Inloggen

Archief

Vaders maken weinig gebruik van ouderschapsverlof

87% van de werkende vaders nam in 2017 bij de geboorte van hun kind verlof op. Vakantieverlof of arbeidsduurverkorting werden het meest genoemd. Ouderschapsverlof is minder populair. Van alle werkende vaders met kinderen tot acht jaar maakte 11% gebruik van ouderschapsverlof. Het gebruik van verlofregelingen door vaders is de afgelopen jaren nagenoeg gelijk gebleven. Dit blijkt uit onderzoek van het CBS.
Werkende vaders die na de geboorte van hun kind meer tijd thuis willen zijn, kunnen verschillende verlofsoorten inzetten zoals kraamverlof, arbeidsduurverkorting of vakantiedagen. In 2017 maakte 87% van de werkende vaders met kinderen jonger dan één jaar gebruik van zo’n regeling. Dat aantal is de laatste jaren nauwelijks veranderd Van de werkende vaders met kinderen tot acht jaar maakte 11% in 2017 gebruik van ouderschapsverlof. Vergeleken met 2015 is het gebruik van ouderschapsverlof onder werkende vaders nagenoeg onveranderd. Een vrijwel even grote groep gaf aan wel behoefte te hebben aan ouderschapsverlof maar het niet opgenomen te hebben. Als belangrijkste redenen om niet direct verlof op te nemen noemen werkende vaders dat het financieel niet haalbaar was, het werk het niet toeliet of dat collega’s onnodig belast zouden worden door hun afwezigheid. Bron: CBS, 27-3-2019

Ook bij terugstorting is griffierecht tijdig betaald

Is het griffierecht in eerste instantie tijdig betaald, maar heeft de rechtbank het betreffende bedrag ten onrechte teruggestort, dan heeft de insteller van het beroep toch voldaan aan zijn verplichting om het griffierecht tijdig te betalen, zo heeft de Hoge Raad bepaald.
Een bv had bij Rechtbank Den Haag een beroepschrift ingediend. Hierin had zij met een beroep op betalingsonmacht gevraagd om geen griffierecht te hoeven betalen. Toen de griffier toch een nota voor het griffierecht stuurde, betaalde de bv deze nota op tijd. Vervolgens stortte de griffier het bedrag weer terug. Later wees de rechtbank het beroep op betalingsonmacht af. Toen de rechtbank vervolgens het beroepschrift van de bv behandelde, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelde dat dit onterecht was en dat de bv het griffierecht tijdig had betaald. Dat de rechtbank het griffierecht had teruggestort, deed hier niets aan af. Wel moest de bv het griffierecht opnieuw betalen, waarna de rechtbank het beroep van de bv in behandeling moest nemen. Bron: Hoge Raad, 29-3-2019

Tevergeefs beroep op vertrouwensbeginsel

Op basis van uitlatingen van het UWV tekent een werkgever beroep aan tegen de beschikking gedifferentieerde premiepercentage Whk. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt echter niet omdat in een e-mail van en een telefoongesprek met het UWV niet is gesproken over de premieheffing en de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Ook is de inspecteur in deze bevoegd en niet het UWV.
Een werkgever heeft haar werknemer in 2012 ontslagen, omdat hij weigerde mee te werken aan re-integratie op grond van de Wet Verbetering Poortwachter. UWV WERKbedrijf heeft voor dit ontslag op 6 juli 2012 toestemming verleend. Bij besluit (hierna: toekenningsbesluit) van 9 januari 2013 heeft UWV aan de werknemer een WGA-uitkering toegekend. Van dit toekenningsbesluit heeft de werkgever een kopie ontvangen en zij heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft de werkgever aangegeven aan te nemen dat zij, als eigenrisicodrager, niet aansprakelijk wordt gesteld voor de kosten van de WIA omdat de werknemer weigerde aan zijn re-integratie mee te werken. Op 14 februari 2013 heeft een medewerker van UWV telefonisch aan de werkgever meegedeeld dat zij, omdat het dienstverband is geëindigd vóór ingangsdatum WIA, niet verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en dat de uitkering niet op haar zou worden verhaald. In een e-mail van 27 februari 2013 legt een medewerker van UWV aan de werkgever uit dat haar bezwaar gericht is tegen het toekenningsbesluit en dat zij op dit moment geen bezwaar kan maken tegen het ‘feit’ dat UWV mogelijk in de toekomst wel of niet de uitkering op haar verhaalt, omdat dit nog niet besloten is. De inhoud van het telefoongesprek van 14 februari 2013 werd in de e-mail bevestigd. Zodra zo’n beslissing wel ooit zou volgen, dan zou de werkgever daar bezwaar tegen kunnen maken, aldus het e-mailbericht. De werkgever trok het bezwaar vervolgens in. De inspecteur heeft op 23 november 2015 voor 2016 de beschikking gedifferentieerde premie Whk opgelegd. De aan de voormalig werknemer in 2014 betaalde WGA-uitkering is voor die berekening in aanmerking genomen. De werkgever heeft vervolgens UWV aangeschreven met het verzoek het toekenningsbesluit te herzien, welk verzoek UWV bij besluit heeft afgewezen. Ook het daartegen gemaakte bezwaar heeft UWV afgewezen. Rechtbank Noord-Nederland heeft het daartegen ingestelde beroep op 7 juni 2018 ongegrond verklaard, waarna de werkgever tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld bij de CRvB. De werkgever tekende ook bezwaar aan tegen de beschikking gedifferentieerde premie WGA 2016. Dit bezwaar heeft de inspecteur op 31 augustus 2017 afgewezen. Vervolgens is de werkgever in beroep gegaan bij Rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van de werkgever op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd. De inspecteur is in hoger beroep gegaan. Het hof is kort in zijn oordeel. De uitlatingen van UWV in het telefoongesprek met de werkgever en het daaropvolgende e-mailbericht gingen niet over de premieheffing, laat staan over de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Bovendien heeft de werkgever uit de uitlatingen redelijkerwijs niet mogen opmaken dat het daarover ging. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-03-2019

