Inloggen

Archief

Verbetering faillissementswet verhoogt overlevingskansen

Bedrijven met betalingsproblemen maken meer kans op een succesvolle reorganisatie als de rechten van schuldeisers opgeschort worden. Om het management van een bedrijf tijdig surseance aan te laten vragen, is het belangrijk dat zij zeggenschap behouden na uitstel van betaling. Dit staat in het onderzoek ‘In vier stappen naar efficiëntere faillissementswetgeving’ van het Centraal Planbureau dat op 16 januari is gepubliceerd.
De huidige wetgeving kan volgens het CPB op vier hoofdpunten verbeterd worden. Ten eerste kan er in de wet onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën schuldeisers, waarbij voor elke categorie een verschillende afweging gemaakt kan worden over de betaling van schulden. Ten tweede kan er in de wet worden opgenomen dat het management, onder voorwaarden, grotendeels de zeggenschap houdt bij betalingsproblemen. De meeste ontwikkelde economieën hebben dit zo geregeld. Ten derde kan er in de wet worden opgenomen dat de rechten van schuldeisers met onderpand bij een uitstel van betaling en faillissement opgeschort worden. Dit helpt een crediteurenrun te voorkomen en bevordert de kans op een succesvolle doorstart. Ten vierde kan in de wet opgenomen worden dat, om te voorkomen dat individuele schuldeisers een doorstart dwarsbomen, een dwangakkoord bij uitstel van betaling mogelijk is. Een efficiënte faillissementswet draagt bij aan een economie die zich snel aanpast aan veranderende omstandigheden, zoals economische crises en nieuwe technologische ontwikkelingen. De huidige Nederlandse wetgeving lijkt voor verbetering vatbaar: slechts 2,5% van de bedrijven in Nederland die hun schulden niet kunnen betalen maakt een succesvolle doorstart, terwijl dit in de Verenigde Staten 10% is. Ook het aandeel aanvragen voor een uitstel van betaling ligt in Nederland met 4% van het totaal aantal jaarlijkse faillissementsaanvragen veel lager dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Bron: CPB 16-01-2016

Eerste resultaten proefprocedures box 3-heffing

Rechtbank Breda heeft als eerste uitspraak gedaan in twee proefprocedures over de hoogte van het forfaitaire rendement van 4% over spaargeld. In beide gevallen werd het beroep ongegrond verklaard.
De belastingplichtigen in beide zaken hadden betoogd dat belastingheffing van 30% over een forfaitair rendement van 4% in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Het rendement voor spaartegoeden wijkt namelijk te veel af van zowel het reële als het nominale rendement en daarmee is niet voldaan aan het ‘fair balance’-vereiste. In de ene zaak zou hierdoor in 2014 sprake zijn van een feitelijke belastingdruk op spaartegoeden (in termen van reëel rendement) van 317% (in termen van nominaal rendement 74%) en in de andere zaak van een belastingdruk van 500% (91% in termen van nominaal rendement). Volgens de belastingplichtigen is er sprake van een disproportionele inbreuk op het recht van eigendom. Hun grief richt zich niet tegen het forfaitaire systeem als zodanig maar met name tegen het gehanteerde percentage van 4%. Volgens de rechtbank wordt teveel nadruk gelegd op de hoogte van de heffing over spaartegoeden. De rechtbank vindt dat een onjuist perspectief omdat bij box 3-heffing niet wordt gedifferentieerd tussen de verschillende vormen van bezittingen. Het past daarom niet om bij de beoordeling van de box 3-regelgeving een eenzijdige focus te leggen op één soort bezitting, hier spaartegoeden. Daarnaast is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belastingplichtigen een zekere actieve houding zouden hebben om – zonder daarbij (veel) risico te nemen – rendement te behalen op hun bezittingen, bijvoorbeeld door te beleggen in staatsobligaties. Volgens de rechtbank zijn voor het door de wetgever voor een reeks van jaren veronderstelde rendement niet de rendementen op (korte-termijn)spaartegoeden maatgevend. Het percentage van 4% is namelijk gebaseerd op een lange-termijnveronderstelling. Indien er vanuit wordt gegaan dat pas voor 2014 geldt dat een rendement van 4% onhaalbaarheid is, dan valt het naar het oordeel van de rechtbank binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever om niet onmiddellijk voor dat jaar tot wijziging van de box 3-heffing over te gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de box 3-heffing niet in algemene zin in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol in het onderhavige jaar 2014. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-01-2017

