De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur onder voorwaarden een vergrijpboete kan opleggen
bij navorderingsaanslagen, ook wanneer de belastingplichtige niet (correct) is uitgenodigd
tot het doen van aangifte. Een man ontvangt voor 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
op basis van door hem verstrekte aangiftegegevens. Later stelt de inspecteur via onderzoek
vast dat te weinig resultaat uit overige werkzaamheden is aangegeven en legt navorderingsaanslagen
op, inclusief vergrijpboeten van 50% van het nagevorderde bedrag. De inspecteur meent
dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Voor het hof is het punt in geschil of
correct en passend is gehandeld bij het opleggen van de vergrijpboete; het hof oordeelt
dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de man correct is uitgenodigd tot het
doen van aangifte, en vernietigt de boete. De inspecteur gaat in cassatie. Onderscheid tussen boetebepalingen De Hoge Raad maakt duidelijk verschil tussen artikel 67d, lid 1, AWR en artikel 67e,
lid 1, AWR. Voor een vergrijpboete wegens niet (opzettelijk) doen van aangifte op
basis van artikel 67d is vereist dat eerst een correcte uitnodiging en aanmaning is
verstuurd. Artikel 67e heeft echter een ruimere reikwijdte: hier kan ook een boete
worden opgelegd wanneer opzet of grove schuld tot een te lage aanslag heeft geleid,
zelfs zónder correcte uitnodiging tot aangifte of aanmaning. Dit betekent dus dat
het ontbreken van een correcte uitnodiging niet automatisch betekent dat geen vergrijpboete
kan worden opgelegd bij navordering. Herbeoordeling door hof Omdat het hof niet het juiste wettelijke onderscheid heeft gemaakt en uitging van
een te strikte eis uit het arrest van 2022 bij de toepassing van art. 67e AWR, vernietigt
de Hoge Raad het oordeel over de boeten en verwijst het geschil terug naar het hof
‘s-Hertogenbosch voor herbeoordeling. Bron: HR, 10-10-2025.