Inloggen

Archief

Een gezonde lunch is geen arbovoorziening

Er zijn belastingmaatregelen die werkgevers ondersteunen als zij hun personeel gezond willen laten eten. Dat blijkt uit de beantwoording van Kamervragen door staatssecretaris Vijlbrief naar aanleiding van het bericht dat een ondernemer de Belastingdienst duizenden euro’s moet betalen voor een gezonde lunch voor zijn werknemers.
Een werkgever vond dat op de gezonde lunchmaaltijden die hij gratis aan zijn werknemers verstrekte de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen van toepassing was. Rechtbank Den Haag was het daar niet mee eens en liet de aangiften loonheffing in stand. Reden voor Tweede Kamerlid Van Haga om daar Kamervragen over te stellen. Volgens de staatssecretaris kent de loonbelasting een aantal gerichte vrijstellingen en een vrije ruimte, welke ruimte de werkgever naar eigen inzicht kan inzetten om zijn personeel onbelast vergoedingen en verstrekkingen te geven. Is de vrije ruimte helemaal gevuld, dan wordt over het meerdere een eindheffing van 80% geheven. Dit is geen strafheffing, maar vergelijkbaar met een gemiddeld marginaal IB-tarief (circa 44%). Daarnaast gelden er nog specifieke waarderingen voor verstrekkingen op de werkplek. Voor maaltijden op de werkplek geldt dat deze in beginsel forfaitair op € 3,35 (in 2021) per maaltijd worden gewaardeerd. En voor consumpties, niet zijnde maaltijden, zoals groente en fruit op de werkplek geldt dat deze op nihil worden gewaardeerd. Werkgevers die personeel gezond willen laten eten worden hiermee tegemoetgekomen ten opzichte van de reguliere belastingheffing. De gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen is bedoeld voor voorzieningen waarin de werkgever moet voorzien, zoals bijvoorbeeld een ergonomisch verantwoorde bureaustoel voor kantoorwerk. Bron: MvF 02-09-2021

Dga krijgt pand tegen lage prijs: diverse fiscale gevolgen

Soms verkoopt een bv een onroerende zaak bewust tegen een te lage prijs aan haar dga. Als de partijen niet de juiste fiscale gevolgen van deze transactie opgeven, riskeert de dga een navorderingsaanslag IB en een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
Een aantal beroepsprocedures voor Rechtbank Noord-Holland zagen op de volgende situatie. Twee broers zijn ieder voor de helft aandeelhouder van een bv. De activiteiten van deze bv bestaan voornamelijk uit het exploiteren van vastgoed. De bv krijgt op 19 april 2007 een bouwvergunning om de indeling van twee onroerende zaken te wijzigen. Deze onroerende zaken mogen daardoor één winkel vormen. De bv vindt een potentiële huurder voor deze winkelruimte. Terwijl de onderhandelingen in een vergevorderd stadium zijn, verkoopt de bv op 3 maart 2011 de desbetreffende onroerende zaken aan de broers voor € 8.450.000. Aanvankelijk accepteert de inspecteur deze waarde, maar later komt hij daarop terug. Uiteindelijk stelt de Belastingdienst de waarde op € 18.180.000. Het verschil is een verkapte winstuitdeling, aldus de inspecteur. Hij vordert vervolgens inkomstenbelasting na over dit inkomen uit aanmerkelijk belang. De broers tekenen beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. De rechtbank constateert dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Hij heeft namelijk de gewone aanslag opgelegd terwijl de rijkstaxateur van de Belastingdienst de waarde van de onroerende zaken nog onderzocht. Het gevolg is dat een nieuw feit ontbreekt. Aan de andere kant is ook sprake van kwade trouw. De rechtbank oordeelt dat de bv en haar dga’s bij het bepalen van de overdrachtsprijs rekening hadden moeten houden met de bijna gerealiseerde huurovereenkomst. De rechtbank meent dat de partijen dit expres nalieten. Daarom mag de fiscus in beginsel navorderen. Door de overdrachtsprijs op een te laag bedrag te stellen, hebben de dga’s ook niet voldaan aan hun aangifteplicht. Daarom keert de rechtbank de bewijslast om. Dan nog moet de Belastingdienst een redelijke schatting maken. Maar dat is volgens de rechtbank ook gebeurd. De onroerende zaken liggen op een zogeheten A-locatie. Daardoor komt leegstand niet tot nauwelijks voor. De onderhandelingen over de huurovereenkomst zijn bovendien al in een ver stadium beland. Daarnaast heeft de rijkstaxateur zijn berekening gebaseerd op een redelijke markthuur op grond van referentiepanden. De fiscus heeft de renovatiekosten misschien iets te laag ingeschat, maar al met al besluit de rechtbank de navorderingsaanslag niet te verlagen. De gevolgen van deze waarderingskwesties zijn niet beperkt tot de inkomstenbelasting. De verkrijging van de onroerende zaak door de broers is immers belast met overdrachtsbelasting. Hierbij is de heffingsgrondslag de waarde in het economische verkeer, maar op zijn minst de overdrachtsprijs. Nu de waarde van de onroerende zaak hoger blijkt te zijn, mag de inspecteur overdrachtsbelasting bij de broers naheffen. Bron: Rb. Noord-Holland 05-08-2021 (gepubl. 24-08-2021)

