat aan gedaan, onder andere door digitalisering. Met name aan de Nederlandse kant is daar veel aan gedaan, aan de Britse kant veel minder. Wel is er een sterke lobby op gang die pleit voor vereenvoudiging van de regels.

Bron: BNR, 22 juli 2022

Weinig gebruik van TVL startersregeling

De Startersregeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten sluit 2 augustus 17:00 uur. Tot nu toe hebben ruim 700 starters de tegemoetkoming aangevraagd. Dat is minder dan verwacht.


RVO heeft via allerlei communicatiekanalen geprobeerd starters te bereiken en hoopt dat dit getal nog zal oplopen.

Ook zijn brancheorganisaties opgeroepen om hun startende leden op de hoogte te brengen. Ondernemers die in aanmerking komen voor de regeling kunnen zich nog een kleine twee weken melden bij RVO. De Startersregeling TVL is bedoeld voor mkb-ondernemers die hun onderneming zijn gestart middenin de coronaperiode en minder omzet hadden door de coronamaatregelen. Starters kunnen een aanvraag doen voor het mislopen van omzet in het vierde kwartaal van 2021 (Q4 2021) en het eerste kwartaal van 2022 (Q1 2022). Het omzetverlies in  het vierde kwartaal 2021 moet minimaal 20% zijn ten opzichte van het derde kwartaal van 2021. De omzetverliesdrempel voor het eerste kwartaal 2022 moet minimaal 30% zijn ten opzichte van het derde kwartaal 2021 of, voor ondernemers die in het derde kwartaal van 2021 met hun ondernemingen startten, ten opzichte van de eerste drie volledige maanden ná de maand van inschrijving.

In tegenstelling tot de andere TVL-regelingen, zijn de tegemoetkomingen uit de Startersregeling belast. De mkb-ondernemer betaalt inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting over de ontvangen tegemoetkoming. Dat komt omdat deze startersregeling niet onder het Tijdelijk Steunkader van de Europese Commissie valt. Dit steunkader liep op 30 juni af. De Startersregeling is een aparte regeling in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarom kan deze steun ook na 30 juni gegeven worden.

Bron: RVO, 21-07-2022

© lArcade 2024