Als een dga in zijn hoedanigheid als enige werknemer van de bv arbeid verricht, wil dat niet zeggen de afroommethode standaard van toepassing is. Volgens rechtbank Den Haag moet ook gekeken worden naar wat een werknemer die geen ab-houder is met dezelfde opleiding, kwaliteit en werkervaring verdient.
Een bv verleent diensten op het gebied van communicatiemanagement. De enig aandeelhouder is de enige werknemer van de bv. Er wordt een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften loonheffing over de jaren 2007 tot en met 2011. Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur naheffingsaanslagen op over de jaren 2007, 2009 en 2010.
Voor de rechtbank geeft de dga aan dat het aan hem toegekende loon binnen de gestelde grenzen van de gebruikelijkloonregeling blijft. Er moet volgens de dga ook worden gekeken naar wat een niet ab-houder met dezelfde opleiding, kwaliteit en werkervaring zou verdienen. De inspecteur heeft dergelijke vergelijkende cijfers niet verzameld. Uit onderzoek van de bv blijkt dat een communicatieadviseur/manager afhankelijk van ervaring, opleiding en bedrijf maximaal rond de € 66.000 per jaar verdient, maar zeker niet meer dan € 78.000.
Volgens de inspecteur is het vaste jurisprudentie dat in een geval waarin de opbrengsten van een bv (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de directeur in zijn hoedanigheid van werknemer van de bv verrichte arbeid, het mogelijk is het gebruikelijk loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de bv verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen. Het gebruikelijk loon is daarom terecht met toepassing van de afroommethode bepaald en er hoeft niet naar lonen voor vergelijkbare functies in het economische verkeer te worden gekeken.
Vaststaat dat de dga in de jaren 2007, 2009 en 2010 een hoger loon heeft genoten dan het normbedrag voor de betreffende jaren. Daarom moet de inspecteur aannemelijk maken dat het gebruikelijk loon over voornoemde jaren hoger is dan het in de loonadministratie van de bv verantwoorde loon voor de dga. Daarin is de inspecteur volgens de rechtbank niet geslaagd. Hij heeft geen onderzoek gedaan naar vergelijkbare functies in de markt. Hij heeft alleen aangegeven dat de afroommethode moet worden toegepast omdat de dga de enige werknemer van de bv is. De rechtbank vindt dat in een geval als dit waarbij het met toepassing van de afroommethode berekende loon over de jaren 2007, 2009 en 2010 hoger is dan het aan de dga toegekende en uitbetaalde loon - zonder nadere motivering - niet volgt dat het toegekende loon daarom lager is dan het loon dat in het economische verkeer voor een soortgelijke dienstbetrekking gebruikelijk is. De bv heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd dat het loon van een communicatieadviseur bij zowel commerciële bedrijven als de overheid, voor welke organisaties de dga werkzaamheden heeft verricht, varieert tussen de € 30.000 en € 69.000 per jaar, waarbij het verschil in beloning onder meer afhankelijk is van verschillen in opleiding en ervaring. Nu het in de loonadministratie verantwoorde loon van de dga hier niet in belangrijke mate van afwijkt en verweerder hier niets tegenover gesteld heeft, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. De naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd.
Bron: Rb. Den Haag 09-01-2014
De Belastingdienst heeft aangegeven dat zij aan een aantal zorgverleners een VAR-loon hebben verstrekt in plaats van een VAR-wuo of een VAR-row. Zorgverleners die het niet eens zijn met deze VAR kunnen een bezwaarschrift indienen.
Indien zorgverleners hun werkzaamheden verrichten met tussenkomst van een zorginstelling of een bemiddelingsbureau, worden die werkzaamheden door de Belastingdienst aangemerkt als werk in dienstbetrekking waarvoor een VAR-loon wordt uitgereikt. Gevolg hiervan is dat de zorginstelling of het bemiddelingsbureau geen zekerheid heeft of loonheffingen moeten worden ingehouden en betaald. De zorginstelling of het bemiddelingsbureau moet zelf nagaan of er sprake is van een dienstbetrekking. Is dat het geval, dan moeten zij loonheffingen inhouden. Bij een VAR-wuo heeft een zorginstelling of bemiddelingsbureau, als aan alle voorwaarden wordt voldaan, die zekerheid wel: men hoeft geen loonheffingen in te houden.
Wanneer een zorgverlener ook zorg aan particulieren levert, zonder tussenkomst van een zorginstelling of een bemiddelingsbureau, kan voor die werkzaamheden apart een VAR worden aangevraagd.
Ook zorgverleners die meedoen aan de Zorgpilot kunnen een aparte VAR aanvragen voor die werkzaamheden. De Zorgpilot houdt in dat men een contract heeft met een zorgkantoor en dat dat contract voldoet aan de voorwaarden in de Raamovereenkomst AWBZ zzp’er.
Bron: Belastingdienst 28-01-2014
Omdat bedrijven niet altijd zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van hun werknemers heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op 28 januari, op de internationale Dag van de Privacy, een aantal checklists gepubliceerd over het gebruik van persoonsgegevens van werknemers.
De checklists, gericht op bedrijven en hun werknemers, behandelen de privacyaspecten bij cameratoezicht op de werkvloer, bij ziekte van de werknemer, bij screening en controle via social media en de wettelijke regels voor screening.
