Rechtbank Noord-Holland stelt dat de aandeelhoudersleningen zakelijk zijn, maar dat Een bv die in commercieel vastgoed belegt heeft van haar buitenlandse aandeelhouders Aandeelhoudersleningen zijn zakelijk Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de leningen zelf wel zakelijke leningen zijn. Rente van 4,25% is zakelijk De rechtbank acht de overeengekomen rente van 10% echter onzakelijk hoog. Op basis Verkapte dividenduitkeringen Het deel van de rentebetalingen boven 4,25% kwalificeert als verkapte dividenduitkering. Bron: Rb. Noord-Holland 24-12-2024 (gepubl. 25-06-2025).
een rente van 10% op aandeelhoudersleningen voor vastgoedbeleggingen onzakelijk hoog
is. De rechtbank stelt dat 4,25% rente zakelijk is en het meerdere als verkapte dividenduitkering
wordt belast. De opgelegde vergrijpboetes worden vernietigd omdat niet overtuigend
is aangetoond dat sprake is van opzet of grove schuld bij de bv.
leningen ontvangen tegen 10% rente. De inspecteur stelt dat deze rente onzakelijk
hoog is en legt naheffingsaanslagen dividendbelasting op over de jaren 2014-2017.
Gelijktijdig worden vergrijpboetes van 50% opgelegd. De bv betoogt dat de rente zakelijk
is en verwijst naar een door haar ingeschakelde transfer pricing-deskundige die 10%
rente als marktconform beoordeelde. Het geschil betreft de vraag of de overeengekomen
rente zakelijk is en of het bovenmatige deel kwalificeert als dividenduitkering.
De bv was ten tijde van de financiering een solvabele debiteur die belegde in Nederlandse
kantoorpanden met gereputeerde huurders en langlopende huurcontracten. Met 40% eigen
vermogen en 60% vreemd vermogen was er ruim voldoende capaciteit om rente en aflossing
te betalen. Dat geen hypothecaire zekerheid is verstrekt voor de leningen heeft geen
nadelig effect op het kredietrisico. De rechtbank volgt daarmee niet het standpunt
van de inspecteur dat de leningen als bodemloze put moeten worden aangemerkt.
van verschillende marktonderzoeken naar vastgoedfinanciering in 2014-2015 concludeert
de rechtbank dat senior financiering tegen aanzienlijk lagere rentepercentages beschikbaar
was. De verschillende rapporten geven rentepercentages tot maximaal 4,25% weer. De
rechtbank oordeelt dat een rente van 4,25% op de leningen nog als zakelijk is te beschouwen
en het meerdere als onzakelijke rente moet worden aangemerkt. Het door de bv overgelegde
transfer pricing-rapport overtuigt niet, omdat de gekozen benchmark van obligaties
van voornamelijk banken niet representatief is voor vastgoedfinanciering.
De rechtbank past de dubbele bewustheidseis toe: zowel de bv als haar aandeelhouders
moeten zich bewust zijn geweest van de bevoordeling. Door het grote verschil tussen
4,25% en 10% hadden partijen zich volgens de rechtbank bewust moeten zijn van de bevoordeling.
Dat een transfer pricing-deskundige 10% rente als zakelijk had beoordeeld doet daar
niet aan af. De onttrekkingen hebben plaatsgevonden uit de agioreserve van de bv.
De rechtbank vernietigt wel de vergrijpboetes omdat de inspecteur niet overtuigend
heeft bewezen dat sprake is van opzet of grove schuld. Transfer pricing-problematiek
is complex en de bv had deskundigen ingeschakeld.
Het aantal verzuimdagen door bore-out is in vier jaar tijd explosief gestegen. Uit Sterkere toename dan burn-out Waar het aantal verzuimdagen door burn-out in dezelfde periode met 28% toenam, is Wat is bore-out? Bore-out ontstaat wanneer medewerkers langdurig te weinig uitdaging of voldoening Preventie en herstel: het belang van het gesprek Corné Roelen, bedrijfsarts bij Arbo Unie en bijzonder hoogleraar bedrijfsgeneeskunde, Jan van den Hoogen, strategisch arbeids- & organisatiekundige bij Arbo Unie, ziet Advies voor werkgevers Werkgevers doen er goed aan alert te zijn op signalen van bore-out, vooral bij medewerkers Bron: Arbo Unie.