Ook bij terugstorting is griffierecht tijdig betaald

Is het griffierecht in eerste instantie tijdig betaald, maar heeft de rechtbank het betreffende bedrag ten onrechte teruggestort, dan heeft de insteller van het beroep toch voldaan aan zijn verplichting om het griffierecht tijdig te betalen, zo heeft de Hoge Raad bepaald.
Een bv had bij Rechtbank Den Haag een beroepschrift ingediend. Hierin had zij met een beroep op betalingsonmacht gevraagd om geen griffierecht te hoeven betalen. Toen de griffier toch een nota voor het griffierecht stuurde, betaalde de bv deze nota op tijd. Vervolgens stortte de griffier het bedrag weer terug. Later wees de rechtbank het beroep op betalingsonmacht af. Toen de rechtbank vervolgens het beroepschrift van de bv behandelde, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelde dat dit onterecht was en dat de bv het griffierecht tijdig had betaald. Dat de rechtbank het griffierecht had teruggestort, deed hier niets aan af. Wel moest de bv het griffierecht opnieuw betalen, waarna de rechtbank het beroep van de bv in behandeling moest nemen. Bron: Hoge Raad, 29-3-2019

Tevergeefs beroep op vertrouwensbeginsel

Op basis van uitlatingen van het UWV tekent een werkgever beroep aan tegen de beschikking gedifferentieerde premiepercentage Whk. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt echter niet omdat in een e-mail van en een telefoongesprek met het UWV niet is gesproken over de premieheffing en de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Ook is de inspecteur in deze bevoegd en niet het UWV.
Een werkgever heeft haar werknemer in 2012 ontslagen, omdat hij weigerde mee te werken aan re-integratie op grond van de Wet Verbetering Poortwachter. UWV WERKbedrijf heeft voor dit ontslag op 6 juli 2012 toestemming verleend. Bij besluit (hierna: toekenningsbesluit) van 9 januari 2013 heeft UWV aan de werknemer een WGA-uitkering toegekend. Van dit toekenningsbesluit heeft de werkgever een kopie ontvangen en zij heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft de werkgever aangegeven aan te nemen dat zij, als eigenrisicodrager, niet aansprakelijk wordt gesteld voor de kosten van de WIA omdat de werknemer weigerde aan zijn re-integratie mee te werken. Op 14 februari 2013 heeft een medewerker van UWV telefonisch aan de werkgever meegedeeld dat zij, omdat het dienstverband is geëindigd vóór ingangsdatum WIA, niet verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en dat de uitkering niet op haar zou worden verhaald. In een e-mail van 27 februari 2013 legt een medewerker van UWV aan de werkgever uit dat haar bezwaar gericht is tegen het toekenningsbesluit en dat zij op dit moment geen bezwaar kan maken tegen het ‘feit’ dat UWV mogelijk in de toekomst wel of niet de uitkering op haar verhaalt, omdat dit nog niet besloten is. De inhoud van het telefoongesprek van 14 februari 2013 werd in de e-mail bevestigd. Zodra zo’n beslissing wel ooit zou volgen, dan zou de werkgever daar bezwaar tegen kunnen maken, aldus het e-mailbericht. De werkgever trok het bezwaar vervolgens in. De inspecteur heeft op 23 november 2015 voor 2016 de beschikking gedifferentieerde premie Whk opgelegd. De aan de voormalig werknemer in 2014 betaalde WGA-uitkering is voor die berekening in aanmerking genomen. De werkgever heeft vervolgens UWV aangeschreven met het verzoek het toekenningsbesluit te herzien, welk verzoek UWV bij besluit heeft afgewezen. Ook het daartegen gemaakte bezwaar heeft UWV afgewezen. Rechtbank Noord-Nederland heeft het daartegen ingestelde beroep op 7 juni 2018 ongegrond verklaard, waarna de werkgever tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld bij de CRvB. De werkgever tekende ook bezwaar aan tegen de beschikking gedifferentieerde premie WGA 2016. Dit bezwaar heeft de inspecteur op 31 augustus 2017 afgewezen. Vervolgens is de werkgever in beroep gegaan bij Rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van de werkgever op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd. De inspecteur is in hoger beroep gegaan. Het hof is kort in zijn oordeel. De uitlatingen van UWV in het telefoongesprek met de werkgever en het daaropvolgende e-mailbericht gingen niet over de premieheffing, laat staan over de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage Whk. Bovendien heeft de werkgever uit de uitlatingen redelijkerwijs niet mogen opmaken dat het daarover ging. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 27-03-2019

© lArcade 2024