Inloggen

Archief

Intrekken van een bezwaar

Een belastingplichtige kan, ook als hij een adviseur in de arm heeft genomen, zijn bezwaren rechtsgeldig intrekken. De inspecteur mocht aannemen dat tussen de belastingplichtige en zijn adviseur contact was geweest en dat de belastingplichtige zijn adviseur van de intrekking op de hoogte had gesteld.
Een bankrekeninghouder bij KB-Lux heeft naar aanleiding van een vragenbrief van de Belastingdienst besloten opening van zaken te geven. Op 31 mei 2003 worden dan ook navorderingsaanslagen IB en vermogensbelasting opgelegd. De bankrekeninghouder tekent in mei 2003 bezwaar aan tegen de navorderingsaanslagen en boetes. In juni 2004 stemt zijn adviseur in met het aanhouden van de bezwaarschriften totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in een aantal proefprocedures. In november 2010 laat de inspecteur aan de bankrekeninghouder per brief weten dat de proefprocedures zijn afgelopen en dat hij de bezwaren zal afwikkelen. Bij de brief is een keuzeformulier meegestuurd waarin de bankrekeninghouder kan kiezen uit een van de vijf opties om de bezwaren af te doen. De adviseur heeft een geanonimiseerde versie van de brief en het keuzeformulier ontvangen. Eind november 2010 laat de adviseur aan de inspecteur weten dat de bankrekeninghouder wil worden gehoord voordat uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Begin december 2010 stuurt de bankrekeninghouder het keuzeformulier terug naar de Belastingdienst waarin hij kiest voor de optie dat hij akkoord gaat met de inhoud van de brief van de inspecteur en dat hij alle lopende bezwaarschriften intrekt. In juli 2013 geeft de adviseur van de bankrekeninghouder aan dat de navorderingsaanslagen niet voortvarend zijn opgelegd dat deze moeten worden vernietigd. De inspecteur laat daarop weten dat de bezwaren door de bankrekeninghouder zijn ingetrokken. Uiteindelijk belandt de zaak voor Rechtbank Den Haag waar het de vraag is of de bezwaren rechtsgeldig zijn ingetrokken. Uit de wet volgt dat de inspecteur de stukken in ieder geval aan de adviseur moet sturen als iemand zich laat vertegenwoordigen. Volgens de rechtbank moet het door de bankrekeninghouder teruggestuurde keuzeformulier, gelet op de duidelijke tekst bij het door bankrekeninghouder aangekruiste vakje, worden aangemerkt als een intrekking van de bezwaren. Deze intrekking is bevoegd gedaan, nu het de bankrekeninghouder vrij staat om zelf buiten zijn adviseur om tot de beslissing tot intrekking van de bezwaren te komen. Dat de inspecteur de bevestiging van de intrekking alleen aan de bankrekeninghouder heeft gezonden en niet aan zijn adviseur maakt daarbij niet uit. De inspecteur heeft daarbij niet onzorgvuldig gehandeld. Uit de brief van de adviseur van eind november 2010 blijkt dat de adviseur op de hoogte was van de door de inspecteur gestuurde brief. De adviseur heeft hierop immers gereageerd door een brief aan de inspecteur te sturen. De inspecteur mocht dan ook aannemen dat tussen de bankrekeninghouder en de adviseur contact was geweest en dat bankrekeninghouder de adviseur van de intrekking op de hoogte had gesteld. Bron: Rb. Den Haag 13-02-2014

Aanpassing Wet minimumloon moet kostenverrekening beperken

In een brief aan de Tweede Kamer kondigt minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aanpassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) aan. Met de aanpassing wil hij de mogelijkheid van kostenverrekeningen op het loon beperken.
Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat hij hoger beroep zou aantekenen tegen twee rechtbankuitspraken inzake het minimumloon. De eerste zaak betrof de verrekening van kosten op het loon van de werknemer waardoor het feitelijke loon aanmerkelijk lager uitviel dan het wettelijk minimumloon. De rechtbank had het beroep van het bedrijf tegen de door de Inspectie SZW opgelegde boete gegrond verklaard. Volgens de rechter bevat de WML namelijk geen bepaling over de toelaatbaarheid van verrekeningen op het loon. Voor de vraag of en onder welke voorwaarden verrekeningen zijn toegestaan, geldt hierdoor het Burgerlijk Wetboek, dat ruimere mogelijkheden voor verrekening biedt. De minister had eerder dit jaar al aangegeven dit ongewenst te vinden. Gezien de uitspraak van de rechtbank acht hij het raadzaam om de juridische basis voor het beleid ten aanzien van het toepassen van verrekeningen te verduidelijken en te verstevigen. Hij wil daarom de wetgeving op dit punt wijzigen en in de WML een nieuwe bepaling opnemen die een grens stelt aan de mogelijkheid om verrekeningen op het loon toe te passen. Daarbij zal worden gezorgd voor een goede en eenduidige afstemming met de relevante bepalingen in het BW. Dit wetsvoorstel zal op zo kort mogelijke termijn worden ingediend. De tweede zaak betrof vrijwilligers die werkten in de marktsector maar afzagen van een beloning. In de plaats daarvan werd een bedrag naar een ideële stichting overgemaakt. De rechter bepaalde dat hier geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en daardoor de WML niet van toepassing was. Omdat deze situatie weinig voorkomt, wacht de minister het hoger beroep af alvorens te komen met een aanpassing van de wet- en regelgeving. Los van de rechtbankuitspraken vraagt Asscher zich af of de WML nog wel voldoende is toegesneden op de huidige arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen. De wet, die 45 jaar terug werd ingevoerd, heeft van oorsprong een civielrechtelijk karakter en is tot stand gekomen in een tijd waarin de voltijds arbeidsovereenkomst de standaard was en waarin vooraf duidelijk was op welk loon de werknemer aanspraak kon maken. In de huidige tijd zijn er echter ook andere arbeidsverhoudingen. Daarnaast is er met de invoering van de bestuursrechtelijke handhaving in 2007 op een aantal onderdelen spanning ontstaan tussen het BW en de bestuursrechtelijke handhaving van de WML. Dit is volgens de minister niet bevorderlijk voor de naleving en handhaving en doet afbreuk aan het normstellende karakter van de WML. Bron: Min SZW 4-03-2014

