Inloggen

Archief

UBO-register vanaf januari 2020 in werking

Op 4 april 2019 heeft minister Hoekstra het wetsvoorstel UBO-register ingediend bij de Tweede Kamer. Het UBO-register zal vanaf januari 2020 in Nederland in werking treden. Ondernemingen en rechtspersonen zijn in 2020 verplicht om hun (in)directe eigenaren te registreren.
Een deel van de persoonsgegevens van de (in)directe eigenaren zoals de naam en het economisch belang van de UBO wordt via het register openbaar. Het wetsvoorstel om het UBO-register te implementeren is, na advies van de Raad van State, ingediend bij de Tweede Kamer. Nieuw is dat er ook een UBO-register voor trusts zal worden ingevoerd. Open fondsen voor gemene rekening moeten hun UBO's in dat register opnemen. Invoering van een UBO-register is een uitvoering van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Doel van het register is het tegengaan van financieel-economische criminaliteit, zoals witwassen van geld en terrorismefinanciering door transparantie over wie de uiteindelijk belanghebbende van een onderneming is. Het betreft de natuurlijke persoon die, al dan niet achter de schermen, bij een onderneming of rechtspersoon aan de touwtjes trekt. De uitwerking van het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’ in artikel 3, zesde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn bestaat uit een definitie en drie onderdelen waarin een uitwerking wordt gegeven van wat ten minste moet worden verstaan onder een UBO. De aanhef van artikel 3, zesde lid omvat de UBO-definitie: een UBO is ‘elke natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijk eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een transactie wordt verricht’. In de onderdelen a tot en met c van artikel 3, zesde lid, van de richtlijn wordt vervolgens voor drie gevallen duidelijk gemaakt welke personen tenminste als UBO moeten worden aangemerkt: bij (a) vennootschapsrechtelijke entiteiten, (b) trusts en (c) juridische entiteiten als stichtingen en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts. De opsomming in de onderdelen a tot en met c betreft nadrukkelijk geen limitatieve opsomming van criteria, maar een omschrijving van de gevallen waarin in ieder geval sprake is van een UBO. Het register waarin de UBO-informatie wordt opgenomen, zal onderdeel worden van het handelsregister en daarmee onder beheer vallen van de Kamer van Koophandel. Een deel van de UBO-informatie zal openbaar toegankelijk zijn. Voor bescherming van de privacy en persoonlijke levenssfeer van de UBO’s zijn waarborgen opgesteld. In het wetsvoorstel staat dat de inwerkingtreding plaatsvindt op een nader bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. In het nieuwsbericht bij het ingediende wetsvoorstel staat de datum van januari 2020. Bron: MvF 4-4-2019

Hulp opdrachtgevers bij ontwikkelen webmodule nodig

De webmodule wordt een belangrijk hulpmiddel voor opdrachtgevers als onderdeel van nieuwe zzp-maatregelen. Het kabinet roept de hulp in van opdrachtgevers bij het verder uitwerken van deze module.
De webmodule is een online vragenlijst waarmee opdrachtgevers duidelijkheid kunnen krijgen over de vraag of een opdracht buiten dienstbetrekking mag worden uitgevoerd. Als dat het geval is, wordt een opdrachtgeversverklaring afgegeven. Opdrachtgevers hebben dan de zekerheid dat ze geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen zijn verschuldigd. De inzet is dat de vragenlijst uit de webmodule met zo min mogelijk vragen zo effectief mogelijk werkt. Informatie uit de huidige praktijk is bij het ontwikkelen zeer welkom. Daarom ontvangen duizend opdrachtgevers vanaf 5 april 2019 een vragenlijst. Nadat deze vragenlijsten zijn verwerkt zal een kortere vragenlijst worden ontwikkeld. Deze vragenlijst zal vervolgens getest worden om vast te stellen wat de foutmarge is en in hoeveel gevallen geen opdrachtgeversverklaring kan worden afgegeven. Aan de uitkomst van het invullen van de vragenlijst uit het onderzoek kunnen nog geen conclusies worden getrokken over de arbeidsrelatie omdat de webmodule nog in ontwikkeling is. Bron: Min. SZW, 5-4-2019

