Inloggen

Archief

Eigen gebruik tweede woning is niet belast in box 3

Hoewel een belastingplichtige een voordeel behaalt met het eigen gebruik van een woning
in box 3, hoeft hij daar niet (extra) inkomstenbelasting over te betalen.

De box 3-bezittingen van een vrouw bestaan in 2019 uit bank- en spaartegoeden en een
tweede woning. De vrouw en haar echtgenoot houden de tweede woning niet aan als beleggingsobject
aangehouden en verhuren deze woning evenmin. In eerste instantie volgt de inspecteur
de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw. Maar later vermindert hij de aanslag
in het kader van rechtsherstel. De vrouw is daarmee niet tevreden. Zij stelt dat men
alleen het daadwerkelijk gerealiseerde rendement mag belasten en niet de ongerealiseerde
waardestijging van de tweede woning. In het cassatieberoep verwijst de Hoge Raad naar
zijn arrest van 6 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:857). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ongerealiseerde waardestijgingen van box
3-bezittingen ook meetellen bij de berekening van het werkelijk rendement.

Voordeel van eigen gebruik van nihil. Bij de vaststelling van het werkelijke rendement van de vrouw en haar echtgenoot
houdt de Hoge Raad geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik van de tweede
woning. Op zich hoort het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak tot
het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van
het forfaitaire stelsel in box 3. Maar hoe men de waarde van dat gebruik moet berekenen,
is afhankelijk van bepaalde keuzes. Het is meer aan de wetgever dan de belastingrechter
om die keuzes te maken. Bij gebrek aan een hiervoor in box 3 toepasbare wettelijke
regeling neemt de Hoge Raad aan dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende
zaak niet valt te kwantificeren. Daarom stelt de Hoge Raad dit voordeel voor de vaststelling
van het werkelijke rendement op nihil.

Bronnen: Hoge Raad 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1788,24/00572, Hoge Raad 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1878,23/03953 en Hoge Raad 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1882,23/04469

Overgangsregeling btw-tarief logies, cultuur, sport en media

Het Belastingplan 2025 bevat een maatregel waarmee de btw op logies en de btw op cultuur,
sport en media per 1 januari 2026 omhoog gaat van 9% naar 21%. Daarnaast geldt een
overgangsregeling.

Voor logies geldt de volgende overgangsregeling:

  • Gaat het om overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik en betalingen die worden gedaan in 2025, voor prestaties die gelden voor 2026 en
    later? Dan brengt de ondernemer 21% btw in rekening.

Voor cultuur, sport en media geldt de volgende overgangsregeling:

  • Gaat het om overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik en betalingen die worden gedaan tot en met 30 juni 2025, voor prestaties die gelden
    voor 2026 en later? Dan brengt de ondernemer 9% btw in rekening.

  • Gaat het om overdrachten van vouchers voor enkelvoudig gebruik en betalingen die worden gedaan na 30 juni 2025, voor prestaties die gelden voor
    2026 en later? Dan brengt de ondernemer 21% btw in rekening.

De btw-verhoging op cultuur, sport en media geldt onder meer voor:

  • de levering van kunstvoorwerpen en verzamelingen en de invoer daarvan

  • boeken, e-books, kranten en tijdschriften, en het uitlenen daarvan

  • het verlenen van toegang tot sportscholen (fitness, skibanen, schaatsbanen en sportlessen
    op locatie, yoga-studio’s etc.) en zwembaden

  • openbare musea

  • concerten, muziekfestivals, toneel-, cabaret- en dansvoorstellingen en musicals

  • toegang geven voor sportwedstrijden (ook door niet-commerciële sportverenigingen)

Voor bioscopen, attractieparken, speeltuinen, siertuinen, circussen, kermissen en
dierentuinen blijft het btw-tarief van 9% gelden.

Onderzoek naar alternatieve maatregel voor btw-verhoging op cultuur, sport en media Er wordt op dit moment nog onderzoek gedaan naar een alternatieve maatregel voor
de btw-verhoging op cultuur, sport en media.

Bron: Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/berichten/nieuws/verhoging-btw-tarief-2025), 17-12-2024.

