De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de 30%-regeling in 2016 is geëindigd. Daardoor
is bij een keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht box 3-heffing verschuldigd
over bank- en spaartegoeden en beleggingen over de periode in 2016 dat de 30%-regeling
niet meer van toepassing is. Een buiten Nederland aangeworven werknemer heeft in 2016 in Nederland gewoond. Hij
heeft in 2016 tot en met 31 maart gebruikgemaakt van de 30%-regeling. Daarbij heeft
hij de keuze gemaakt om gedurende die periode als partieel buitenlandse belastingplichtige
te worden aangemerkt. Hij had zijn eigen bank- en spaartegoeden niet opgenomen in
de aangifte IB/PVV 2016. In afwijking van de aangifte, heeft de inspecteur de bank-
en spaartegoeden van belanghebbende wel in de aanslag IB/PVV 2016 begrepen voor april
t/m december. Dat is de periode dat de man niet langer kan kiezen voor partiële buitenlandse
belastingplicht. Oordeel hof Kiest een ingekomen buitenlandse werknemer, voor wie de 30%-regeling van toepassing
is, voor (gedeeltelijke) partiële buitenlandse belastingplicht? En eindigt in een
jaar de 30%-regeling? Dan gelden volgens Hof Amsterdam de regels voor buitenlandse
belastingplicht. Er is sprake van een nog niet binnenlands belastingplichtige aan
het begin van het jaar die de regels voor box 3 voor binnenlandse belastingplicht
tijdsevenredig moet toepassen. Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad is het hiermee eens. Het oordeel van het hof is juist en sluit aan bij
de strekking van de regeling over partieel buitenlandse belastingplicht in het Uitvoeringsbesluit
inkomstenbelasting 2001 Dat houdt in dat de betrokken tijdelijk naar Nederland gekomen
werknemers voor de heffing over de boxen 2 en 3 worden behandeld als waren zij buitenlands
belastingplichtig. Bron: Hoge Raad 15-11-2024, Hof Amsterdam 02-05-2023 (gepubl. 05-07-2023).