een recente analyse van Arbo Unie blijkt dat het verzuim als gevolg van cognitieve
onderbelasting – de term die bedrijfsartsen hanteren voor bore-out – in 2024 maar
liefst vijfeneenhalf keer zo hoog ligt als in 2021.
de stijging bij bore-out dus veel forser. Vooral in 2024 is de toename opvallend:
het aantal verzuimgevallen door bore-out verdubbelde ten opzichte van 2023 en het
aantal verzuimdagen nam zelfs met een factor 2,5 toe. Opvallend is dat de meeste gevallen
van bore-out in het vierde kwartaal van het jaar worden geregistreerd.
ervaren in hun werk. Volgens bedrijfsartsen van Arbo Unie gaat het om stress door
verveling, routinematig werk, of het gevoel dat talenten onbenut blijven. Dit kan
leiden tot psychische klachten en uiteindelijk tot langdurig verzuim.
benadrukt het belang van tijdig ingrijpen: “Als je maar lang genoeg dingen doet die
je niet leuk vindt, komen klachten vanzelf. Het is de vraag of dat een ziekte is.
Mensen moeten dan eigen keuzes maken.” Hij pleit ervoor dat werkgevers en werknemers
samen bespreken welke werkfactoren bijdragen aan de klachten, zodat de werkbelasting
kan worden aangepast aan de behoeften van de medewerker.
vooral risico’s bij jonge werknemers in de zakelijke dienstverlening: “Wanneer zij
langdurig relatief eenvoudige werkzaamheden uitvoeren, ligt bore-out op de loer. Het
ontbreken van inhoudelijke uitdaging verdubbelt zelfs de kans op verloop. Juist die
uitdaging is een belangrijke bron van energie.”
die weinig uitdaging ervaren. Door tijdig het gesprek aan te gaan en taken af te stemmen
op de talenten en ambities van medewerkers, kan langdurig verzuim worden voorkomen
en blijft het werk voor iedereen inspirerend en zinvol.
Belanghebbende die lijfrente-uitkeringen zonder loonheffing in verkeerde rubriek aangeeft, Een man heeft als bestuurder en enig aandeelhouder van een bv jaarlijks € 24.000 aan Beroep op vertrouwensbeginsel faalt Belanghebbende heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij in Belastingrente vernietigd wegens strijd evenredigheidsbeginsel Het hof oordeelt dat belanghebbende met de selectie van de rubriek ‘Lijfrente-uitkering Bron: Hof Den Haag 03-06-2025 (gepubl. 23-06-2025).
krijgt terecht navorderingsaanslagen Zvw maar belastingrente wordt vernietigd wegens
strijd met evenredigheidsbeginsel.
lijfrente-uitkeringen ontvangen waarop geen loonheffing is ingehouden. In zijn aangiften
IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2021 heeft hij deze inkomsten aangegeven in de
rubriek ‘Pensioen en andere uitkeringen’ bij ‘Lijfrente-uitkering of afkoopsom’. Door
deze keuze heeft het aangifteprogramma ten onrechte geconcludeerd dat geen bijdrage
Zvw verschuldigd was, terwijl dit wel het geval was indien de inkomsten in de rubriek
‘Uitkeringen zonder loonheffing’ waren aangegeven. De inspecteur heeft vervolgens
navorderingsaanslagen Zvw opgelegd voor 2018 tot en met 2021, waarbij ook belastingrente
in rekening is gebracht. Het geschil betreft de vraag of deze aanslagen en belastingrente
terecht zijn opgelegd.