Dga’s niet in dienstbetrekking werkzaam bij werk-bv

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de dga’s en de werkmaatschappij niet aannemelijk heeft gemaakt. De dga’s zijn daardoor niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
De heren A en B zijn dga van respectievelijk A Holding bv en B Holding bv. Zij houden indirect ieder 27,5% van de aandelen in een werk-bv. De heren C en D zijn dga van respectievelijk C Holding bv en D Holding bv en hebben ieder indirect 22,5% van de aandelen in de werk-bv. De heren zijn in dienst bij hun eigen holding. Die holdings verrichten op haar beurt managementactiviteiten voor een gemeenschappelijke holding, Y holding bv, die op haar beurt managementactiviteiten verricht voor de werk-bv. Volgens de inspecteur zijn de heren A, B, C en D in dienstbetrekking werkzaam bij de werk-bv. Daardoor zijn zij verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Hof Arnhem-Leeuwarden is net als de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dienstbetrekking tussen de dga’s en de werk-bv. Uit de feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat de dga’s zich bezighouden met bestuurs- en managementtaken. De rechtsverhoudingen die aan de uitoefening bestuurs- en managementtaken ten grondslag liggen, zijn de managementovereenkomsten en de arbeidsovereenkomsten. De inspecteur heeft niet aangetoond dat er een arbeidsrelatie is tussen de dga’s en de werk-bv. Zo is er in de managementovereenkomsten niets opgenomen waaruit zou blijken dat er een arbeidsovereenkomst is. Ook is bij de beëindiging van de samenwerking met twee partners gehandeld zoals bij een overeenkomst van opdracht past en niet via het arbeidsrecht. A Holding bv, B Holding bv, C Holding bv en D Holding bv hebben ook facturen met btw gestuurd voor de door hen verrichte managementwerkzaamheden voor Y holding bv . De inspecteur is voorts van oordeel dat de feiten fiscaal moeten worden geherkwalificeerd. Het hof is het daar niet mee eens. Het gaat hier niet om belastingheffing, maar om werknemersverzekeringen. Het is bovendien onduidelijk wat het economische resultaat van de gekozen rechtsvorm, de houdsterstructuur en de managementovereenkomsten, is. Ook is onduidelijk waarom de gevolgen voor de werknemersverzekeringen door voornoemde structuur onaanvaardbaar zouden zijn. Er is geen privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de werk-bv en de dga’s. Zij zijn niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-08-2021 (gepubl. 27-08-2021)

