De Hoge Raad vernietigt het hofoordeel dat de toetreding van een moeder tot een VOF Twee broers zijn de enige erfgenamen van hun ouders. Hun moeder heeft haar ene zoon Waardering van het VOF-aandeel Na het overlijden van de moeder waardeert een adviseur het ondernemingsvermogen van Gevolgen van inbreng in VOF? De zoon/enig-erfgenaam die aan zijn broer zijn legitieme portie moet uitbetalen, stelt Quasi-legaat Bovendien oordeelt het hof dat het verdelings- en overnamebeding telt als een quasi-legaat, Verwijzing naar ander hof In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof diverse steken heeft laten vallen. Zo Bron: Hoge Raad 21-03-2025, Hof Den Haag 21-11-2023 (gepubl. 07-12-2023).
een gift vormt en leidt tot een hogere legitieme portie voor haar zoon.
benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur. Haar andere zoon maakt aanspraak op
zijn legitieme portie. De moeder heeft onroerende zaken verpacht aan een VOF waarin
haar zoon en enig erfgenaam met zijn gezin een melkveehouderij exploiteert. Bij haar
toetreding tot de VOF heeft de moeder deze onroerende zaken ingebracht. In een verdelings-
en overnamebeding zijn de vennoten overeengekomen dat de zoon/enig-erfgenaam na het
overlijden van zijn moeder haar aandeel in het vermogen van VOF mag overnemen. Bij
zo’n overname dient men alle zaken en vermogensrechten te waarderen overeenkomstig
een waarde waarbij een externe financier een lening voor de overname van het bedrijf
wenst te verstrekken. Daarbij moet tevens een lonende exploitatie van het bedrijf
mogelijk zijn. Verder moet de overnamesom dusdanig zijn dat een goede oudedagsvoorziening
resteert voor de zoon/enig-erfgenaam en zijn echtgenote.
de VOF op € 143.505. Daarbij is het aandeel van de moeder op € 90.896 gewaardeerd.
Dezelfde adviseur heeft de aangifte erfbelasting van de moeder opgesteld. Daarin heeft
hij vermeld dat het ondernemingsvermogen van de VOF op basis van de liquidatiewaarde
€ 2.273.933 bedraagt. Het aandeel van de moeder daarin bedraagt € 1.440.292.
dat deze legitieme portie hooguit € 134.743 bedraagt. De broer meent dat, mede als
gevolg van de toetreding van de moeder tot de VOF van de zoon/enig-erfgenaam, zijn
legitieme portie € 461.700,10 bedraagt. Hof Den Haag oordeelt dat de moeder box 3-vermogen
heeft ingebracht. De bedrijfsopvolgingsrechtspraak is daarom niet van toepassing.
Daarnaast is door het toetreden van de moeder tot de VOF, sprake is van een gift van
de moeder aan de zoon/enig-erfgenaam. Op het moment van het aangaan van de VOF bedroeg
het box 3-vermogen dat de moeder in de VOF inbracht circa € 1.440.292. Door het sluiten
van de VOF-akte heeft de zoon/enig-erfgenaam het recht gekregen om het ingebrachte
vermogen van zijn moeder over te nemen tegen een waarde van circa € 90.896.
omdat de moeder een belegging heeft ingebracht in de VOF. Daarom hadden de partijen
dit beding moeten opnemen in een notariële akte. Nu aan dit vormvereiste niet is voldaan
is het overnemingsbeding zoals opgenomen in de VOF-akte nietig.
is het hof niet ingegaan op de stelling van de zoon/enig-erfgenaam dat men de verpachting
en het verdelings- en overnamebeding in de VOF-akte moet zien tegen de achtergrond
van een eerdere gezamenlijke bedrijfsvoering op bepaalde locaties. De conclusie dat
de bedrijfsopvolgingsrechtspraak buitenbeschouwing blijft, is dus voorbarig. De klachten
over de kwalificatie van het hof van de inbreng in de VOF als gift en het verdelings-
en overnamebeding als een quasi-legaat slagen ook. Bovendien heeft het hof diverse
waarden onjuist berekend. Daarom vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak. Vervolgens
verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam voor verdere afhandeling.
Als van het begin af aan vaststaat dat een holding aandelen in een dochtervennootschap Een bv drijft een groothandel in bouwmaterialen. Via een opgerichte dochtervennootschap Economische eigendom ontbreekt De bv gaat vervolgens in hoger beroep. De zaak belandt uiteindelijk bij de Hoge Raad. Geen vertrouwen in beschikking fiscale eenheid Het hof oordeelt daarnaast dat de bv niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 11-03-2025 (gepubl. 21-03-2025), Rechtbank Zeeland-West-Brabant
tegen een vaste prijs zal verkopen, is geen sprake van economische eigendom. De holding
en de dochtervennootschap kunnen dan geen fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting
vormen.
en een cv heeft de bv geïnvesteerd in een schip. De partijen hebben gekozen voor deze
opzet zodat de bv kan profiteren van de tijdelijke regeling voor willekeurige afschrijving.