Geen aftrek voorbelasting voor bij ander verantwoorde omzet

Een bv kan geen aftrek claimen van voorbelasting over activiteiten waarvan de omzet
door een zustervennootschap wordt verantwoord.

Een vennootschap koopt in 2016 een onroerende zaak. Zij laat deze onroerende zaak
in 2017 verbouwen tot een gezondheidscentrum, dat in juni 2018 in gebruik wordt genomen.
De vennootschap verhuurt ruimtes aan verschillende medische praktijken. Verder beweert
de vennootschap de btw-belaste apotheekactiviteiten van een zustervennootschap te
hebben overgenomen in een activa-passivatransactie. Daarom trekt zij de btw op de
verbouwingskosten af. Maar de inspecteur gelooft niet dat de vennootschap daadwerkelijk
apotheekactiviteiten heeft verricht. Daarom legt hij de vennootschap naheffingsaanslagen
omzetbelasting en een verzuimboete op. De vennootschap gaat in beroep tegen de naheffingsaanslagen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt echter dat de vennootschap niet aannemelijk
heeft gemaakt dat zij vanaf 1 januari 2017 apothekersactiviteiten heeft verricht.
Zij hadt namelijk geen AGB-code. Bovendien heeft de zustervennootschap de belaste
omzet uit apothekersactiviteiten verantwoord. De rechtbank vermindert wel de verzuimboetes
vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.

Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 09-12-2024 (gepubl. 16-12-2024).

Verhuizing is geen rechtvaardiging voor heretikettering

De verhuizing naar een andere woning betekent niet per definitie dat de werkruimte
in de oude woning is te heretiketteren tot ondernemingsvermogen.

De verhuizing naar een andere woning betekent niet per definitie dat de werkruimte
in de oude woning is te heretiketteren tot ondernemingsvermogen.

Een man drijft een eenmanszaak. Samen met zijn ex-partner heeft hij de eigendom van
een woning. De man heeft op 30 september 2014 een appartement gekocht op een ander
adres. Vanaf 31 december 2014 tot 30 december 2019 is dat zijn woonadres. De eenmanszaak
is tot 6 januari 2015 gevestigd in de woning van de man en zijn ex-partner (oude woning).
De man heeft echter deze woning in eerste instantie tot zijn privévermogen gerekend.
Vanaf 6 januari 2015 is de eenmanszaak gevestigd in het nieuwe appartement. De man
stelt echter nog wel in de werkkamer van de oude woning ondernemingsactiviteiten te
verrichten. Hij meent dat de verhuizing een bijzondere omstandigheid is die een heretikettering
van de oude woning tot ondernemingsvermogen rechtvaardigt.

Fiscus volgt oorspronkelijke heretikettering Zowel de Belastingdienst als Hof Arnhem-Leeuwarden vinden dat man niet aannemelijk
heeft gemaakt dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid die heretikettering
zou rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat voor heretikettering de ondernemer een
duidelijke wijziging in het gebruik van het vermogensbestanddeel moet aantonen. In
deze zaak is dat niet gebeurd. De man heeft namelijk onvoldoende bewijs geleverd dat
hij de werkkamer daadwerkelijk voor zijn onderneming heeft gebruikt. Hierdoor blijft
de oorspronkelijke etikettering van kracht. De man mag de werkkamer dus niet heretiketteren
naar privévermogen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 03-12-2024 (gepubl. 13-12-2024).

Betaalverzuimboetes btw e-commerce hervat per 1 januari 2025

Het opleggen van betaalverzuimboetes btw e-commerce wordt per 1 januari 2025 hervat.
Dit schrijft staatssecretaris Van Oostenbruggen in een Kamerbrief. Daarnaast gaat
de staatssecretaris ook in op een beleidsbesluit inzake de kleineondernemersregeling
(KOR).

