Inloggen

Archief

Verslag evaluatie pilot webmodule naar Kamer

Het doel van de pilot was en is om zicht te krijgen op de werking van de webmodule en wat deze voor opdrachtgevers in de dagelijkse praktijk kan betekenen. Bij 70% van de opdrachten geeft de webmodule duidelijkheid. Dit blijkt uit de evaluatie van de pilot schrijft minister Koolmees in een voortgangsbrief ‘Werken als zelfstandige’. In afwachting van de formatie blijft het moratorium op de handhaving door de Belastingdienst van kracht.
De pilot is 11 januari 2021 gestart en de resultaten tot 10 juli 2021 zijn geëvalueerd. De zes maanden durende pilot is 22.000 keer geopend en 6.600 deelnemers hebben de vragenlijst volledig ingevuld. Uit de webmodule komt dat gemiddeld in 28% van de gevallen de uitkomst ‘indicatie buiten dienstbetrekking’ wordt gegeven en in 33,9% van de gevallen de uitkomst ‘indicatie dienstbetrekking’. In 9,7 % was sprake van een fictieve dienstbetrekking. In 28,4% van de gevallen is er geen oordeel mogelijk op basis van de webmodule. Als opdrachtgevers en -nemers op een aantal punten aanpassingen doen in het werkproces is dit laatste cijfer mogelijk terug te brengen tot onder de 20%. Het percentage ‘indicatie dienstbetrekking’ zou dan stijgen naar 39,4%. Het percentage geen oordeel zou uitkomen op 17%. De webmodule blijft voorlopig als voorlichtingsinstrument bestaan. De informatie die zo is opgehaald wordt gebruikt ter verbetering van dit instrument. Het nieuwe kabinet zal besluiten welke verdere stappen zullen worden genomen rond het werken als zelfstandige en of en in welke vorm de webmodule wordt ingevoerd. Uit een aan de webmodule toegevoegde enquête beoordeelt het merendeel van de gebruikers de gebruiksvriendelijkheid en de duidelijkheid van de webmodule als positief. De afgelopen maanden zijn er ook gesprekken gevoerd met verschillende sectoren rond het thema ‘werken als zelfstandige’ onder meer over de redenen die mensen hebben om te werken als zelfstandige en of en waar het wettelijk kader knelt. Ongelijkheid speelveld werkenden en het belang van meer duidelijkheid en zekerheid worden als grootste knelpunten ervaren. Een ander terugkerend thema zijn de grote kostenverschillen die er zijn tussen loondienst en de inhuur van zelfstandigen. Het handhavingsmoratorium blijft voorlopig van toepassing totdat er een besluit wordt genomen over de invoering van de webmodule en het (gefaseerd) opstarten van de handhaving. Dat is aan een volgend kabinet. Dat betekent dat er voorlopig beperkt gehandhaafd wordt door de Belastingdienst. Er wordt alleen gehandhaafd op kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Voor een betere naleving is handhaving overigens zeker niet altijd nodig. Het doen van een bedrijfsbezoek of een boekenonderzoek draagt vaak al bij aan een betere werkwijze. Ook werken de Belastingdienst en Inspectie SZW beter samen bij het toezicht arbeidsrelaties en bij het opsporen van schijnconstructies. Bron: Min. SZW en MvF 20-09-2021

Nederland wil EU-limiet voor contante betalingen

Nederland pleit samen met enkele andere landen voor een maximum van € 5.000 in de EU voor betalingen met contant geld. De maatregel moet helpen in de strijd tegen witwassen schrijft minister Hoekstra.
Lidstaten moeten in het voorstel ook de mogelijkheid krijgen zelf een lagere limiet vast te stellen. Nederland werkt al langer aan een verbod op contante betalingen van bedragen boven de € 3.000. Als ook voor de hele EU een maximum geldt, kan dit helpen voorkomen dat het witwasprobleem zich verplaatst naar andere landen. De ministers willen ook meer actie om te zorgen dat het biljet van € 500 verdwijnt. Het biljet wordt al niet meer gedrukt, maar volgens de laatste cijfers circuleren er nog altijd 400 miljoen stuks, met een totale waarde van € 200 miljard. Die zijn vooral populair bij criminelen. Bron: EU-nieuws, 20-09-2021