Deze belastingconstructie slaagt echter niet. Volgens de fiscus is geen fiscale eenheid
(FE) voor de vennootschapsbelasting tot stand gekomen tussen de bv en de opgerichte
dochtervennootschap die in de cv participeert. De inspecteur stelt dat de bv niet
voldoet aan de voorwaarden voor een FE omdat zij niet de economische eigendom van
de aandelen in de dochtermaatschappij bezit. De bv gaat in beroep, maar Rechtbank
Zeeland-West-Brabant verklaart haar beroep ongegrond.
Die oordeelt dat de inspecteur niet is gebonden aan een bij de beschikking fiscale
eenheid gedane toezegging. De bv kan niet met succes een beroep doen op vertrouwen
gewekt door die toezegging, indien die bv (i) bij het verzoek om die beschikking of
naar aanleiding van vragen van de inspecteur om nadere inlichtingen naar aanleiding
van dat verzoek, onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt dan wel de inspecteur
de juiste en volledige inlichtingen daarover heeft onthouden, terwijl (ii) de bv redelijkerwijs
had moeten weten dat de inspecteur daardoor niet in staat was het verzoek goed en
volledig op zijn fiscale merites te beoordelen. Hof Arnhem-Leeuwarden moet vervolgens
onderzoeken of de bv juiste inlichtingen heeft verstrekt. Ook Hof Arnhem-Leeuwarden
oordeelt dat de bv niet voldoet aan de voorwaarden voor een FE omdat zij niet de economische
eigendom van de aandelen in de dochtermaatschappij bezit. De bv had zich van het begin
af aan verplicht om de aandelen uiterlijk in januari 2012 te verkopen tegen een vooraf
vastgestelde prijs. Daardoor gingen de waardeontwikkelingen van de aandelen de bv
niet aan. De bv heeft immers feitelijk geen economisch risico gelopen over de aandelen.
ontlenen aan de beschikking FE, omdat zij de inspecteur onjuiste informatie heeft
verstrekt. De bv heeft aangegeven dat zij de economische eigendom van de aandelen
bezat, terwijl dit niet het geval was. De inspecteur beschikte niet over alle benodigde
feiten en omstandigheden bij het afgeven van de beschikking. Pas later heeft hij kennisgenomen
van de volledige documentatie en de werkelijke aard van de investering. Toen pas kon
hij vaststellen dat de bv niet voldeed aan de voorwaarden voor een FE. Dat betekent
ook dat de Belastingdienst beschikt over een nieuw feit om te kunnen navorderen.
15-08-2019 (gepubl. 26-11-2019), Hoge Raad 01-12-2023
Het kabinet scherpt de zogenoemde Bedrijfseffectentoets aan. In nieuwe wetten en regels Wijzigingen Bedrijfseffectentoets De belangrijkste wijzigingen in de Bedrijfseffectentoets zijn: Bij rapportageverplichtingen gaat het ‘nee, tenzij’-principe gelden. Als er verplichtingen in wet- of regelgeving worden opgenomen, wordt het uitgangspunt Er moet expliciet worden afgewogen of er een uitzondering of lichtere uitwerking moet De zoveel mogelijk ingevulde Bedrijfseffectentoets moet voorafgaand aan de advisering Met de vernieuwde Bedrijfseffectentoets wordt bij de nationale uitwerking van Europese Nieuwe MKB-indicatorbedrijven Gelijktijdig met de vernieuwing van de Bedrijfseffectentoets zijn ook de resultaten Op de indicatorbedrijven zijn 64 tot 80 wettelijke verplichtingen van toepassing, De regeldrukkosten per jaar voor de MKB-indicatorbedrijven zijn circa € 494.000 in De financiële adviessector kent de hoogste regeldrukkosten. Dit komt met name voort Voor de twee andere sectoren zijn de sectorspecifieke regeldrukkosten ook hoger dan Bron: Min. EZ, 24-03-2025.
rekening houden met het MKB is daardoor niet meer de uitzondering, maar de norm. Zo
gaat voor rapportageverplichtingen voor bedrijven het ‘nee, tenzij’-principe gelden.
dat ondernemers deze binnen de eigen MKB-onderneming moeten kunnen uitvoeren, ook
in kleine ondernemingen.
gelden voor relatief kleine bedrijven met weinig personeel.
naar het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) worden gestuurd. Begin maart heeft
de Tweede Kamer ingestemd met de permanente status en met meer bevoegdheden voor het
ATR, waaronder de verplichting om het ATR structureel en vroegtijdig bij de voorbereiding
van nieuwe regelgevingsvoorstellen te betrekken.
regelgeving een lastenluwe implementatie de standaard en hiervan afwijken vraagt een
duidelijke onderbouwing.
