Inloggen

Archief

Gemeente mag vast bedrag aan leges per bouwkostenklasse heffen

Volgens de Hoge Raad mag een gemeente een vast bedrag aan leges per bouwkostenklasse, het zogenoemde zaagtandtarief, heffen. Hof Den Haag had eerder geoordeeld dat sprake was van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook de advocaat-generaal had geconcludeerd dat deze wijze van leges heffen niet kon.
De zaak betrof een projectontwikkelaar die omgevingsvergunningen had aangevraagd voor woningbouwprojecten in Hoek van Holland. De daarvoor door hem te betalen leges waren door de gemeente Rotterdam berekend op basis van een tarieventabel. In die tabel was per tariefklasse, bestaande uit een bepaalde bandbreedte aan bouwkosten, het te betalen bedrag aan leges bepaald. Hoe hoger de tariefklasse, hoe hoger het te betalen bedrag aan leges. De Hoge Raad stelt dat het gemeenten binnen de grenzen van de Gemeentewet vrij staat zelf te bepalen waarover en hoeveel belasting zij heffen maar dat dat niet afhankelijk mag zijn van inkomen, winst of vermogen. Daarbij staat het ze vrij keuzes te maken die het beste passen binnen die gemeente. Het te betalen bedrag aan leges laten afhangen van een tariefklasse mag dus. Bron: HR 30-06-2017

Gemiste kansen in cao-overleg

Volgens Gerard Groten, directeur Arbeidsvoorwaarden van werkgeversvereniging AWVN, wordt het cao-overleg van 2017 gekenmerkt door gemiste kansen. Bij de presentatie van de tussenevaluatie van de cao-onderhandelingen van 2017 stelt Groten dat aan de onderhandelingstafel veel energie weglekt in discussies over lonen, waardoor belangrijke onderwerpen als inzetbaarheid, flexibiliteit en innovatie te weinig aandacht krijgen.
Volgens AWVN zou het aan de onderhandelingstafel veel meer moeten gaan om kwalitatieve onderwerpen als de arbeidsmarktkwalificaties en vaardigheden van de werkenden – vaak samengevat onder de term ‘duurzame inzetbaarheid’. Het door De Nederlandsche Bank en het Centraal Planbureau aangewakkerde debat over de loonontwikkeling in Nederland doet wat dat betreft geen goed, vindt AWVN. Volgens de werkgeversorganisatie gaat in het arbeidsvoorwaardenoverleg om decentraal maatwerk, niet om macro-economische grootheden als de arbeidsinkomensquote of de wens van (inter)nationale organisaties om via hogere lonen de inflatie aan te wakkeren. AWVN wijst erop dat een te hoge loonstijging niet helpt om de economische positie van Nederland in stand te houden, laat staan te verbeteren. ‘Steeds meer bedrijven maken deel uit van een internationaal concern dat nauwlettend de productiekosten van de concerns over de hele wereld in de gaten houdt. Te hoge lonen in Nederland kunnen in de nabije toekomst leiden tot het besluit in de internationale boardroom om komende investeringen en/of productie niet meer in Nederland te realiseren’, aldus Groten. De werkgevers vinden overigens de roep om loonsverhogingen bij een aantrekkende economie wel begrijpelijk. Daar waar het kan, adviseert AWVN ook een passende loonstijging af te spreken. Wat AWVN betreft zijn passende loonafspraken niet alleen structureel, maar deels ook mee-ademend met de bedrijfs- of afdelingsresultaten. Hoe hoger de omzet, winst en/of klanttevredenheid, hoe hoger de lonen. Bron: AWVN, 28-06-2017

Geen partiële toepassing vrijwilligersvergoeding

Een ontvangen vergoeding moet om in aanmerking te komen voor de vrijwilligersregeling worden getoetst aan de maximumbedragen van die regeling, d.w.z. maximaal € 150 per maand, € 1.500 per jaar. Een partiële toepassing van de regeling, waarbij tot het maximum de regeling wordt toegepast en voor het overige deel van de vergoeding niet, kan niet.
Een secretaris van een stichting heeft in 2013 voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 2.080 bruto ontvangen. Op dit bedrag is € 1.082 aan loonheffingen ingehouden en afgedragen. De stichting heeft op 22 februari 2016 schriftelijk aan de secretaris te kennen gegeven dat er in 2013 geen arbeidsovereenkomst tussen hem en de stichting bestond. De secretaris heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 de vergoeding tot een bedrag van € 1.500 aangemerkt als vrijgestelde vrijwilligersvergoeding en het restant van € 508 aangegeven als inkomsten uit werk en woning. De inspecteur heeft het bedrag van € 2.080 volledig tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. In geschil is of de vergoeding tot een bedrag van € 1.500 kan worden aangemerkt als een vrijgestelde vergoeding ingevolge de zogenoemde vrijwilligersregeling. De rechtbank geeft aan dat aan toetsing aan de vrijwilligersregeling wordt toegekomen indien de werkzaamheden voor de stichting een bron van inkomen vormen. De secretaris heeft ter zitting gesteld dat zijn werkzaamheden voor het verantwoordingsorgaan circa 100 uren in beslag hebben genomen en dat hij in dit kader geen onkosten heeft gemaakt. De vergoeding komt daarmee neer op circa € 20 bruto per uur en behoort – met voorbijgaan aan de vrijwilligersregeling – tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Daaraan doet het ontbreken van een arbeidsovereenkomst niet af. Vrijwilligersvergoedingen van ten hoogste € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar zijn niet belast voor de loon- en inkomstenbelasting. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bruto-vergoeding moet worden getoetst aan deze maximumbedragen. Ook voor een partiële toepassing van de vrijstelling zoals de secretaris voorstaat, biedt de wet geen mogelijkheid. De inspecteur heeft de vergoeding terecht tot het inkomen uit werk en woning gerekend. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 16-05-2017