De regeling EU btw e-commerce is ontworpen om internationale verkopen op afstand binnen
de Europese Unie (EU) te harmoniseren. Btw moet betaald worden aan de lidstaat waar
de consument zich bevindt. Ondernemers kunnen rechtstreeks btw betalen aan deze lidstaat
of ze kunnen dit doen via de vrijwillige regeling voor EU btw e-commerce. In deze
regeling doet de ondernemer de aangiften en betalingen voor alle verkopen binnen de
EU in de lidstaat waar hij gevestigd is. De belastingdienst van de lidstaat waar de
ondernemer zijn aangiften en betalingen heeft gedaan, geeft meldingen en betalingen
door aan de belastingdiensten van de lidstaten waar goederen en dienst zijn geleverd.

Hervatten betaalverzuimboetes De Belastingdienst voert deze richtlijn uit via het zogenaamde Noodspoor. Dit is een
tijdelijke voorziening die op termijn vervangen zal worden door een structurele voorziening,
het Hoofdspoor. Binnen het Noodspoor ontstonden bij de invoering opstartproblemen
binnen MSCON-proces (Member State of Consumption) tussen de verschillende belastingdiensten.
Dit kwam met name doordat er onduidelijkheden bestonden voor ondernemers over betaaltermijnen,
af te dragen bedragen, wisselkoersen en bankkosten. Door deze onduidelijkheden werd
door de Belastingdienst verwacht dat het aantal bezwaren als het gevolg van het opleggen
van betaalverzuimboetes zouden toenemen. Op deze gronden is besloten om geen betaalverzuimboetes
op te leggen aan ondernemers die deelnemen aan de EU btw e-commerce regeling. Het
opleggen van betaalverzuimboetes wordt per 1 januari 2025 hervat. Allereerst loopt
het tijdelijke beleidsbesluit om geen boetes op te leggen af op 31 december 2024.
De eerdergenoemde (opstart)problemen binnen het MSCON-proces zijn inmiddels verholpen
dan wel beheersbaar. Verzuimen kunnen nu voor de helft geautomatiseerd worden behandeld.
Ook bestaat bij bedrijven inmiddels voldoende duidelijkheid over de regeling. Tot
slot heeft het niet opleggen van boetes – in afwijking van wet- en regelgeving – ook
budgettaire gevolgen.

Beleidsbesluit kleineondernemersregeling De kleine ondernemersregeling (KOR) is een btw-vrijstelling voor ondernemers met een
omzet van maximaal € 20.000 per kalenderjaar. Vanaf 1 januari 2025 geldt dat ondernemers
die in Nederland zijn gevestigd de KOR ook in andere lidstaten kunnen toepassen, de
zogenaamde EU-KOR. Om te beoordelen of ondernemers mogen deelnemen is het nodig dat
zij informatie over hun omzet verstrekken aan de Belastingdienst zodat nagegaan kan
worden of de omzetdrempel wordt overschreden. Na toelating tot de EU-KOR geldt er
voor de ondernemer ook een verplichting om ieder kwartaal omzetinformatie te verstrekken.
De lidstaten hebben de omzetinformatie nodig om te beoordelen of wordt voldaan aan
de omzetdrempels van de KOR. Als een ondernemer deze omzetdrempels overschrijdt kan
hij of zij de KOR niet meer toepassen. Op basis van de wettelijke bepalingen die 1 januari
2025 in werking treden kan het voorkomen dat de aanmelding en toelating tot de KOR
in hetzelfde kwartaal plaatsvinden. Dat kan betekenen dat de omzetinformatie die de
ondernemer verstrekt bij de eerste kwartaalrapportage al (deels) is verstrekt bij
de aanmelding. Hierdoor bestaat de kans dat als gevolg van dubbeltelling onterecht
geconcludeerd wordt dat de omzetdrempel is overschreden waardoor ondernemers niet
langer gebruik mogen maken van de KOR. Dit zal dan achteraf hersteld moeten worden
en leidt weer tot extra werk voor de ondernemer en de Belastingdienst. Dat wil de
staatssecretaris graag voorkomen. Daarom heeft de staatssecretaris besloten om per
beleidsbesluit vanaf 1 januari 2025 – vooruitlopend op wetgeving per 1 januari 2026 –
goed te keuren dat de ondernemer de informatie die hij of zij verstrekt voor de aanmelding
voor de KOR niet ook hoeft op te nemen in de eerste kwartaalrapportage.

Bron: MvF 17-12-2024.

© lArcade 2025