van de nieuwe MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken gepubliceerd. Een MKB-indicatorbedrijf
is een fictief bedrijf in een bepaalde sector waar zoveel mogelijk wet- en regelgeving
voor geldt. Door deze wet- en regelgeving te analyseren wordt in kaart gebracht hoeveel
tijd en geld ondernemers hieraan kwijt zijn. De belangrijkste conclusies uit de nieuwe
onderzoeken:
het merendeel hiervan is structureel.
de chemische maakindustrie, circa € 54.000 in de automotive-sector en circa € 98.000
in de financiële adviessector.
uit sectorspecifieke regeldrukkosten, deze beslaan 77% van het totaal aan regeldrukkosten.
voor de sectoren uit de eerdere onderzoeken. Voor de chemische maakindustrie gaat
het om 56% van de regeldrukkosten en voor de automotive-sector om 41%.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de fiscus een lening aan een gelieerde vennootschap Een vennootschap heeft in 2006 geld geleend aan een zustervennootschap voor de aankoop Belastingdienst moet onzakelijkheid aannemelijk maken De rechtbank stelt dat het ontbreken van zekerheden, het bijschrijven van rente en Bron: Rb. Gelderland 13-11-2024 (gepubl. 18-03-2025)
niet te snel als onzakelijk moet bestempelen.
van een slipbaan. Er zijn geen zekerheden overeengekomen, de rente is bijgeschreven
en er is geen schriftelijke vastlegging van de leningsvoorwaarden. De zustervennootschap
koopt de slipbaan voor € 180.000. Zij levert vervolgens in 2017 de slipbaan aan twee
bedrijven (ieder 50%). De koopsom bedraagt € 45.000. In 2018 leveren de twee bedrijven
de slipbaan aan een derde voor ruim € 1,2 miljoen. De vennootschap wil in haar aangifte
vennootschapsbelasting over 2017 haar vordering op de zustervennootschap afwaarderen
ten laste van de fiscale winst. Maar de Belastingdienst stelt dat de lening onzakelijk
is. Daardoor zou deze niet ten laste van de fiscale winst zijn af te waarderen. De
vennootschap betwist dit en stelt dat de lening zakelijk is en de afwaardering wel
mogelijk is. Het geschil belandt voor Rechtbank Gelderland.
het ontbreken van een aflosschema een lening niet automatisch onzakelijk maken. De
inspecteur moet daarom aannemelijk maken dat men geen onafhankelijke derde zou kunnen
vinden die de lening zou verstrekken. De fiscus slaagt daar niet in. Eind 2016 lag
de waarde van de slipbaan rond € 1 miljoen en de slipbaan stond voor € 1,3 miljoen
te koop. Dit impliceert dat de zustervennootschap voldoende verhaal bood. De inspecteur
stelt nog dat de lening onzakelijk is geworden nadat de zustermaatschappij de slipbaan
heeft overgedragen tegen een te lage waarde. Maar de Belastingdienst bewijst niet
dat een onafhankelijke derde bij de overdracht van de slipbaan actie zou hebben ondernomen
om de lening op te eisen en daarin succesvol zou zijn geweest. Daarom oordeelt de
rechtbank dat de lening zakelijk is en is gebleven. Daardoor is het afwaarderingsverlies
aftrekbaar.
De staatssecretaris van Financiën heeft een Regeling gepubliceerd met een wijziging Bron: MvF 11-03-2025
van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 in verband met de digitalisering
van de btw-teruggaaf aan niet-EU-reizigers.
Als goederen worden geleverd aan natuurlijke personen met een woonplaats in een land
buiten de EU en die natuurlijke personen die goederen, anders dan als ondernemer,
uiterlijk vóór het einde van de derde maand na de maand van aankoop in hun persoonlijke
bagage meenemen naar een land buiten de EU kan de ondernemer/winkelier het btw-nultarief
toepassen als de totale waarde van de aangeschafte en op de factuur vermelde goederen
ten minste € 50 (inclusief btw) bedraagt.
De maatregel vereist dat de (kopie-)factuur of een gelijkwaardig document wordt voorzien
van een visum, wat aantoont dat de goederen de EU hebben verlaten. Bij een minimale
waarde van € 50 kan de leverancier na ontvangst van de visumvoorziening het btw-nultarief
toepassen en de btw teruggeven. Het visum kan momenteel zowel geautomatiseerd als
fysiek worden afgegeven. Vanaf 1 januari 2026 wordt de fysieke afstempeling afgeschaft
en wordt de validatie van de uitvoer gedigitaliseerd.
De regelgeving wordt aangepast om verplichte digitale validatie mogelijk te maken.
Dit proces geldt voor niet-EU-reizigers die vanaf 1 januari 2026 in Nederland goederen
kopen en deze in hun persoonlijke bagage naar een bestemming buiten de EU meenemen.
De regeling treedt in werking op 1 januari 2026.