1999 met de inspecteur een afspraak heeft gemaakt dat de bv geen loonheffingen hoeft
in te houden en hij kan volstaan met het aangeven van de lijfrente-uitkeringen. Gerechtshof
Den Haag oordeelt dat dit beroep faalt omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft
gemaakt dat de inspecteur uitlatingen heeft gedaan waaruit is af te leiden dat geen
navorderingsaanslagen Zvw zouden worden opgelegd. Het hof wijst erop dat de afspraak
in 1999 is gemaakt terwijl de Zvw pas in 2006 is ingevoerd, waardoor niet valt in
te zien hoe de afspraak vertrouwen kan wekken ten aanzien van bijdragen die pas vanaf
2006 worden geheven.
of afkoopsom’ een begrijpelijke keuze heeft gemaakt, aangezien dit de enige rubriek
is die specifiek lijfrente-uitkeringen benoemt. De toelichting bij de aangifte geeft
geen indicatie dat deze rubriek niet gebruikt kan worden voor lijfrente-uitkeringen
waarop geen loonheffing is ingehouden. Hoewel in een andere paragraaf wordt vermeld
dat lijfrente-uitkeringen zonder loonheffing onder ‘Uitkeringen zonder loonheffing’
vallen, mag van de gemiddelde belastingplichtige niet worden verwacht dat hij zekerheidshalve
van iedere inkomstencategorie de toelichting gaat lezen om eventuele inconsistenties
te achterhalen. Het hof concludeert dat belanghebbende zijn inkomen volledig en met
alle relevante gegevens heeft aangegeven, maar dit in de verkeerde rubriek heeft gedaan
als gevolg van een door de Belastingdienst voor meerderlei uitleg vatbaar opgesteld
aangiftebiljet. Dat hierdoor belastingrente is geheven, acht het hof in strijd met
het evenredigheidsbeginsel.
Staatssecretaris van Oostenbruggen informeert de Eerste en de Tweede Kamer over de Door de val van het kabinet en het verkiezingsreces van de Tweede Kamer is het oorspronkelijke Inhoud Belastingplan 2026 Ondanks de demissionaire status heeft het kabinet acht wetsvoorstellen voorbereid. Belastingplan 2026 Onder meer opgenomen zijn verbeteringen in de schenk- en erfbelasting, uitbreiding Behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport Op verzoek van de Tweede Kamer wordt het verlaagde tarief gehandhaafd. Financiering Differentiatie vliegbelasting naar afstand Deze maatregel moet per 2027 ingaan, maar vereist voorbereiding vanaf 2026. Daarom Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht Past artikel 66a AWR aan zodat belastingplichtigen hun fiscale dossier kunnen inzien Tweede wijziging Wet minimumbelasting 2024 Implementeert aanvullende OESO-richtsnoeren en brengt enkele technische verbeteringen Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling (DAC9) Vermindert administratieve lasten voor multinationals door centrale informatieaangifte Aanpassing Wet milieubeheer (CBAM) Richt zich op operationalisering van het Europese Carbon Border Adjustment Mechanism, Overige fiscale maatregelen Technisch onderhoud van het belastingstelsel, waaronder aanpassingen aan pensioenregelingen Gevolgen voor uitvoering Voor een tijdige uitvoering moeten fiscale parameters al medio november 2025 vastliggen. Voorlopige aanslagen inkomstenbelasting: selectie en berekening starten in november. Veranderingen na die datum kunnen pas Loonheffingen: definitieve parameters moeten uiterlijk 1 december 2025 bij softwareleveranciers Motorrijtuigenbelasting (MRB): wijzigingen moeten vóór 14 november 2025 bekend zijn; anders pas toepasbaar per Invorderingsrente: parameterwijzigingen na 14 november kunnen eveneens pas per juli 2026 ingaan. Amendementen: oproep tot zorgvuldigheid De staatssecretaris benadrukt het belang van een zorgvuldige wetsvorming, iets wat Arrest Hoge Raad: liquidatieverliesregeling Een arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2025 over de liquidatieverliesregeling leidt Bron: MvF, 20-06-2025.
gevolgen van de val van het kabinet voor het Belastingplan 2026.
tijdpad niet meer haalbaar. De staatssecretaris stelt voor om het pakket vóór het
reces schriftelijk te behandelen en de plenaire behandeling en stemming ná de verkiezingen
te laten plaatsvinden.
Het streven is inwerkingtreding per 1 januari 2026.
van de fietsregeling en het structureel maken van de drempelvrijstelling voor de regeling
vervroegd uittreden (RVU). Daarnaast zijn er voorstellen voor fiscale verduurzaming
en aanpassing van autobelastingen.
vindt plaats via het beperken van de inflatiecorrectie in de inkomstenbelasting.
is tijdige goedkeuring via dit pakket nodig.
op een manier die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst.
aan in de bestaande wetgeving.
mogelijk te maken. Deze richtlijn moet per 1 januari 2026 zijn geïmplementeerd.
dat CO₂-heffingen oplegt aan geïmporteerde producten om koolstoflekkage te voorkomen.
en verduidelijkingen rond groen beleggen.