Uit onderzoeken van het CBP blijkt dat bedrijven niet altijd zorvuldig omgaan met persoonsgegevens van werknemers. Volgens CBP-voorzitter Kohnstamm zijn met de huidige hoge werkloosheid werknemers nog meer dan anders afhankelijk van hun werkgever. Maar dat betekent niet dat de werkplaats vrijplaats mag worden. ‘Het grondrecht op de bescherming van persoonsgegevens geldt ook op de werkvloer’, aldus Kohnstamm.
Het CBP ontving in 2013 900 signalen die te maken hebben met de verwerking van persoonsgegevens in de arbeidsrelatie. Het toenemend aantal signalen was eerder al reden voor het CBP om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten en een aantal onderzoeken te starten. De onderzochte bedrijven gingen op diverse punten in de fout. Een aantal organisaties verwerkte in strijd met de wet medische gegevens van werknemers. Een ander bedrijf maakte gebruik van of beveiligingscamera’s om het personeel te controleren terwijl dat in die situaties niet was toegestaan. Tot slot bleek een werkgever zijn medewerkers te verplichten deel te nemen aan social media.
Bron: CBP 28-01-2014
Staatssecretaris Weekers heeft met een besluit artikel 23, lid 2 van de Uitvoeringsregeling AWR per 28 januari 2014 aangepast. Op basis van deze aanpassing hoeft de inspecteur een voorlopige aanslag op verzoek van de belastingplichtige niet te herzien als de Belastingdienst de automatisering niet op tijd op orde heeft.
Een belastingplichtige die verzoekt om herziening van zijn voorlopige aanslag IB of Vpb omdat hij vindt dat de wet- en regelgeving niet juist is toegepast, moet er rekening mee houden dat de inspecteur dit herzieningsverzoek naast zich neer mag leggen. De inspecteur hoeft een voorlopige aanslag op basis van het aangepaste artikel 23, lid 2 Uitvoeringsregeling AWR niet te herzien als:
wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van belasting en andere wijzigingen die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig in de automatisering zijn of kunnen worden doorgevoerd, waardoor hiermee bij de vaststelling van de voorlopige aanslag geen of niet op de juiste wijze rekening is gehouden, en
het bedrag van de voorlopige aanslag niet aanmerkelijk afwijkt van het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen.
Uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag worden afwijkingen door niet, niet tijdig,niet volledig of niet juist in de automatisering doorgevoerde wijzigingen van wet- en regelgeving hersteld.
Het in later stadium aanpassen van de automatisering voor de voorlopige aanslag of het handmatig aanpassen van massaal vastgestelde voorlopige aanslagen kan tot onevenredige risico’s en uitvoeringslasten voor de Belastingdienst leiden.
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De regeling is op 27 januari 2014 in de Staatscourant opgenomen en treedt daarom met ingang van 28 januari in werking.
Bron: MvF 23-01-2014
Een werkgever kan, in concernsituaties, de inspecteur verzoeken om een andere sectorindeling dan waar hij zelf toe behoort. De inspecteur is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden evenwel niet verplicht een dergelijk verzoek in te willigen. Evenmin hoeft de inspecteur de concernaansluiting in te laten gaan op een bepaalde datum.
Met dagtekening 25 oktober 2012 heeft een vennootschap de inspecteur mede namens een aantal in het verzoek vermelde vennootschappen verzocht te beslissen dat zij met ingang van 1 januari 2010 zijn aangesloten bij dezelfde sector. De inspecteur heeft bij beschikking van 12 november 2012 het verzoek ingewilligd met dien verstande dat als ingangsdatum geldt 1 september 2012.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden geeft aan dat de inspecteur in enkele in regelgeving omschreven gevallen kan beslissen dat twee of meer werkgevers aangesloten zijn bij dezelfde sector. Uit de tekst van de Regeling Wfsv, in het bijzonder uit het gebruik van het woord ‘kan’, volgt naar het oordeel van het hof dat de inspecteur de bevoegdheid heeft een verzoek in te willigen, maar dat hij daartoe niet verplicht is. Ook is de inspecteur niet verplicht gevolg te geven aan een verzoek de concernaansluiting te laten ingaan op een bepaalde datum. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid is de inspecteur gehouden te handelen overeenkomstig door hem vastgestelde beleidsregels en in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur. Er zijn in dit geval geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de inspecteur anders heeft gehandeld.
Daaraan doet niet af dat de indeling wel met terugwerkende kracht kan worden aangepast in gevallen waarin een werkgever ten onrechte was ingedeeld in een andere sector dan die waarbij hij van rechtswege was aangesloten. In dit geval gaat het immers om werkgevers die waren ingedeeld bij de juiste sector, zij het dat zij bij een andere sector werden ingedeeld nadat de inspecteur dat had besloten bij een op verzoek afgegeven beschikking in verband met een concernaansluiting. De inspecteur handelt dan ook niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door terugwerkende kracht wel toe te staan bij een sectorwijziging in verband met een onjuiste indeling en niet bij een sectorwijziging op verzoek van de werkgever.
Deze uitspraak onderstreept het belang om tijdig een verzoek om concernaansluiting in te dienen.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 14-01-2014