Fiscus kan later kwalificatie bron van inkomen betwisten

Het kan gebeuren dat de Belastingdienst gedurende een bepaalde tijd niet onderzoekt of een activiteit wel een bron van inkomen is. Dat betekent niet dat de inspecteur in een later jaar zijn niet twijfels kan uiten over het bronkarakter.
Een man geeft in zijn aangifte IB/PVV over de jaren 2009 – 2015 op dat hij een organisatieadviesbureau drijft dat is gericht op mediation in het kader van buurtbemiddeling. Hij geeft steeds een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) op. De verliezen liggen in absolute grootte tussen de € 4.310 en € 11.800 (verlies 2015). Lange tijd volgt de Belastingdienst de aangiftes, maar bij de behandeling van de aangifte over 2015 verandert dat. De inspecteur bepaalt dat het drijven van het organisatieadviesbureau geen bron van inkomen (meer) is. Hij weigerde daarom het box 1-inkomen van de man te verlagen met een negatief ROW. De man is het daarmee oneens en dient een bezwaarschrift in. Naar aanleiding van het bezwaarschrift stuurt de Belastingdienst de man een ontvangstbevestiging. In een standaardtekst kondigt de inspecteur aan contact met de man op te nemen als hij niet binnen zes weken volledig aan het bezwaarschrift tegemoet komt. Maar na zes weken heeft de man nog niets gehoord. Uiteindelijk wijst de fiscus zijn bezwaar af. De man start daarop een beroepsprocedure. Een van zijn standpunten is dat de Belastingdienst vanwege opgewekt te honoreren vertrouwen moet tegemoetkomen aan zijn bezwaar. Maar de belastingrechter oordeelt dat de aankondiging in de ontvangstbevestiging zulk vertrouwen niet opwekt. Sterker nog, dit standpunt van de man is niet eens pleitbaar. Bovendien concluderen zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag dat de werkzaamheid geen bron van inkomen (meer) is. Het hof wijst erop dat de man heeft verklaard dat de activiteiten plaatsvinden op vrijwillige basis. Eigenlijk is daardoor geen sprake van deelname aan het economische verkeer. Daarnaast hebben de activiteiten nooit opbrengsten opgeleverd, zodat de activiteiten voorzienbaar verliesgevend zijn. Dat de inspecteur pas voor het eerst met betrekking tot het jaar 2015 stelt dat de activiteiten geen sprake bron van inkomen (meer) vormen, doet daar niets aan af. Het staat de inspecteur vrij om in zulke gevallen de vraag of bepaalde activiteiten een bron van inkomen zijn aan de orde te stellen. Zelfs als de fiscus dat in eerdere jaren niet heeft onderzocht. Bron: Hof Den Haag 19-06-2020 (gepubl. 14-09-2021)