2016 normaal cao-seizoen

In de laatste maand van 2016 kwamen 15 nieuwe cao’s tot stand. De gemiddelde afgesproken loonstijging in die cao’s is 1,48%. Dat is net onder het jaargemiddelde van 1,5%. In 2016 verliepen in totaal 443 cao’s. Daarvan zijn 317 cao’s – 72% – daadwerkelijk al in 2016 vernieuwd. Procentueel is dat evenveel als in vorige jaren. Volgens werkgeversvereniging AWVN was 2016 een ‘gewoon’ cao-seizoen dat zonder noemenswaardige problemen is verlopen. Het aantal conflicten en het aantal stakingsdagen bleef laag, het aantal afgesloten cao’s normaal.
De hoogste loonstijgingen vorig jaar noteerde AWVN in de provincie Zeeland: 1,8%. Daarmee blijft die provincie Flevoland (1,7%) net voor. De gemiddeld laagste stijging werd afgelopen jaar overeengekomen door werkgevers die gevestigd zijn in Utrecht: 1,3%. De regionale verschillen hangen samen met de aard van de bedrijvigheid in de verschillende provincies. In Zeeland heeft de industrie de overhand, in Utrecht dienstverlening. Sinds een aantal jaren zijn de loonafspraken in de meeste industriële sectoren merkelijk hoger dan die in bijvoorbeeld (financiële) dienstverlening en detailhandel. Deze verschillen lopen globaal gelijk met oriëntatie op export (industrie) of de binnenlandse markt. Bron: AWVN 5-01-2017

Voorwaarden voor verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning

De staatssecretaris heeft naar aanleiding van de herinvoering van de verhoogde schenkingsvrijstelling (Belastingplan 2016) voor de eigen woning, de uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting aangepast. Naast een nieuw artikel 5: Schenking ten behoeve van de eigen woning zijn in de toelichting op deze regeling een aantal voorbeelden opgenomen.
In het nieuwe artikel 5 staan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de verhoogde vrijstelling te kunnen toepassen. De vrijstelling van € 100.000 geldt in beginsel voor één kalenderjaar, maar mag in de twee daaropvolgende jaren alsnog worden benut als het in het eerste jaar een deel van de vrijstelling niet is benut. Voor de samenloop tussen de nieuwe verhoogde vrijstelling en de voor 1 januari 2017 bestaande verhoogde vrijstellingen is overgangsrecht opgesteld (zie: Schenkingsvrijstelling: actie in 2016?). De aangepaste uitvoeringsregeling is uitdrukkelijk niet van toepassing op dit overgangsrecht. In de voorbeelden in de toelichting wordt uitgewerkt wanneer aan de bestedingseis wordt voldaan. Zo moet ten minste € 75.000 van het vrijgestelde bedrag besteed worden aan de eigen woning. Een bedrag van € 25.000 (de eenmalige vrijstellng die is afgerond voor de voorbeelden, in 2017: € 25.526) is vrij besteedbaar. Daarnaast zijn er nog een aantal voorbeelden opgenomen die rekening houden met een benutting van de vrijstelling over meerdere jaren. Bron: MvF 29-12-2016

Regeling ketenbepaling bijzondere functies uitgebreid

Minister Asscher van SZW breidt het aantal functies uit waarbij de ketenregeling bij cao buiten toepassing wordt verklaard. Onlangs zijn daar functies in het primaire onderwijs en podiumkunsten aan toegevoegd.
Om te voorkomen dat toepassing van de ketenbepaling tot onaanvaardbare consequenties zou leiden, maakt de wet het mogelijk dat de minister van SZW toestemming verleent om bij cao de ketenbepaling voor specifieke functies geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren. Cao-partijen kunnen bij de minister van SZW een gezamenlijk verzoek indienen om de ketenbepaling buiten toepassing te verklaren voor bepaalde functies in hun bedrijfstak. Het moet dan gaan om functies waarbij het bestendig gebruik is en, vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering, noodzakelijk is de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en waarvoor de gemaximeerde afwijkingsgrond bij cao (maximaal 6 contracten in maximaal 4 jaar) onvoldoende soelaas biedt. Op 30 juni 2015 is de ministeriële regeling gepubliceerd die bepaalt om welke functies het gaat (Regeling ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding kantonrechter). In de toen gepubliceerde regeling ging het met name om een aantal functies op het gebied van sport en cultuur. Met het toevoegen van functies in het primaire onderwijs en podiumkunsten is de regeling op 22 december 2016 uitgebreid. De uitbreiding betreft de volgende functies: 1. onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden of behandeltaken, voor zover deze functie wordt uitgeoefend in verband met vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim op basis van een arbeidsovereenkomst met een looptijd van ten hoogste 14 dagen die is ingegaan in de maanden januari tot en met maart; 2. artistieke functies, artistieke steunfuncties en productie- of voorstellingsgebonden functies in de podiumkunstensectoren toneel en dans. Bron: Stcrt 2017, 132

© lArcade 2024