Inloggen

Archief

Leg gesprek over (niet) noodzaak bezwaar vast

Doet een medewerker van de Belastingdienst een uitspraak waaruit de ondernemer kan opmaken dat hij geen bezwaarschrift hoeft in te dienen tegen een afdracht omzetbelasting? Dan doet de ondernemer er goed aan deze uitspraak vast te leggen. Als blijkt dat hij toch eerder een bezwaarschrift had moeten indienen, kan hij aannemelijk maken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Per 1 januari 2013 leek de btw-vrijstelling voor acupunctuurdiensten te zijn vervallen, zodat een acupuncturist btw afdraagt over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Maar de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur (NVA) maakt in 2014 afspraken met de fiscus die worden opgenomen in een vaststellingsovereenkomst (VSO). In 2015 blijkt uit een arrest van de Hoge Raad dat de dienstverlening van de acupuncturist wel onder de btw-vrijstelling valt. De man heeft echter geen bezwaarschriften ingediend tegen de betalingen op zijn aangiften over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Daarom vertelt de inspecteur hem op 20 maart 2017 dat deze afdrachten omzetbelasting onherroepelijk vaststaan. Ongeveer een maand later vraagt de acupuncturist om een ambtshalve teruggaaf van de omzetbelasting over deze kwartalen. Wanneer de inspecteur dit verzoek afwijst, gaat de acupuncturist in beroep. Volgens Rechtbank Den Haag heeft de man zijn bezwaartermijn overschreden, maar gaat het hier om een verschoonbare termijnoverschrijding. Hof Den Haag is in de hoger beroepsfase niet zo mild. De man stelt dat hij ervan uitging dat hij vanwege de VSO tussen de fiscus en de NVA niet zelf een bezwaarschrift hoefde in te dienen. Hij beweert dat een medewerker van de Belastingdienst die zijn aangiften behandelde, dit uitdrukkelijk heeft gesteld. De inspecteur trekt dit verhaal van de acupuncturist in twijfel. De man weet het hof niet van zijn gelijk te overtuigen. Hij heeft nagelaten de naam van de ambtenaar en de datum van het gesprek te vermelden. Hij heeft evenmin vastgelegd wat is besproken met deze onbekende medewerker. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had volgens het hof het beroep van de man niet-ontvankelijk moeten verklaren en dat is wat het hof alsnog doet. Bron: Hof Den Haag 28-05-2019

Leg gesprek over (niet) noodzaak bezwaar vast

Doet een medewerker van de Belastingdienst een uitspraak waaruit de ondernemer kan opmaken dat hij geen bezwaarschrift hoeft in te dienen tegen een afdracht omzetbelasting? Dan doet de ondernemer er goed aan deze uitspraak vast te leggen. Als blijkt dat hij toch eerder een bezwaarschrift had moeten indienen, kan hij aannemelijk maken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Per 1 januari 2013 leek de btw-vrijstelling voor acupunctuurdiensten te zijn vervallen, zodat een acupuncturist btw afdraagt over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Maar de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur (NVA) maakt in 2014 afspraken met de fiscus die worden opgenomen in een vaststellingsovereenkomst (VSO). In 2015 blijkt uit een arrest van de Hoge Raad dat de dienstverlening van de acupuncturist wel onder de btw-vrijstelling valt. De man heeft echter geen bezwaarschriften ingediend tegen de betalingen op zijn aangiften over het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014. Daarom vertelt de inspecteur hem op 20 maart 2017 dat deze afdrachten omzetbelasting onherroepelijk vaststaan. Ongeveer een maand later vraagt de acupuncturist om een ambtshalve teruggaaf van de omzetbelasting over deze kwartalen. Wanneer de inspecteur dit verzoek afwijst, gaat de acupuncturist in beroep. Volgens Rechtbank Den Haag heeft de man zijn bezwaartermijn overschreden, maar gaat het hier om een verschoonbare termijnoverschrijding. Hof Den Haag is in de hoger beroepsfase niet zo mild. De man stelt dat hij ervan uitging dat hij vanwege de VSO tussen de fiscus en de NVA niet zelf een bezwaarschrift hoefde in te dienen. Hij beweert dat een medewerker van de Belastingdienst die zijn aangiften behandelde, dit uitdrukkelijk heeft gesteld. De inspecteur trekt dit verhaal van de acupuncturist in twijfel. De man weet het hof niet van zijn gelijk te overtuigen. Hij heeft nagelaten de naam van de ambtenaar en de datum van het gesprek te vermelden. Hij heeft evenmin vastgelegd wat is besproken met deze onbekende medewerker. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had volgens het hof het beroep van de man niet-ontvankelijk moeten verklaren en dat is wat het hof alsnog doet. Bron: Hof Den Haag 28-05-2019

Goedkope aandelenverkoop vader aan zoon soms zakelijk

Als een vader de aandelen in zijn bv verkoopt aan zijn zoon en de verkoopprijs is lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming, dan kan in bepaalde gevallen toch sprake zijn van een zakelijke verkoopprijs.
In deze zaak verkocht een vader in 2013 de aandelen in zijn bv aan zijn zoon. De activiteiten van de bv zijn het houden en fokken van zeldzaam melkvee. Vader leed hierbij verlies, want de verkoopprijs van de aandelen was aanzienlijk lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming. Bij het vaststellen van de verkoopprijs was namelijk rekening gehouden met badwill en vervolginvesteringen. De inspecteur vond echter dat de prijs van de aandelen onzakelijk was en corrigeerde de opbrengst van de aandelenverkoop. De rechtbank stelde dat de intrinsieke waarde in beginsel gelijk is aan de waarde van de aandelen in het economische verkeer, tenzij er sprake is van over- of onderrentabiliteit van de onderneming. In dit geval was er sprake van onderrentabiliteit en had de accountant zich bij de waardering van de aandelen gebaseerd op de bedrijfswaarde van de onroerende zaken uit een taxatierapport. Omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de accountant de waarde van de aandelen niet onafhankelijk had vastgesteld, oordeelde de rechtbank dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de verkoopprijs van de aandelen onzakelijk was. Bron: Rechtbank Gelderland, 11-6-2019