Bewijs contante gift met meer dan alleen bankafschrift

Donateurs die tot en met 2020 contante giften hebben gedaan en deze willen aftrekken, moeten deze giften aannemelijk maken met schriftelijke stukken. Zij kunnen daarbij niet volstaan met alleen maar een bankafschrift van de contante opname.
Contante giften zijn sinds 1 januari 2021 niet meer aftrekbaar. Maar contante giften vóór die periode zijn onder voorwaarden aftrekbaar in de corresponderende belastingaangiftes. De donateur moet dan wel aannemelijk kunnen maken met schriftelijke bescheiden dat hij die giften heeft gedaan. Dat geldt overigens ook (nog steeds) voor niet-periodieke giften. Een zaak voor Rechtbank Den Haag maak duidelijk dat bankafschriften op zichzelf onvoldoende bewijs leveren. Een man heeft in zijn aangiftes IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 contante giften aan een universiteit opgegeven. Op dat moment heeft deze universiteit de status van algemeen nut beogende instelling (anbi). De Belastingdienst accepteert dan ook de giftenaftrek. Naderhand blijkt uit een strafrechtelijk onderzoek dat de universiteit kwitanties uitschrijft die een hogere gift vermelden dan daadwerkelijk ontvangen is. De fiscus vordert daarom de inkomstenbelasting over de afgetrokken giften na van de donateur. Daarop tekent de man beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. De rechtbank verlangt van de donateur dat hij aannemelijk maakt dat sprake is van aftrekbare giften. De man overlegt de kwitanties die hij heeft ontvangen van de universiteit. Maar in het licht van de fraudezaak zijn die kwitanties niet zonder meer geschikt als bewijs. De donateur overlegt daarnaast bankafschriften. Deze afschriften bewijzen echter niet dat de gelden ten goede zijn gekomen aan de universiteit. Dit doet de rechtbank oordelen dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Bron: Rb. Den Haag 14-07-2021 (gepubl. 14-09-2021)

Wetsvoorstel vrachtwagenheffing naar Tweede Kamer

Naar verwachting moeten vrachtwagens op de Nederlandse snelwegen in de loop van 2026 een heffing per kilometer gaan betalen. Zowel vrachtwagens uit binnenland en buitenland betalen op die manier voor het gebruik van de weg. De opbrengst van de heffing wordt geïnvesteerd in verduurzaming en innovatie in de vervoerssector.
Op verzoek van de Tweede Kamer is het wetsvoorstel voor de vrachtwagenheffing nu al ingediend. Het kabinet wilde het wetsvoorstel uitstellen tot na de formatie, maar de Kamer vreesde dat dat zou betekenen dat de invoering zou worden uitgesteld naar 2027 en riep de minister met een motie op om het voorstel deze zomer naar de Kamer te sturen. Volgens het wetsvoorstel moeten vrachtwagens een heffing per gereden kilometer betalen op de snelwegen en een aantal lokale en regionale wegen. De heffing op lokale en regionale wegen is bedoeld om uitwijkend vrachtverkeer tegen te gaan. De heffing kan ongeveer vier jaar na aanname van het wetsvoorstel door het parlement worden ingevoerd, waarbij het gemiddelde tarief per kilometer ongeveer 15 cent zal bedragen. De Nederlandse vrachtwagenheffing sluit aan bij de systemen van vrachtwagenheffing in Duitsland en België. De belasting zware motorvoertuigen (het Eurovignet) verdwijnt met de invoering van een vrachtwagenheffing in Nederland en ook wordt de motorrijtuigenbelasting voor vrachtwagens tot ongeveer het Europese minimum verlaagd. De netto-opbrengst van de heffing zal worden gebruikt voor verduurzaming en innovatie van de transportsector. Zoals het stimuleren van elektrisch aangedreven vrachtwagens, het gebruik van hernieuwbare brandstoffen en vermindering van het aantal vervoerskilometers. Naar verwachting bedraagt de netto-opbrengst van de heffing op het moment van invoering ongeveer € 250 miljoen per jaar. Minister Visser heeft hierover afspraken gemaakt met de transportorganisaties evofenedex, Transport & Logistiek Nederland en de stichting VERN. De eenmalige invoeringskosten van de vrachtwagenheffing lijken significant hoger uit te komen op ongeveer € 400 miljoen. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat voor een aanpak wordt gekozen waarbij een groter deel van de kosten al wordt gemaakt in de realisatiefase en enkele andere kostenposten flink hoger lijken uit te pakken. Het ministerie laat extern onderzoek uitvoeren om de kostentoename te verifiëren en te bekijken of de gekozen wijze van uitvoering nog aansluit op het uitgangspunt dat de systeemkosten laag moeten blijven, zodat zoveel mogelijk financiële middelen beschikbaar blijven voor de terugsluis. De vervoerssector zal hier bij betrokken worden. Bron: Min. I&W 15-09-2021

© lArcade 2024