Inloggen

Archief

Loon partner telt niet mee voor gebruikelijk loon

Bij een echtpaar, dat samen werkzaam is voor hun bv, is voor de beantwoording van de vraag of het gebruikelijk loon van de man juist is vastgesteld volgens de Hoge Raad niet van belang wat aan de vrouw door de bv als loon is toegekend. Eerder had Hof Den Haag in deze procedure vastgesteld dat het gebruikelijk loon van de man te laag was vastgesteld, maar dat de beide echtelieden tezamen wel een juist loonbedrag ontvingen van de bv.
Een directeur enig aandeelhouder en zijn vrouw verrichten werkzaamheden voor een bv. Er zijn geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten en er wordt geen urenregistratie bijgehouden. De man is vanaf 1999 arbeidsongeschikt en geniet sindsdien een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Van 14 juni 2001 tot 20 juni 2009 is de echtgenote statutair directeur. Op de dag dat de man 65 wordt (20 juni 2009), wordt hij weer statutair directeur. In 2006, 2007 en 2008 ontvangt de man voor zijn werkzaamheden een beloning van respectievelijk € 4.899, € 5.112 en € 5.885. Zijn vrouw ontvangt over die jaren voor haar werkzaamheden respectievelijk € 30.984, € 55.013 en € 45.248. De Belastingdienst concludeert na een boekenonderzoek dat de werkelijke leiding van de onderneming in de jaren 2006 t/m 2008 bij de man lag. De Belastingdienst stelt zich daarom op het standpunt dat de beloning van de man over die jaren moet worden gesteld op het gebruikelijke loon (het normloon) en legt naheffingsaanslagen op aan de bv. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de gebruikelijkloonregeling van toepassing is op beide echtgenoten. Het hof acht het niet aannemelijk dat zij in even grote mate werkzaamheden binnen de onderneming hebben verricht en dat deze leiden tot het kunnen verdienen van twee maal het wettelijke normbedrag. Het hof heeft niet aannemelijk geacht dat ter zake van de door echtgenoten, in hun hoedanigheid van werknemer, gezamenlijk voor de bv verrichte werkzaamheden in situaties waarin een aanmerkelijk belang geen rol speelt een hoger loon gebruikelijk is dan het feitelijk aan de echtgenoten tezamen betaalde loon en heeft de naheffingsaanslagen vernietigd. De Hoge Raad geeft aan dat het hof buiten de grenzen van het geschil is getreden door de omvang van het loon van de echtgenote te betrekken in de beantwoording van de vraag of het loon van de man in overeenstemming was met het gebruikelijke loon. De beantwoording van die vraag is niet afhankelijk van de omvang van de aan de echtgenote als loon betaalde bedragen. De belastingheffing ter zake van die betalingen was tussen partijen niet in geschil. Het cassatiemiddel slaagt en de Hoge Raad verwijst de zaak voor de beantwoording van de vraag of het gebruikelijk loon op een juist bedrag is vastgesteld. In totaal werd voor de man en vrouw samen een gebruikelijk loon in aanmerking genomen dat juist was, de verdeling die zij daarin aanhielden echter niet. De man genoot een erg laag loon in vergelijking tot zijn werkzaamheden, de vrouw juist een erg hoog loon. Uit de uitspraak van Hof Den Haag lijkt naar voren te komen dat de man zijn beloning laag hield om zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet in gevaar te brengen. Het hof koos ten aanzien van het fiscale geschil voor een praktische oplossing en vernietigde de naheffingsaanslag, omdat het feitelijk in totaal aan de echtgenoten betaalde loon hoog genoeg was. De Hoge Raad geeft nu echter aan dat het loon van de echtgenote geen omstandigheid is die een rol speelt in de discussie of het loon van de man op een juist bedrag is vastgesteld. Bron: HR 18-04-2014,