Bestuurder niet aansprakelijk voor onbetaalde pensioenpremie

Door het verplicht stellen van een nieuw portaal voor pensioenaangiften en de daardoor ten onrechte terugbetaalde voorschotpremies kan een dga niet aansprakelijk worden gesteld voor het niet melden van betalingsonmacht.
De pensioenuitvoerder van het bedrijfspensioenfonds voor het kappersbedrijf laat in juli 2013 aan een bij haar verplicht aangesloten bv (een holding met drie werkmaatschappijen) weten dat pensioenaangifte alleen nog via een nieuw portaal kan worden gedaan. In oktober 2013 is door de holding bv een nieuw salarissoftwarepakket in gebruik genomen, waarmee ook via het nieuwe portaal van het pensioenfonds aangifte werd gedaan. In 2014 is gebleken dat deze aangiftes niet juist waren aangeleverd. Door deze fout heeft het pensioenfonds de volledige voorschotpremies over 2013 teruggestort. De holding bv meldt meerdere malen bij het pensioenfonds dat de voorschotpremies ten onrechte zijn teruggestort. Uiteindelijk mag de holding bv via het oude systeem (middels diskettes) pensioenaangifte doen. In oktober 2014 zijn de vennootschappen op eigen verzoek failliet verklaard. De diskettes voor de aangifte 2013 zijn in november 2014 door het pensioenfonds ontvangen. De voorschotnota’s van oktober 2014 en die van na datum faillissement zijn onbetaald gebleven. Het pensioenfonds stelt dat de dga aansprakelijk is voor het onbetaald laten van de pensioenpremies over 2013 en 2014. Hof Leeuwarden is het niet eens met het pensioenfonds dat de dga melding van betalingsonmacht had moeten doen nadat de betaling van de voorschotpremies door het pensioenfonds zijn gerestitueerd. Dat het pensioenfonds door de perikelen rond het nieuwe door haar voorgeschreven aangiftesysteem bijdragen heeft gerestitueerd, maakte niet dat de oorspronkelijke voorschotfacturen herleefden. Nadere voorschotfacturen zijn niet aan de vennootschappen opgelegd. Ook heeft het pensioenfonds geen vordering tot terugbetaling van de onverschuldigd gerestitueerde pensioenbijdragen gevorderd van de holding bv. De dga heeft juist getracht na restitutie de voorschotten weer over te maken. Het hof oordeelt dat zij geen tijdstip vóór het faillissement kan vaststellen waarop de meldingsplicht zou zijn aangevangen. De meldingsplicht is afhankelijk van de vordering tot betaling, niet enkel het bestaan van een schuld. Voor de voorschotfacturen uit oktober 2014 was de betalingstermijn op datum faillissement nog niet verlopen. Het hof verwerpt het standpunt dat de meldingsplicht ook na datum faillissement doorloopt. Na een faillissement beantwoordt een melding niet meer aan het doel daarvan en is de bestuurder niet meer handelingsbevoegd ten aanzien van het vermogen van de vennootschap. Daarnaast is het faillissement al gepubliceerd en is onduidelijk welk belang het pensioenfonds heeft bij een separate melding. De dga is niet aansprakelijk op grond van art. 23 lid 4 Wet Bpf. Ook is er geen sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur op grond van art. 23 lid 3 Wet Bpf. Dat de holding bv te laat updates voor de software heeft gedownload en lang heeft gewacht met toezending van de diskettes rechtvaardigen niet de gevolgen dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De curator heeft in de faillissementsverslagen aangegeven dat het faillissement is veroorzaakt door de economisch neergang in 2008 en dat er een adequate administratie is aangetroffen. Enkele problemen met automatisering leveren nog niet bestuurdersaansprakelijkheid op, zonder bijzondere omstandigheden, welke door het pensioenfonds niet zijn gesteld. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 21-05-2019

Goedkope aandelenverkoop vader aan zoon soms zakelijk

Als een vader de aandelen in zijn bv verkoopt aan zijn zoon en de verkoopprijs is lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming, dan kan in bepaalde gevallen toch sprake zijn van een zakelijke verkoopprijs.
In deze zaak verkocht een vader in 2013 de aandelen in zijn bv aan zijn zoon. De activiteiten van de bv zijn het houden en fokken van zeldzaam melkvee. Vader leed hierbij verlies, want de verkoopprijs van de aandelen was aanzienlijk lager dan de intrinsieke waarde van de onderneming. Bij het vaststellen van de verkoopprijs was namelijk rekening gehouden met badwill en vervolginvesteringen. De inspecteur vond echter dat de prijs van de aandelen onzakelijk was en corrigeerde de opbrengst van de aandelenverkoop. De rechtbank stelde dat de intrinsieke waarde in beginsel gelijk is aan de waarde van de aandelen in het economische verkeer, tenzij er sprake is van over- of onderrentabiliteit van de onderneming. In dit geval was er sprake van onderrentabiliteit en had de accountant zich bij de waardering van de aandelen gebaseerd op de bedrijfswaarde van de onroerende zaken uit een taxatierapport. Omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de accountant de waarde van de aandelen niet onafhankelijk had vastgesteld, oordeelde de rechtbank dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de verkoopprijs van de aandelen onzakelijk was. Bron: Rechtbank Gelderland, 11-6-2019

© lArcade 2024