Inloggen

Archief

CNV Vakmensen geeft niet-leden een stem

CNV Vakmensen zal niet met een centrale looneis komen in 2017. De bond wil werknemers in de bedrijven laten bepalen welke looneis zal worden gesteld. Opvallend is dat daarbij ook niet-leden een stem krijgen.
Door geen centrale looneis meer te formuleren wil CNV Vakmensen inspelen op de groeiende maatschappelijke wens om maatwerk te leveren in bedrijven en cao’s. Door beter aan te sluiten bij de prestaties van de sector en het bedrijf verwacht CNV Vakmensen dat de lonen in 2017 sneller zullen stijgen. In 2016 is dat gemiddeld 1,7%. Voor de inventarisatie van de looneis zet CNV Vakmensen de eigen online community 'Je Achterban' in. Niet alleen leden van de vakbond zullen toegang hebben tot deze online community. Deze community zal ook openstaan voor niet-vakbondsleden binnen het bedrijf of sector, van mensen in vaste dienst tot zzp'ers. Bron: CNV Vakmensen, 14-09-2016

Informatiebeschikking terecht afgegeven

In tegenstelling tot eerder de rechtbank komt Hof Arnhem-Leeuwarden tot de conclusie dat de inspecteur terecht een informatiebeschikking had genomen. Volgens het hof waren de gebreken in de administratie dusdanig ernstig dat niet gezegd kon worden dat de ondernemer aan zijn administratieplicht had voldaan.
De exploitant van een pizzeria en steakhouse heeft in zijn afhaal- en bezorgrestaurant een kassa in gebruik met één kassarol. Bestellingen van klanten worden op briefjes opgenomen die niet worden bewaard. Bij bezorging wordt een briefje aan de bezorger meegegeven en de doorslag daarvan wordt bewaard. Na afloop van de dag rekent de ondernemer met de bezorger af op basis van de doorslagen. De bedragen slaat hij aan op de kassa en vervolgens gooit hij de doorslagen weg. Aan het eind van de dag telt de ondernemer zijn omzet en noteert deze in een schrift. Kasverschillen registreert hij niet. Ook zijn boekhouder controleert het kassaldo niet. Gewerkte uren van het personeel worden in 2008 en 2009 op een kalender genoteerd, maar die kalender wordt niet bewaard. De ondernemer houdt ook geen voorraadadministratie en eigen gebruik en derving bij. Na een waarneming ter plaatse moet de ondernemer de gewerkte uren per dag/per persoon vastleggen in een werkrooster, de bezorgbonnen bewaren en elke dag een Z-afslag maken. In juni 2012 start de Belastingdienst een boekenonderzoek over 2008 tot en met 2010. Op 13 juli 2012 neemt de Belastingdienst een informatiebeschikking en geeft deze af. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking wijst de Belastingdienst af, omdat de Z-afslagen niet overeenstemmen met het Grand-total. De verantwoorde omzet over 2009 en 2010 bedraagt € 196.995, terwijl het Grand-total een omzet vermeldt van € 367.874. Voor dit verschil van € 170.879 heeft de ondernemer geen verklaring. In geschil voor Hof Arnhem-Leeuwarden is of de inspecteur terecht een informatiebeschikking heeft genomen met betrekking tot het jaar 2010. Het hof stelt vast dat met een werkwijze zonder een aansluiting met de in het kassasysteem van belanghebbende ingevoerde detailgegevens en zonder een aansluiting met de geadministreerde goederenstroom, geen afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk is. Daarom moet de ondernemer de bestelbriefjes en de dagelijkse omzetten bewaren en zijn administratie zodanig inrichten dat de volledigheid en de totstandkoming van de aangegeven omzet te herleiden is. Ook in 2010 heeft hij de bestelbriefjes niet bewaard. De Z-afslagen die hij wel heeft bewaard zijn deels onleesbaar. Bovendien heeft hij geen inkoop- en voorraadadministratie bijgehouden, eigen gebruik en derving niet geregistreerd en geen werkroosters bewaard. Het hof oordeelt dat deze gebreken dermate ernstig zijn dat niet gezegd kan worden dat hij in 2010 zijn administratie overeenkomstig art. 52 AWR heeft gevoerd. De informatiebeschikking is terecht afgegeven. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 6-09-2016