Verdere aanpassing verlofwetgeving op komst

Binnen het kabinet is er overeenstemming over een aanpassing van de verlofwetgeving. Zo zal een vader het bevallingsverlof van de moeder krijgen als zij overlijdt bij de geboorte van hun kind. Dit moet ervoor zorgen dat de pasgeborene kan rekenen op de zorg van een ouder in de eerste levensperiode. Een andere aanpassing is dat iemand die werkt en tegelijk voor een zieke vriend of bekende zorgt, recht krijgt op zorgverlof. De aanpassingen worden opgenomen in een wijzigingsvoorstel van het wetsvoorstel modernisering verlof- en arbeidstijden (32 855), dat al enige tijd bij de Tweede Kamer ligt.
Zorgverlof is momenteel mogelijk voor mantelzorgers die een zieke partner, kind of ouder verzorgen. Recht op langdurend zorgverlof is er als het gaat om een levensbedreigende ziekte, kortdurend zorgverlof geldt voor alle zieken die zorg nodig hebben. Het recht op zorgverlof gaat volgens de voorstellen gelden voor alle vormen van zorg. Ook het vaderverlof wordt uitgebreid. Op dit moment hebben vaders twee dagen kraamverlof. Daar komen drie dagen onbetaald verlof bij. Een partner kan dan een week verlof opnemen na de geboorte van het kind. De werkgever kan dit extra verlof niet weigeren. Het kabinet wil de wet wijzigen omdat mensen steeds meer zorgtaken hebben waardoor het combineren van werk en zorg lastiger wordt. Te veel mensen gaan daardoor minder werken of stoppen zelfs helemaal, waardoor vooral vrouwen niet economisch zelfstandig zijn. De overheid kan niet alle problemen die ouders en mantelzorgers ondervinden oplossen. Om werk en zorg te kunnen combineren, zijn vooral goede afspraken binnen het gezin en op de werkvloer nodig. Het extra zorg- en vaderverlof komt bovenop de maatregelen voor het gemakkelijker maken van het opnemen van verlof. Deze voorstellen liggen al bij de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel wordt verder geregeld dat moeders van couveusekinderen nadat het kindje uit het ziekenhuis komt nog recht hebben op tien weken bevallingsverlof. Bron: Min SZW 17-04-2014

Navordering en opgevraagde gegevens

Voor het opleggen van een navorderingsaanslag moet de inspecteur over een nieuw feit beschikken. Betreft dat iets waarvan hij bij het vaststellen van de primitieve aanslag al op de hoogte had kunnen zijn, dan kan hij dat niet herstellen met een navorderingsaanslag.
Een Friese melkveehouder heeft een subsidie gekregen in verband met de MKZ-uitbraak in 2001 in Ee. Zijn bedrijf hoefde niet te worden geruimd, maar had wel schade opgelopen door beperkende maatregelen voor onder meer verkeer en vervoer. In 2005 hebben de Provinciale Staten van Friesland hiervoor een subsidieverordening goedgekeurd, in het kader waarvan de veehouder een subsidieverzoek heeft ingediend voor de aankoop en exploitatie van een recreatiewoning. Aan hem en zijn echtgenote wordt een subsidie toegekend van € 65.000. De recreatiewoning en de daarvoor ontvangen subsidie zijn door zijn adviseur in box 3 in zijn aangiften IB 2006 en 2007 verwerkt. In juni 2009 laat de Provincie Friesland aan de melkveehouder weten dat de Belastingdienst in mei 2009 informatie inzake de subsidieverordening heeft opgevraagd. De provincie heeft onder andere de gegevens over de subsidiebedragen en de data van uitkering in juni 2009 aan de Belastingdienst doorgegeven. In augustus 2009 legt de inspecteur de aanslag IB 2007 op conform de ingediende aangifte. In juni 2010 laat de inspecteur aan de melkveehouder weten dat de subsidie in 2007 ten onrechte tot box 3 is gerekend en dat deze in aanmerking had moeten worden genomen als winst uit onderneming. Om een en ander te corrigeren legt de inspecteur een navorderingsaanslag over 2007 op. Volgens de melkveehouder beschikt de inspecteur echter niet over het voor navordering vereiste nieuwe feit. De van de provincie verkregen informatie was immers ten tijde van de aanslagregeling al redelijkerwijs bekend. Hoewel de inspecteur de aanslaggegevens voor eind juli 2009 moest vaststellen en opsturen naar het computercentrum van de Belastingdienst, had de inspecteur volgens de Hoge Raad met de gegevens die hij op 19 mei 2009 van de provincie had gekregen direct de juiste primitieve aanslag kunnen opleggen of de regeling van die aanslag moeten aanhouden, totdat hij over de daartoe benodigde informatie beschikte. Nu hij noch het een, noch het ander heeft gedaan, is er sprake van een ambtelijk verzuim. De navorderingsaanslag is terecht vernietigd. Bron: HR 10-04-2014

