Inloggen

Archief

Seniorendagen verdwijnen uit cao’s

In ongeveer een op de drie cao's die in de afgelopen twee maanden zijn afgesloten, is de seniorendag verdwenen. Dit verlof voor oudere werknemers (vijftig jaar en ouder) is vervangen door andere regelingen of versoberd.
Werkgeversvereniging AWVN meldt dat bij 15% van de werkgevers de seniorendagen al zijn verdwenen. De verwachting is dat dit de komende jaren zal oplopen tot 60% van de werkgevers. Veel werkgevers zien seniorendagen als een te dure regeling, die hen ervan weerhoudt ouderen aan te nemen. Bovendien leveren de vrije dagen gaten in de roosters op, die door overwerkende collega's of uitzendkrachten moeten worden opgevuld. Vorige maand spraken VVD en D66 zich al uit tegen de seniorendagen. D66-Kamerlid Van Weyenberg pleitte voor meer keuzemogelijkheden voor werknemers. Daarnaast moet er meer geld komen voor ouderen om zich te laten omscholen. Aan de andere kant van het politieke spectrum verklaarde de SP zich juist voorstander van seniorendagen. Bron: Trouw, 24-07-2015

Horeca: een eerste bedrijfs-cao

Sinds 2014 zit de horeca zonder cao. Onlangs heeft FNV Horeca bij Pluryn een eerste bedrijfs-cao voor de horeca afgesloten.
De cao heeft betrekking op 63 medewerkers van de Stichting Pluryn Maatschappelijke Ondernemingen. Onder die stichting vallen koffiehuis en branderij Coffyn, eetcafé en cadeauwinkel BliXem, Bloesem Theehuis en Buurtmarkt Breedeweg. De afgesloten cao heeft een looptijd van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016. Onder meer is een loonsverhoging en verhoging van de loonschalen van 2% afgesproken en komt de wachtdag bij ziekte te vervallen. Verder zijn afspraken gemaakt over de jaarurensystematiek. FNV Horeca wil de komende tijd meer van dit soort cao’s op maat afsluiten met individuele werkgevers. Bron: Pluryn, 22-07-2015

Te ziek om te rijden, geen bijtelling

Een bv die aan haar dga een auto ter beschikking had gesteld, en een niet meer dan beperkt privégebruik niet kon aantonen, komt toch onder de bijtelling uit. Volgens het hof was het aannemelijk dat de dga te ziek was om de auto privé te rijden.
Een loodgietersbedrijf (een bv) krijgt na een boekenonderzoek naheffingsaanslagen loonheffing en boetes opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2011. De naheffing heeft betrekking op het privégebruik door de dga van een aan hem ter beschikking gestelde bedrijfswagen. De bv is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar en beroep. Bij de rechtbank heeft de bv hierbij geen succes: de rechter hecht geen geloof aan de stellingen dat de wagen door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor vervoer van goederen of dat van privégebruik geen sprake kon zijn omdat de auto bij het bedrijf bleef. En omdat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de auto ter beschikking was gesteld en een slechts beperkt privégebruik niet aan de hand van een kilometeradministratie kon worden aangetoond, bleven de naheffingsaanslagen en boetes in stand. Bij het hof heeft de bv echter meer geluk. Het hof is het wel eens met de rechtbank dat de auto aan de dga voor privédoeleinden ter beschikking was gesteld. Echter het hof hecht wel geloof aan de verklaring van de dga dat hij in onderhavige jaren aan een ernstige ziekte leed die hem het autorijden vrijwel onmogelijk maakte. De naheffingsaanslagen en boete beschikkingen worden vernietigd. Bron: Hof Den Haag 17-06-2015