Dit geldt o.a. voor:
bij de definitieve aanslag in 2027 worden gecorrigeerd.
zijn aangeleverd.
1 juli 2026.
vaak ontbreekt bij snelle amendementen. Omdat amendementen niet altijd de nodige uitvoeringstoetsen
doorlopen, vraagt hij Kamerleden om terughoudendheid. De amendementenservice van het
ministerie blijft beschikbaar ter ondersteuning.
tot een eenmalige derving van € 840 miljoen en structureel € 65 miljoen per jaar.
Onderzoek naar mogelijke compensatie loopt, en hierover wordt de Kamer geïnformeerd
bij de Miljoenennota 2025.
Rechtbank Amsterdam heeft aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade Feiten 2.1. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank betoogd dat de redelijke termijn voor de 2.2. De Rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 11 augustus 2020 door Geschil 2.3. Het tweede middel richt zich tegen dit oordeel van de Rechtbank met het betoog Rechtsoverwegingen 2.4. De Rechtbank is bij haar oordeel terecht ervan uitgegaan dat een termijn van 2.5. De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van de Rechtbank 2.6. Uit het hetgeen hiervoor in 2.4 is overwogen, volgt dat de bestreden uitspraak Bron: Beroepschrift in cassatie bij HR 23/03858.
toegekend van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar-
en beroepsfase. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de overschrijding bijna
één jaar bedraagt. In cassatie klaagt belanghebbende met succes hierover. Het bezwaarschrift
is namelijk op 11 augustus 2020 ingediend en de rechtbank heeft op 23 augustus 2023
uitspraak gedaan. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar
en twaalf dagen, afgerond naar boven dus met dertien maanden. Hierbij hoort een vergoeding
van € 1.500. De Hoge Raad kent dit bedrag alsnog toe aan belanghebbende. (Cassatieberoep
gegrond.)
behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden en dat hij daarom recht heeft
op vergoeding van immateriële schade.
de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: de heffingsambtenaar)
is ontvangen en dat de Rechtbank op 23 augustus 2023 uitspraak doet op het beroep
van belanghebbende, zodat de termijn van twee jaar die voor de behandeling van het
bezwaar en beroep als redelijk wordt aangemerkt, is overschreden. De Rechtbank heeft
geoordeeld dat de redelijke termijn met bijna een jaar is overschreden, en heeft op
grond daarvan aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van
€ 1.000.
dat de werkelijke overschrijding van de redelijke termijn een jaar en twaalf dagen
bedraagt.
meer dan twee jaar in beginsel niet redelijk is voor de afdoening van het bezwaar
en de berechting van de zaak in eerste aanleg. Daarbij moet worden gerekend vanaf
het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift tot de datum waarop uitspraak door
de rechter in eerste aanleg wordt gedaan. Gelet hierop is, anders dan de Rechtbank
heeft vastgesteld, de redelijke termijn in dit geval overschreden met een jaar en
twaalf dagen, afgerond naar boven dus met dertien maanden. Het middel slaagt.
beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging
van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel
is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord
te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het
recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
van de Rechtbank op het verzet niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak
afdoen. Met de geconstateerde termijnoverschrijding van dertien maanden, naar boven
afgerond op anderhalf jaar, correspondeert een vergoeding van immateriële schade van
€ 1.500. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 30 juli 2021, dat is afgerond 12 maanden
na de indiening van het bezwaarschrift, zodat van de termijnoverschrijding een periode
van afgerond 6 maanden, dat is 6/13e deel, toerekenbaar is aan de bezwaarfase. De
heffingsambtenaar moet van de schadevergoeding van € 1.500 daarom 6/13e deel, dat
is € 692, betalen. Het restant van de termijnoverschrijding (7/13e deel) wordt toegerekend
aan de beroepsfase, zodat € 808 moet worden betaald door de Staat. (Cassatieberoep
gegrond.)