Controle Benelux wegtransport gevaarlijke stoffen

Bij een controleactie op het vervoer van gevaarlijke goederen (ADR) in de Benelux bleken drie op de tien gecontroleerde voertuigen niet in orde. Dat heeft de Belgische overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer gemeld. In totaal werden zeventig voertuigen, die bijvoorbeeld brandstof of giftige stoffen vervoerden, uitgebreid gecontroleerd. Eenentwintig voertuigen waren in overtreding.
Zo werden er veertien inbreuken vastgesteld op de ADR-regelgeving, bijvoorbeeld onvoldoende ADR-signalisatie of onvoldoende ladingzekering. Ook waren er overtredingen op de rij- en rusttijden en het foutief gebruik van de tachograaf. De overtredingen gaven aanleiding tot boetes of processen-verbaal, en in vier gevallen mocht het voertuigen niet meer verder rijden. In België werd op twee plaatsen gecontroleerd: aan de Liefkenshoektunnel naar Antwerpen en in Weyler, aan de grens met Luxemburg. In Nederland was er een controle in Moerdijk, in het groothertogdom in Mertert. De drie landen werken momenteel in het kader van de Benelux aan een uitdieping van hun samenwerking op het vlak van controles op het vrachtvervoer. Er volgen dit jaar nog twee actiedagen met controles. De eerste actiedag focuste dus op ADR-vervoer. Bron: Gevaarlijkelading.nl 15-04-2014

Overbedelingsvordering en WOZ-waarde

Een kind van een erflater, aan wie een overdelingsvordering is toebedeeld, kan belang hebben bij een beschikking ter vaststelling van de WOZ-waarde, als de omvang van de overbedelingsvordering mede wordt bepaald door de waarde van die woning. Het kind kan dan ook om een beschikking verzoeken.
In april 2011 is moeder overleden. Erfgenamen zijn vader en de vijf kinderen. Omdat de wettelijke verdeling van toepassing is, krijgt vader alle goederen van de nalatenschap en komen de schulden voor zijn rekening. De kinderen krijgen een overbedelingsvordering op vader ter hoogte van de waarde van hun erfdeel. Over de verkrijging van deze vordering zijn zij erfbelasting verschuldigd. Tot de nalatenschap behoort een woning. De omvang van de overbedelingsvordering wordt mede bepaald door de waarde van die woning. Eén van de kinderen heeft de heffingsambtenaar van de gemeente daarom verzocht om een op zijn naam te stellen beschikking van de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2011. De heffingsambtenaar heeft dit geweigerd. Volgens Hof Den Haag kon op basis van de Wet WOZ in dit geval aan het kind geen beschikking worden gegeven, omdat hij niet het genot van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft verkregen. Ook valt het kind niet onder de uitbreiding van de kring van belanghebbenden, omdat er geen inkomens- of vermogensbestanddeel van hem is begrepen in het voorwerp van belasting. Het kind is geen medegerechtigde tot de woning. Het door enige belasting getroffen vermogensbestanddeel is de vordering op de vader. Verder was het kind in het betreffende kalenderjaar geen mede-eigenaar van de woning en derhalve geen medebelanghebbende. Het hof komt daarom niet toe aan de vraag of het kind een fiscaal belang had bij de waardebepaling van de woning. Met deze laatste beoordeling is de Hoge Raad het niet eens. Op grond van de Successiewet 1956 (tekst 2011) worden onroerende zaken die in gebruik zijn als woning voor de heffing van (onder meer) erfbelasting in aanmerking genomen naar de volgens de Wet WOZ voor die zaken vastgestelde waarde voor het jaar waarin de verkrijging plaatsvindt. Voor deze aansluiting bij de WOZ-waarde heeft de wetgever gekozen ter vereenvoudiging van de uitvoering van de erfbelasting. Het is dan ook logisch om die waarderingsmaatstaf ook te hanteren voor zover de waarde van krachtens erfrecht verkregen overbedelingsvorderingen afhankelijk is van de waarde van een onroerende zaak die in gebruik is als woning. Datzelfde geldt voor de waardering van met dergelijke vorderingen corresponderende schulden van de langstlevende echtgenoot. Omdat in dit geval de omvang van de overbedelingsvordering mede wordt bepaald door de waarde van de woning, heeft het kind belang bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2011. Daarbij maakt het niet uit dat het kind geen mede-eigenaar is van de woning. De heffingsambtenaar had dan ook binnen acht weken na een daartoe gedane verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking moeten afgeven. Bron: HR 11-04-2014

© lArcade 2024