Inloggen

Archief

Krimpende freelance-markt

De markt voor freelance-opdrachten gaat krimpen. Dit blijkt uit de Freelance Markt Index van freelancersplatform Freelance.nl. Ook blijkt dat de plannen van de overheid ten aanzien van zzp’ers nog niet echt leven onder de opdrachtgevers.
De Freelance Markt Index © (FMI) geeft elk kwartaal de ontwikkeling weer van het volume aan tijdelijk werk in Nederland. De FMI wordt samengesteld uit cijfers van de ABU, CBS en de verwachting van circa 150 opdrachtgevers van het Freelance.nl-platform. De FMI komt voor het derde kwartaal uit op een score van 99,5. Dit betekent dat de FMI voor het eerst in jaren een krimp ten opzichte van het vorige kwartaal voorspelt. Het CBS en de ABU presenteren cijfers die in lijn liggen met het tweede kwartaal van dit jaar. Opdrachtgevers van het Freelance.nl platform zijn echter voor het eerst significant minder positief gestemd over het aantal opdrachten dat zij verwachten uit te zetten in het derde kwartaal. Ongeveer evenveel opdrachtgevers verwachten minder opdrachten uit te zetten als het aantal opdrachtgevers dat verwacht er meer uit te zetten. De onderzoekers keken ook hoe opdrachtgevers staan tegenover de plannen van de overheid omtrent de zelfstandigenverklaring en de webmodule. 19 respondenten was positief over de plannen, 21 respondenten negatief en 20 respondenten neutraal. Respondenten die aangeven neutraal tegenover de plannen te staan zijn dit omdat handhaving bij de overheid vaak achterblijft, waardoor er in de praktijk weinig zal veranderen. Daarnaast geven ze aan dat de plannen nog vaag zijn. Daarnaast had een grote groep geen mening (66), waarvan het merendeel aangaf nog niet bekend te zijn met de plannen (51). Bron: Freelancer.nl 23-08-2019

Werknemer hier, werknemer daar

Als een werknemer naast zijn baan dezelfde werkzaamheden gaat verrichten voor een andere partij, is volgens Rechtbank Gelderland de kans groot dat die andere werkzaamheden ook in dienstverband plaatsvinden.
Een bv exploiteert een restaurant. Zij sluit een managementovereenkomst met een holding die 20% van de aandelen in de bv houdt. Op grond van deze overeenkomst zal de holding optreden als bedrijfsleider in de onderneming van de bv. De werkzaamheden van de bedrijfsleider bestaan uit het voeren van de administratie, het bewaken van de kosten, het verzamelen van facturen en het aansturen van personeel. Ongeveer een maand later sluit de holding een arbeidsovereenkomst met haar dga. Deze dga gaat werken als bedrijfsleider in het restaurant. De inspecteur meent dat de dga kwalificeert als werknemer van de bv en weet de rechtbank van zijn standpunt te overtuigen. Daarbij spelen de volgende overwegingen. De dga is tevens benoemd tot statutair bestuurder van de bv, maar via de holding bezit hij slechts een minderheidsbelang in de bv in zo’n situatie is een gezagsverhouding tussen de bv en de dga niet uitgesloten. Bovendien mag de Belastingdienst al aannemen dat een arbeidsovereenkomst is gesloten als iemand tot directeur is benoemd. Een ander punt is dat de bv een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een kok die verantwoordelijk is voor de keuken. Omdat de dga verantwoordelijk is voor het restaurant, is zijn rol binnen de onderneming kennelijk gelijkwaardig aan die van een werknemer (de kok). Bovendien is de dga ook in loondienst bij een vof die eveneens een restaurant drijft. De werkzaamheden voor de vof en de vergoeding voor deze werkzaamheden zijn nagenoeg hetzelfde als (de vergoeding voor) de werkzaamheden voor de bv. Onder deze omstandigheden kent de rechtbank aan de managementovereenkomst geen zelfstandige betekenis toe. Bron: Rb. Gelderland 19-08-2019

Loonverschil vast-flex bijna 50%

Uit een studie van CBS blijkt dat het loonverschil tussen werknemers met een vast dienstverband en flexwerkers bijna 50% bedraagt. Flexwerkers verdienen bijna 48% minder dat werknemers met een vast dienstverband.
Voor het onderzoek zijn zowel het basisloon als het loon inclusief de incidentele componenten (vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen, bijzondere beloningen, en loon ontvangen uit overwerk) bekeken. Voor het onderzoek zijn de gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van 2016 gebruikt. Als vaste werknemers worden beschouwd werknemers die een contract voor onbepaalde tijd hebben en voor wie het aantal uren dat wekelijks wordt gewerkt vastligt. Tot de flexibele werknemers behoren onder meer: werknemers met een tijdelijk dienstverband die uitzicht hebben op een vast contract bij goed functioneren; werknemers met een tijdelijk contract langer dan een jaar; werknemers met een tijdelijk contract korter dan een jaar; uitzendkrachten; oproepkrachten/invalkrachten; werknemers met een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren. Het loonverschil hangt in sterke mate samen met verschillen in achtergrondkenmerken; flexibele werknemers zijn bijvoorbeeld gemiddeld jonger en lager opgeleid. Zonder verschillen in achtergrondkenmerken zou het loonverschil 7% zijn. Het loonverschil ten opzichte van vaste werknemers varieert aanzienlijk tussen de diverse soorten flexibele werknemers. Voor oproepkrachten en tijdelijke werknemers zonder vaste uren is het ongecorrigeerde loonverschil 58%. Dit komt vooral doordat oproepkrachten gemiddeld jonger zijn en in andere beroepen werken dan vaste werknemers en andere flexibele werknemers. Als gecorrigeerd wordt voor achtergrondkenmerken blijft er voor oproepkrachten een loonverschil van 3% over. Bij uitzendkrachten bedraag het loonverschil zonder correctie 37%, met correctie nog altijd 13%. Vooral uitzendkrachten en werknemers met korte tijdelijke contracten hebben te maken met een groot loonverschil na correctie (respectievelijk 13 en 15%). Bij deze groepen wordt dus een kleiner deel van het loonverschil verklaard door achtergrondkenmerken. Naast het basisloon kwam ook het totale loon (loon inclusief incidentele beloningen en overwerk) aan de orde. Het loonverschil tussen vaste en flexibele werknemers op basis van het totale loon is iets groter dan dat op basis van het basisloon. Corrigeren voor achtergrondkenmerken geeft voor het totale loon vergelijkbare conclusies als voor het basisloon. Bron: CBS 22-08-2019