Werkgever wil pensioengerechtigde medewerker langer in dienst houden

Ruim een kwart van de HR-professionals (26%) wil pensioengerechtigde medewerkers langer in dienst houden. Organisaties blijken met name bang om kennis, ervaring en competenties te verliezen als de babyboomgeneratie met pensioen gaat.
Dit blijkt uit onderzoek ‘HR Trends 2016-2017’ van ADP Nederland, Berenschot en Performa Uitgeverij onder ruim 1.000 Nederlandse HR-professionals. Als motivatie om medewerkers met aangepaste arbeidsvoorwaarden langer in dienst te houden, telt hun ervaring om nieuwe medewerkers op te leiden het zwaarst (15%), gevolgd door het gebrek aan een geschikte opvolger (8%), krapte op de arbeidsmarkt (5%) en de gunstige arbeidsvoorwaarden (4%). Door de nieuwe Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, die per 1 januari 2016 in werking is getreden, is het in dienst houden van werknemers na de pensioengerechtigde leeftijd beter gefaciliteerd. Volgens Dik van Leeuwerden, ADP, is het in de praktijk wel belangrijk dat er goede afspraken zijn tussen werkgevers en werknemers. Ook de ‘papierwinkel’ moet men niet vergeten. ‘Vaak moet er bijvoorbeeld een nieuw contract worden opgesteld, terwijl in andere gevallen het bestaande contract gewoon door loopt.” Binnen de sectoren Vervoer en Opslag, Gezondheids- en Welzijnszorg en Industrie blijkt de regeling het meest populair. Respectievelijk geeft tussen de 43% en 30% van de HR-professionals binnen deze sectoren aan gebruik te willen maken van de regeling met als voornaamste reden het willen opleiden van nieuwe medewerkers, ‘learning on the job’. Bij de sector Vervoer & Opslag spelen ook de gunstige arbeidsvoorwaarden van deze regeling een rol. Onder de HR-professionals leeft niet per se de intentie om pensioengerechtigde medewerkers langer in dienst te houden wanneer krapte aan de orde is of wordt verwacht. Alleen voor de functiegroepen Techniek & Onderhoud en Productie & Operations blijkt HR vaker van plan te zijn om gebruik te maken van de regeling naarmate er meer problemen bij de werving worden ervaren. Langer doorwerken vraagt om extra aandacht voor duurzame inzetbaarheid. Net als in voorgaande jaren blijkt dat dit HR-thema voornamelijk een prioriteit van ‘volgend jaar’ is. Desondanks kruipt het onderwerp ieder jaar hoger op de agenda en is het inmiddels uitgegroeid tot meer dan een uitgestelde ambitie. Van de ondervraagde HR-professionals geeft bijna één derde (30%) aan dat het thema één van de gestelde prioriteiten voor dit jaar is. Voor 2017 geeft 29% aan dat het opzetten en bijstellen van het duurzaam inzetbaarheidsbeleid zelfs de hoogste prioriteit heeft. Bron: ADP 13-09-2016