Nog voldoende SEBA-budget

Een ondernemer die een nieuwe, volledig emissieloze bedrijfsauto koopt of financial leaset kan een aanvraag doen voor de Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto's (SEBA). Ook bij operationele lease is het mogelijk om in aanmerking te komen voor SEBA. In dat geval moet de leasemaatschappij de subsidie aanvragen en verwerken in het operationele leasecontract.
De subsidieregeling loopt van 15 maart 2021 tot en met 31 december 2025. Het subsidiebudget van de regeling heeft ieder jaar een maximum (2021: € 22 miljoen). Op 31 augustus 2021 waren er voor dit jaar 971 aanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 9.170.322,82. Deze subsidie is voor ondernemers en non-profitinstellingen. Met deze regeling ontvangt men bij een voertuigcategorie N1 10% van de netto catalogusprijs. Dat is de prijs exclusief btw, inclusief bpm en opties die zijn aangebracht voor afgifte kenteken. Bij een voertuigcategorie N2 ontvangt men 10% van de verkoopprijs zonder btw. Het subsidiebedrag is maximaal € 5.000 voor iedere bedrijfsauto. Voor de volgende typen bedrijfsauto’s kan men subsidie krijgen: Nieuwe volledig emissieloze bedrijfsauto's die alleen rijden door een elektromotor én vallend onder de voertuigclassificaties N1 of N2 tot een maximum gewicht van 4.250 kg. Dat mogen bijvoorbeeld stekker-elektrische of waterstof-elektrische bedrijfsauto's zijn. De netto catalogusprijs bij een voertuigcategorie N1 of de verkoopprijs zonder btw bij een voertuigcategorie N2, van de bedrijfsauto's moet € 20.000 of hoger zijn. De netto catalogusprijs is exclusief btw, inclusief bpm en opties die zijn aangebracht voor afgifte kenteken. Alleen voor elektrische bedrijfsauto's N1 met een typegoedkeuring voor lichte voertuigen geldt een WLTP actieradius van minimaal 100 km. Let op: het accupakket dat u kiest in de emissieloze bedrijfsauto is van invloed op de actieradius. Voor de overige elektrische bedrijfsauto's (voertuigcategorie N1 met een typegoedkeuring voor zware voertuigen en voertuigcategorie N2 tot 4.250 kg) geldt geen minimale actieradius waaraan de bedrijfsauto moet voldoen. De subsidiebedragen zijn: Voertuigcategorie N1: de subsidie is 10% van de netto catalogusprijs (exclusief btw, inclusief bpm plus opties aangebracht voor afgifte kenteken) tot een maximum van € 5.000 voor iedere bedrijfsauto. Voertuigcategorie N2 (maximum gewicht tot 4.250 kg): De subsidie is 10% van de verkoopprijs zonder btw zoals in de overeenkomst staat, met een maximum van € 5.000 voor iedere bedrijfsauto. Voor meer informatie en een uitleg van de termen in de subsidieregeling: RVO.nl/seba. Bron: RVO, 01-09-2021

Belastingdienst mag ook weer niet te kritisch zijn

Een inspecteur mag best kritisch zijn, maar voor het opleggen van een informatiebeschikking mag hij niet volstaan met de stelling dat hij de belastingplichtige niet gelooft.
Een man is enig aandeelhouder van een holding, die samen met een werkmaatschappij is gevoegd in een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. De werkmaatschappij houdt zich hoofdzakelijk bezig met verkopen en leggen van parketvloeren en de fabricage en montage van keukens. Bovendien levert deze vennootschap op maat gemaakte meubels en interieurbetimmering. In maart 2016 ontvangt de Belastingdienst een melding dat het bedrijf keukens verkoopt met de optie om een deel zwart te betalen. Op 4 november 2016 laat de Belastingdienst de FE weten een boekenonderzoek te gaan houden. Daarnaast vraagt de fiscus informatie aan de dga, terwijl het onderzoek nog loopt. De inspecteur is met name geïnteresseerd in mogelijk verzwegen winstuitdelingen. Verder wil hij van diverse privébetalingen weten wat de herkomst van de middelen is. Hoewel de dga deze vragen beantwoordt, is de Belastingdienst niet tevreden. De inspecteur legt de dga daarom een informatiebeschikking op. Daarop start de dga een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking. Zijn standpunt is dat hij al voldoende verklaringen heeft afgegeven. Hij heeft bijvoorbeeld al uitgelegd dat zijn echtgenote ongeveer € 4.000 per jaar heeft ontvangen van haar vader. Deze schenkingen dienen als compensatie voor het feit dat de broers van de echtgenote in het verleden meer hebben kregen dan zij. Met de giften hebben de dga en zijn echtgenote een deel van hun bestedingen kunnen betalen. De inspecteur zegt dat hij deze verklaring niet gelooft zonder verdere motivering te geven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vindt dat onvoldoende en hecht daarom wel waarde aan de verklaring van de man. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de man en de verkoper over de verkoopprijs van een camper. De Belastingdienst vindt deze prijs onwaarschijnlijk laag, maar voegt daarvoor geen argumenten aan. Tenslotte komt uit de derdenonderzoeken geen informatie die de beschuldiging van belastingfraude bevestigt. De rechtbank vernietigt dan ook de informatiebeschikking. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 15-06-2021 (gepubl. 23-08-2021)

© lArcade 2024