Onnodige beledigingen en beschuldigingen afgestraft

Gemachtigden van belanghebbenden mogen in een beroepsprocedure hun ongenoegen uiten over bepaalde rechterlijke uitspraken. Maar dat betekent niet dat er onbeperkt ruimte is voor ongefundeerde beschuldigingen en beledigingen.
De belastingrechter verlangt van partijen in een beroepsprocedure dat zij zich tegenover elkaar professioneel en met enig respect opstellen. Een partij die dit nalaat, kan een waarschuwing verwachten. In twee zaken voor Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt een waarschuwing niet voldoende te zijn. De gemachtigde van de belanghebbende omschrijft diverse medewerkers van de Belastingdienst als clowns en oplichters. Ook noemt hij verschillende instellingen van de rechterlijke macht criminele organisaties en Nederland een intens gajesland. Het hof laat de gemachtigde weten dat het zich in toenemende mate stoort aan dit beledigend en mogelijk lasterlijke taalgebruik. De gemachtigde krijgt een waarschuwing. De rechter wijst hem er ook op dat zijn opmerkingen aan de belanghebbende zijn toe te rekenen. De gemachtigde ziet in deze waarschuwing een verdere inperking van de rechten van zijn cliënt. Hij zet dan ook de correspondentie op dezelfde toon voort. Het hof heeft echter genoeg van de ‘roast’. Het taalgebruik van de gemachtigde botst structureel met de maatschappelijke normen voor fatsoenlijke omgang, zo oordeelt de rechter. Het hof stelt dat belanghebbenden het recht hebben om duidelijk te maken dat zij het oneens zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Maar dat betekent niet dat gemachtigden onnodig beledigende opmerkingen mogen maken. De gemachtigde legt evenmin uit waarom zijn beschuldigingen en beledigingen van belang zijn voor de procedure. Het hof oordeelt dat tegen de gemachtigde ernstige bezwaren bestaan en weigert dan ook zijn vertegenwoordiging. Volgens de rechter is hier geen sprake van een schending van gewaarborgde rechten en vrijheden. De belanghebbende krijgt namelijk de gelegenheid om binnen vier weken een nieuwe gemachtigde te vinden. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 16-08-2019

Vaststellingsovereenkomst was nog van toepassing

Voor de uitleg van afspraken uit een vaststellingsovereenkomst is niet alleen de taalkundige uitleg van wat partijen zijn overeengekomen van belang. Ook moet de betekenis van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst worden afgeleid aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten op grond van die verklaringen en elkaars gedragingen.
Een man sluit in 2005 met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst (VSO) over de hoogte van de schulden aan zijn bv en de verstrekte zekerheden. Een groot deel van de schulden was niet gedekt door zekerheden. De dga en de inspecteur spreken af dat de dga vijf jaar de tijd krijgt om de leningen te verzakelijken. Voor zijn woning heeft de man ruim € 1 miljoen geleend met een pos/neg. hypotheekverklaring als zekerheid. De inspecteur is van oordeel dat dit niet zakelijk is. Daarom komen de dga en de inspecteur in de VSO voor de eigenwoninglening overeen dat de man hiervoor een notariële hypotheekverklaring afgeeft. Deze afspraak komt de man na. Andere afspraken uit de VSO komt de man niet na. De Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen IB over 2010 en 2011 opgelegd. Voor Hof Arnhem-Leeuwarden is het de vraag of de Belastingdienst deze aanslagen mocht opleggen vanwege de VSO. De dga vindt dat de uitdeling al in 2008 heeft plaatsgevonden en dat de inspecteur daarom geen navorderingsaanslagen meer kan opleggen. Volgens het hof geldt de VSO nog steeds omdat deze is rechtsgeldig tot stand is gekomen en niet door één van de partijen is opgezegd. In de VSO is opgenomen dat bij het niet nakomen van de afspraken door de dga een winstuitdeling plaatsvindt, maar niet op welk tijdstip die winstuitdeling plaatsvindt en de inspecteur kan navorderen. Bovendien belet de VSO de inspecteur niet om de jaarlijkse toename van de schulden van de dga als verkapte winstuitdelingen te belasten. Het hof is het met de inspecteur eens dat de inspecteur volgens de VSO de navorderingsaanslagen kan opleggen. Uiteindelijk beslist het hof dat de helft van de jaarlijkse toename van de schulden aan de bv bij de dga is belast als winstuitdeling in 2010 en 2011. Het hof verwijst hiervoor naar de wettelijke toerekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang aan de dga en zijn fiscale partner, omdat de dga en zijn fiscale partner bij hun aangiften zelf geen keuze hebben gemaakt voor onderlinge toerekening van dit inkomen uit aanmerkelijk belang. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 23-7-2019

© lArcade 2024