2% overdrachtsbelasting voor onbewoonbare woning

Een woning is op moment van juridische overdracht feitelijk niet bruikbaar voor bewoning vanwege een verbouwing. Daar de bestemming van pand, bewoning, niet verloren gaat door de ingrijpende renovatie en aanbouw, is het verlaagde tarief overdrachtsbelasting volgens de rechter toch van toepassing.
Een echtpaar koopt in 2014 een woonhuis. Zij willen de woning verbouwen en vergroten met een aanbouw. Blijkens het taxatierapport is het pand bij de overdracht leeg en gesloopt van binnen. Het echtpaar heeft over de verkrijging van de onroerende zaak 6% overdrachtsbelasting voldaan, maar volgens hen was het verlaagde tarief van 2% van toepassing omdat op het moment van heffing sprake was van een woning. Ze gaan in bezwaar en - naar afwijzing hiervan door de inspecteur - in beroep bij Rechtbank Gelderland. Onder woningen worden verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Volgens het echtpaar is er sprake van een naar zijn aard als woning bestemde onroerende zaak. Zowel uit het koopcontract als uit de akte van levering volgt dat een woning is gekocht. Dat de woning in verregaande mate van binnen was gesloopt ten tijde van de juridische overdracht doet hier niet aan af, daar de bedoeling was verbouwing en uitbreiding. Met die verbouwing was – met toestemming van de verkoper – al voor de levering een aanvang gemaakt. De inspecteur voert aan dat uit het taxatierapport volgt dat op het moment van overdracht al uitgebreide sloopwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Hij verwijst naar het besluit van de staatssecretaris waarin in een toelichting in de vorm van een vraag en antwoord is aangegeven dat het verlaagde tarief niet van toepassing is op de verkrijging van een woning die bestemd is om te worden gesloopt en vervangen wordt door nieuwbouw, indien ten tijde van de verkrijging de sloop al is aangevangen. De rechtbank oordeelt dat er in dit geval sprake is van een onroerende zaak die naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Anders dan de inspecteur betoogt, kan uit het taxatierapport niet worden geconcludeerd dat op de waardepeildatum een aanvang is gemaakt met de sloop van woning zoals bedoeld in de toelichting bij het besluit. In die situatie gaat het namelijk om sloop ten behoeve van nieuwbouw. Dat impliceert dat een onroerende zaak geheel teniet gaat waardoor de aangekochte onroerende zaak niet langer naar zijn aard bestemd is voor bewoning. In dit geval is er geen sprake van sloop van de woning, maar van een grondige verbouwing en uitbreiding. De onroerende zaak, die naar haar aard was bestemd voor bewoning, heeft die aard hierdoor niet verloren. Hieraan doet niet af dat de woning op het moment van juridische overdracht feitelijk niet als woning kon worden gebruikt. Bron: Rechtbank Gelderland, 08-09-2016, AWB – 15_7826 (ECLI:NL:RBGEL:2016:4827)

Grote verschillen in flexibilisering tussen beroepen

De afgelopen jaren is de Nederlandse arbeidsmarkt in toenemende mate geflexibiliseerd, maar dat geldt niet voor alle beroepen in dezelfde mate. Sommige beroepen kenden een grote verschuiving van vast naar flex, maar er zijn ook beroepen waar vaste en flexibele arbeid beide zijn gegroeid.
In de afgelopen tien jaar groeide het aandeel van de flexibele schil (werknemers met een flexibel dienstverband en zzp’ers) in de totale werkzame beroepsbevolking van 24% in 2005 naar 34% in 2015. Deze groei is ten koste gegaan van het aandeel werknemers met een vast dienstverband (van 72% naar 62%). Tot 2009 nam het aandeel werkzame personen met een vast dienstverband in de totale werkgelegenheid gemiddeld met 1,4% per jaar af. Vanaf 2009 lag het flexibiliseringstempo nauwelijks lager (-1,3%). De gemiddelde jaarlijkse groei van het aandeel van de flexibele schil nam sinds de crisis af van 4,0% voor 2009 tot 3,2% vanaf 2009. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is dus sinds de kredietcrisis niet versneld. De flexibilsering treft vrijwel alle beroepen, maar lang niet in dezelfde mate. De verschuiving van vast naar flex is het grootst onder sportinstructeurs. Ook bouwvakkers staan in de top vijf. Onder de hulpkrachten in de landbouw is juist geen sprake van flexibilisering. Daar nam het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie af met 14 procentpunten. Een kanttekening hierbij is wel dat in de cijfers alleen personen die als inwoner ingeschreven zijn bij een Nederlandse gemeente zijn meegenomen. De grote aantallen buitenlandse seizoenarbeiders in de landbouw worden dus niet meegeteld. Flexibilisering doet zich niet alleen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor, ook in hogere beroepen (met minimaal hbo-niveau) is het aandeel van de flexibele schil toegenomen ten koste van het aandeel vaste dienstverbanden. De mate van flexibilisering neemt echter wel toe naarmate het beroepsniveau daalt. Bron: DNB 12-09-2016

© lArcade 2024