In rekening brengen belastingrente in strijd met ABBB

Als een belastingplichtige voor 1 juli, maar na 1 april de aangifte inkomstenbelasting indient, is deze aangifte tijdig ingediend. Toch is dan belastingrente verschuldigd. Onder omstandigheden kan het in rekening brengen van belastingrente dan in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een in België wonende buitenlands belastingplichtige ontvangt met dagtekening 29 februari 2016 een uitnodiging voor de aangifte inkomstenbelasting 2015 in Nederland. De man heeft voor 1 juli 2016 aangifte ingediend. Met dagtekening 31 december 2016 heeft de man een aanslag inkomstenbelasting ontvangen. Hierbij was belastingrente in rekening gebracht. In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of dit terecht is, ofschoon de berekening conform de wettelijke regeling is geweest. De belastingrenteregeling is volgens de rechtbank gebaseerd op de verzuimgedachte. Wettelijk gezien brengt de Belastingdienst geen rente in rekening als de aangifte inkomstenbelasting 2015 voor 1 april 2016 wordt ingediend. Als de aangifte na 1 april 2016, maar voor 1 juli 2016 wordt ingediend is geen sprake van verzuim, toch kan belastingrente verschuldigd zijn. De rechtbank vindt dat in dit geval in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitnodigingsbrief wekt het vertrouwen op bij de buitenlands belastingplichtige dat de aangifte tijdig is gedaan als deze voor 1 juli is gedaan en de Belastingdienst dan geen belastingrente in rekening brengt. Er is niet met zoveel woorden over belastingrente gecommuniceerd, terwijl dat vanwege de verzuimgedachte volgens de rechtbank wel had gemoeten. Daar komt nog bij dat buitenlandse belastingplichtigen pas na 31 maart 2016 digitaal aangiften konden doen voor 2015. Bovendien voerde de Belastingdienst in afwijking van de wet voor binnenlandse belastingplichtigen voor belastingjaren 2014 tot en met 2017 als beleid geen belastingrente in rekening te brengen als aangiften voor 1 juli zijn ingediend. Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21-9-2018 (gepubl. 2-4-2019),

Vaders maken weinig gebruik van ouderschapsverlof

87% van de werkende vaders nam in 2017 bij de geboorte van hun kind verlof op. Vakantieverlof of arbeidsduurverkorting werden het meest genoemd. Ouderschapsverlof is minder populair. Van alle werkende vaders met kinderen tot acht jaar maakte 11% gebruik van ouderschapsverlof. Het gebruik van verlofregelingen door vaders is de afgelopen jaren nagenoeg gelijk gebleven. Dit blijkt uit onderzoek van het CBS.
Werkende vaders die na de geboorte van hun kind meer tijd thuis willen zijn, kunnen verschillende verlofsoorten inzetten zoals kraamverlof, arbeidsduurverkorting of vakantiedagen. In 2017 maakte 87% van de werkende vaders met kinderen jonger dan één jaar gebruik van zo’n regeling. Dat aantal is de laatste jaren nauwelijks veranderd Van de werkende vaders met kinderen tot acht jaar maakte 11% in 2017 gebruik van ouderschapsverlof. Vergeleken met 2015 is het gebruik van ouderschapsverlof onder werkende vaders nagenoeg onveranderd. Een vrijwel even grote groep gaf aan wel behoefte te hebben aan ouderschapsverlof maar het niet opgenomen te hebben. Als belangrijkste redenen om niet direct verlof op te nemen noemen werkende vaders dat het financieel niet haalbaar was, het werk het niet toeliet of dat collega’s onnodig belast zouden worden door hun afwezigheid. Bron: CBS, 27-3-2019

In rekening brengen belastingrente in strijd met ABBB

Als een belastingplichtige voor 1 juli, maar na 1 april de aangifte inkomstenbelasting indient, is deze aangifte tijdig ingediend. Toch is dan belastingrente verschuldigd. Onder omstandigheden kan het in rekening brengen van belastingrente dan in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een in België wonende buitenlands belastingplichtige ontvangt met dagtekening 29 februari 2016 een uitnodiging voor de aangifte inkomstenbelasting 2015 in Nederland. De man heeft voor 1 juli 2016 aangifte ingediend. Met dagtekening 31 december 2016 heeft de man een aanslag inkomstenbelasting ontvangen. Hierbij was belastingrente in rekening gebracht. In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of dit terecht is, ofschoon de berekening conform de wettelijke regeling is geweest. De belastingrenteregeling is volgens de rechtbank gebaseerd op de verzuimgedachte. Wettelijk gezien brengt de Belastingdienst geen rente in rekening als de aangifte inkomstenbelasting 2015 voor 1 april 2016 wordt ingediend. Als de aangifte na 1 april 2016, maar voor 1 juli 2016 wordt ingediend is geen sprake van verzuim, toch kan belastingrente verschuldigd zijn. De rechtbank vindt dat in dit geval in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De uitnodigingsbrief wekt het vertrouwen op bij de buitenlands belastingplichtige dat de aangifte tijdig is gedaan als deze voor 1 juli is gedaan en de Belastingdienst dan geen belastingrente in rekening brengt. Er is niet met zoveel woorden over belastingrente gecommuniceerd, terwijl dat vanwege de verzuimgedachte volgens de rechtbank wel had gemoeten. Daar komt nog bij dat buitenlandse belastingplichtigen pas na 31 maart 2016 digitaal aangiften konden doen voor 2015. Bovendien voerde de Belastingdienst in afwijking van de wet voor binnenlandse belastingplichtigen voor belastingjaren 2014 tot en met 2017 als beleid geen belastingrente in rekening te brengen als aangiften voor 1 juli zijn ingediend. Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21-9-2018 (gepubl. 2-4-2019),

© lArcade 2024