Toch ondernemerschap bij ondersteunende werkzaamheden

Hoewel een deel van de werkzaamheden die de vrouw uitvoert als administratief of ondersteunend kan worden aangemerkt, staan zij in nauw verband met de omzetgenererende activiteiten die als ondernemer worden verricht. Er bestaat recht op zelfstandigenaftrek.
Een echtpaar exploiteert sinds 2006 een garagebedrijf in de vorm van een VOF. Sinds 2008 werkt de vrouw volledig mee in de onderneming. In haar aangiften over 2009 en 2010 heeft de vrouw rekening gehouden met zelfstandigenaftrek. Na het instellen van een boekenonderzoek, corrigeert inspecteur de zelfstandigenaftrek over de jaren 2009 tot en met 2013 op. Voor Hof Arnhem-Leeuwarden is onder meer in geschil of de vrouw hoofdzakelijk werkzaamheden van ondersteunende aard heeft verricht en of het samenwerkingsverband van het echtpaar als ongebruikelijk kan worden aangemerkt, zoals door de inspecteur wordt gesteld. Het hof verduidelijkt allereerst dat voor toepassing van het urencriterium voldoende is dat de werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn of dat het samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is. Aan samenwerkingsverbanden van met elkaar verbonden personen worden de ondernemersfaciliteiten immers toegekend als ondanks het ondersteunende karakter van de werkzaamheden van een van de betrokken personen niettemin tussen onafhankelijke derden een dergelijk samenwerkingsverband wordt aangegaan. Het hof acht het geloofwaardig dat het echtpaar de werkzaamheden in de onderneming zo heeft verdeeld, dat de man zich vooral met de in- en verkoop van auto's bezighoudt en dat de vrouw de monteurs aanstuurt. Van de beide omzetgenererende activiteiten ligt het zwaartepunt van de winstgevendheid bij de reparaties. Investeringsbeslissingen worden door het echtpaar gezamenlijk genomen, waarbij de vrouw een doorslaggevende stem heeft. Hoewel zij ook administratief of ondersteunende werkzaamheden verricht, vindt het hof dat de meeste werkzaamheden daarvan door de ondernemer als zodanig worden verricht en dat zij in nauw verband staan met de omzetgenererende activiteiten. Verder vindt het hof het voldoende aannemelijk dat de samenwerking in een garagebedrijf met een vergelijkbare winstverdeling en verdeling van werkzaamheden ook tussen niet-verbonden personen voorkomt en daarmee de samenwerking niet ongebruikelijk is. De zelfstandigenaftrek is terecht in mindering gebracht. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-06-2017

Mbo’ers doen het goed op de arbeidsmarkt

Jongeren doen het goed op de arbeidsmarkt. Veel minder jongeren vragen een WW-uitkering aan en het aantal vacatures groeit in rap tempo. Tussen september vorig jaar en februari dit jaar ontstonden 214.000 vacatures op mbo-niveau. In het vierde kwartaal van 2016 lag het aantal vacatures zelfs 26% hoger dan in het vierde kwartaal van vorig jaar, zo blijkt uit onderzoek van SBB en UWV. Verreweg de meeste mbo’ers zijn nodig in de zorg, mechatronica, gastvrijheidssector, retail, en logistiek.
Per regio en per opleidingsniveau is door SBB inzichtelijk gemaakt waar de kansen liggen. Zo hebben jongeren op mbo niveau 2 goede baankansen als zij kiezen voor een opleiding tot monteur mechatronica, logistiek medewerker of kok. Op niveau 3 is veel behoefte aan verzorgenden IG, verkoopspecialisten en begeleiders in de gehandicaptenzorg. Voor niveau 4 zijn de beroepen met goede baankansen: verpleegkundige, manager retail en technicus engineering. Bedrijven hebben niet alleen behoefte aan afgestudeerde vakmensen, maar staan ook te springen om gemotiveerde studenten die ze, samen met het mbo, zelf kunnen opleiden. Voor het eerst in jaren groeit het aantal studenten in leerbanen weer. Leren in de praktijk (BBL) wint weer aan populariteit. Tussen 2011 en 2016 daalde het aantal studenten in leerbanen in Nederland van 154.000 naar 96.000. Dit studiejaar ziet SBB dat aantal weer stijgen naar 101.000. Er zijn bovendien veel openstaande leerbanen. Deze leerbanen brengt SBB met een campagne actief onder de aandacht. (www.25000leerbanen.nl). Uit de cijfers van UWV blijkt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen aan jongeren tot 27 jaar in de eerste vier maanden van 2017 met bijna een kwart is afgenomen vergeleken met een jaar geleden. UWV verstrekte in deze periode 24.000 nieuwe WW-uitkeringen, 7.000 minder dan in dezelfde periode in 2016. De afname was het grootst vanuit de bouwnijverheid, de detailhandel en de zorg- en welzijnssector. Alleen vanuit de industrie was sprake van een lichte stijging van de WW-instroom. In deze sector is al jaren sprake van banenkrimp. Bron: UWV 22-06-2017

© lArcade 2024