Hof oordeelt dat de man en zijn echtgenote recht hebben op het verlaagde 2%-tarief
omdat zij woning I meer dan zes maanden als hoofdverblijf gebruiken, ondanks dat zij
vooraf een tweede woning aankopen. Een man en zijn echtgenote kopen op 21 juni 2021 woning I voor €838.500. Op 1 oktober 2021
sluiten zij de koop van woning II voor €828.000, die beter past bij hun gezinssituatie.
Omdat woning II nog verbouwd moet worden, wonen zij van 5 januari 2022 tot 12 augustus 2022
tijdelijk in woning I. Bij de akte van levering betalen zij 8% overdrachtsbelasting
(€67.080) en dienen zij bezwaar in voor toepassing van het 2%-tarief op grond van
art. 14, lid 2, Wbr. Zowel de inspecteur als de rechtbank wijzen dit bezwaar af wegens
ontbreken van de intentie om woning I anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken
bij verkrijging. Intentie en feitelijk gebruik doorslaggevend Het hof benadrukt dat overdrachtsbelasting een tijdstipbelasting is en dat toetsing
van het 2%-tarief plaatsvindt op het moment van verkrijging. Uit de parlementaire
geschiedenis volgt dat het begrip “anders dan tijdelijk als hoofdverblijf” ook bij
de intentie geldt, waarbij een periode van in beginsel zes maanden als bewijsmaatstaf
dient. Omdat de man en zijn echtgenote woning I meer dan zes maanden als hoofdverblijf
hebben gebruikt en er geen sprake is van misbruik, voldoen zij aan het hoofdverblijfcriterium.
Bovendien waren zij nog geen eigenaar van woning II op het moment van verkrijging
van woning I, zodat volgtijdelijk gebruik is toegestaan. Het hof vernietigt de uitspraak
van de rechtbank, kent toepassing van het 2%-tarief toe en gelast teruggaaf van €25.155.
Bron: hof Den Haag 10-04-25 (gepubl. 19-05-25).