Ex-bestuurders aansprakelijk voor forfaitaire schadevergoeding aan SNCU

Twee ex-bestuurders van een inmiddels opgeheven uitzendbureau zijn volgens Rechtbank Den Haag terecht persoonlijk aansprakelijk gesteld voor een door de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgelegde forfaitaire schadevergoeding. De gevorderde nabetaling van loon kent de rechter echter niet toe, omdat het uitzendbureau reeds lang niet meer bestaat.
De SNCU stelt de vier bestuurders van een inmiddels opgeheven vennootschap aan wegens niet naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao voor Uitzendkrachten (ABU). SNCU vordert (onder meer) veroordeling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid tot nabetaling van € 101.822 aan de werknemers die in dienst waren van het uitzendbureau in de periode van 1 juli 2009 t/m 27 maart 2011 en tot betaling van € 22.313 aan SNCU als forfaitaire schadevergoeding. Wat de eerste vordering betreft gaat de rechtbank daar niet in mee. Niet valt in te zien dat en op grond waarvan SNCU enkele jaren na het beëindigen van de onderneming alsnog een vordering zou kunnen instellen tegen de ex-bestuurders tot nabetaling aan de ex-werknemers van € 101.822 aan achterstallige cao-salarissen. Daar de vennootschap dat het uitzendbureau dreef al sinds oktober 2012 niet meer bestaat, kan zij de gevorderde nabetalingen als ex-werkgever aan haar ex-werknemers zelf niet meer doen. De tweede vordering, de forfaitaire schadevergoeding, kent de rechter echter wel toe, zij het alleen voor de twee bestuurders die in die periode al bestuurder waren. De twee andere bestuurders die in die periode geen bestuurder waren, valt volgens de rechtbank geen persoonlijk ernstig verwijt te maken. De door SNCU gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op art. 6 van Reglement II, te vinden in de algemeen verbindend verklaarde CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. SNCU had door een extern bureau onderzoek laten verrichten en daaruit bleek dat het uitzendbureau een aantal bepalingen van de cao voor Uitzendkrachten heeft overtreden in de periode van 2009-2011. De ‘indicatieve materiële schadelast’ als gevolg daarvan werd vastgesteld op € 101.822 in totaal. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarvan per definitie een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt aan de toenmalige bestuurders. Beide bestuurders zijn dan ook volgens de rechter ook hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de forfaitaire schadevergoeding, die gebaseerd is op aard, omvang en duur van de niet-naleving en de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever. Daar volgens de rechter het gevorderde forfaitaire bedrag van € 22.313 niet is onderbouwd, stelt de rechtbank zelf de toewijsbare forfaitaire schadevergoeding vast op € 21.000. Bron: Rb. Den Haag 1-07-2015

Urencriterium: reistijd voor dienstbetrekking telt toch mee

Bij het bepalen of een ondernemer, die ook in dienstbetrekking werkt, aan het urencriterium voldoet, telt volgens Hof Den Haag ook de reistijd voor de dienstbetrekking mee. Vorig jaar oordeelde de rechtbank tegenovergesteld. Nu volgens het hof de reistijd voor de dienstbetrekking wel moet meetellen, voldoet de ondernemer niet meer aan het urencriterium.
Om in aanmerking te komen voor enkele fiscale ondernemersfaciliteiten moet een belastingplichtige kwalificeren als ondernemer en aan het urencriterium voldoen. Dit komt er op neer dat de ondernemer minimaal 1.225 uur moet besteden aan zijn onderneming én dit moet ook meer dan 50% van zijn werkzame tijd zijn (het zogenoemde grotendeelscriterium). Een ondernemer werkt naast zijn ondernemersactiviteiten als DJ ook nog in loondienst. In 2011 werkt hij 1.316 uur in dienstbetrekking (exclusief 170 uur reistijd) en 1.335 uur (inclusief reistijd) besteedt hij aan zijn onderneming. Volgens Rechtbank Den Haag voldeed de DJ aan het urencriterium. Op grond van een arrest van de Hoge Raad tellen namelijk alle uren besteed aan werkzaamheden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming mee. Dus ook de reistijd. Maar voor de uren woon-werkverkeer in het kader van de dienstbetrekking ligt dat volgens de rechtbank anders. Deze uren maken geen onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst met de werkgever, kwalificeren niet als werktijd en worden ook niet betaald. Met dit oordeel is het hof het dus niet eens. Volgens het hof is het niet van belang of de uren woon-werkverkeer op grond van de arbeidsovereenkomst kwalificeren als werktijd waarvoor een arbeidsbeloning wordt betaald. Het oogmerk van dit woon-werkverkeer is het verrichten van werkzaamheden in dienstbetrekking, zodat de reistijd meetelt bij de toetsing aan het grotendeelscriterium. Hierdoor voldoet de DJ dus niet aan het urencriterium. Bron: Hof Den Haag 8-07-2015

© lArcade 2024