Cao-overleg stagneert

Dit jaar zijn er tot nu toe twintig nieuwe cao’s afgesloten, terwijl normaal in de eerste twee maanden van het jaar circa vijftig cao’s tot stand komen. In februari bleef de oogst zelfs beperkt tot zeven nieuwe cao’s. Werkgeversvereniging AWVN wijt de stagnatie in het cao-overleg aan de looneis van 3% die door de bij de FNV aangesloten bonden wordt gesteld.
AWVN is als arbeidsvoorwaardenadviseur van werkgevers betrokken bij het merendeel van alle 900 Nederlandse cao’s en arbeidsvoorwaardenregelingen. Volgens de werkgeversvereniging zorgt de centrale looneis van de FNV steeds vaker voor problemen in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Hierdoor dreigt volgens de AWVN opnieuw een situatie te ontstaan met tientallen cao’s die formeel zijn afgelopen zonder dat er een nieuw akkoord is. Dat creëert veel onzekerheid, zowel bij werkgevers als werknemers. Volgens de AWVN frustreert die onzekerheid ook de economische ontwikkeling. Bij de cao’s die in februari zijn afgesloten was de afgesproken loonstijging overigens in lijn met de CPB-raming van 4 maart. Het CPB gaat voor heel 2014 uit van een gemiddelde cao-afspraak van circa 1,5%. Bij de in februari afgesloten cao’s bedroeg de gemiddelde loonstijging 1,49%. Bron: AWVN 5-03-2014

Meer keuze bij pensioensparen hogere inkomens

Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de Tweede Kamer tijdens het debat op 3 maart toegezegd dat hogere inkomens meer keuzemogelijkheden krijgen bij een vrijwillige pensioenspaarregeling. De regeling zal ook kunnen worden uitgevoerd door pensioenfondsen.
Volgens het onlangs ingediende wetsvoorstel Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (33 847) moet men bij een inkomen boven de aftoppingsgrens (€ 100.000) de mogelijkheid krijgen te sparen voor een nettolijfrente. Deze nettolijfrente moet worden ondergebracht bij een verzekeraar, een bank of een beheerder van een beleggingsinstelling. Op verzoek van een meerderheid van de Tweede Kamer zullen ook pensioenfondsen de nettolijfrenteregeling kunnen uitvoeren. De Kamer verwacht dat het goedkoper is als de bijspaarregeling ruimer wordt opgezet, zodat ook de pensioenfondsen haar kunnen aanbieden. Werkgevers en vakbonden delen het standpunt van de Kamermeerderheid. Bron: Loonzaken 4-03-2014

Doorschuiven kan alleen bij wijziging tenaamstelling

Omdat voor de vrijstelling- en doorschuifregeling BPM expliciet wordt aangesloten bij de tenaamstelling van een bestelauto, is aan de ondernemer, wiens bestelauto eigendom was van een leasemaatschappij, terecht een naheffingsaanslag BPM opgelegd.
Een ondernemer dreef tot 1 juli 2012 een sloopbedrijf. Voor zijn onderneming maakte hij gebruik van een bestelauto. De bestelauto werd door de ondernemer geleased. Vanaf 19 november 2008 stond de ondernemer als houder van de bestelauto geregistreerd in het kentekenregister. De inspecteur heeft hiervoor een vrijstelling van BPM verleend van € 14.180. Vanwege de slechte financiële situatie besluit de ondernemer zijn onderneming te verkopen. Op 1 juli 2012 worden alle activa, inclusief de bestelauto, overgedragen aan de koper. De leasemaatschappij zet de bestelauto echter pas op 26 maart 2013 op naam van de koper. De inspecteur legt aan de ondernemer een naheffingsaanslag BPM op. Omdat de ondernemer vanaf 1 juli 2012 geen ondernemer meer is, voldoet hij niet langer aan de voorwaarden voor de vrijstelling van BPM. Voor de rechtbank is het de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, of dat de ondernemer een beroep kan doen op de doorschuifregeling. De ondernemer heeft samen met de koper een doorschuifverklaring opgemaakt. Daarbij maakt het volgens hem niet uit dat de wijziging van de tenaamstelling later heeft plaatsgevonden. De wijziging heeft buiten de schuld van de ondernemer langer geduurd dan verwacht, omdat hij voor de overschrijving de goedkeuring en de medewerking van de leasemaatschappij nodig had. Volgens de rechtbank volgt uit de wet dat voor de vrijstelling- en doorschuifregeling expliciet is aangesloten bij de tenaamstelling van de bestelauto. Voorwaarde om de doorschuifregeling toe te toepassen is dat sprake is van een wijziging van de tenaamstelling op het moment dat een belastingplichtige ophoudt ondernemer te zijn. Omdat de onderneming op 1 juli 2012 is overgedragen en de tenaamstelling pas op 26 maart 2013 is gewijzigd, wordt vanaf 1 juli 2012 niet meer aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De boete wordt wel vernietigd. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 06-02-2014

© lArcade 2024