Inloggen

Archief

Loonkloof man-vrouw neemt af in meeste beroepen

Het bruto loonverschil tussen mannen en vrouwen nam in 2013 in de meeste beroepen af. Vooral bij administratieve medewerkers en machine operators is dit verschil kleiner geworden. Dit blijkt uit de Loonwijzer/Monsterboard Wage Index.
Mannen verdienen in iedere beroepsgroep nog wel meer dan vrouwen. Onder managers is de loonkloof het grootst, mannelijke managers verdienen 20,7% meer dan vrouwen. Bij administratieve functies is de kloof het kleinst, daar is het verschil 2,4% in het voordeel van mannen. In tegenstelling tot de meeste beroepsgroepen groeide vorig jaar ook de loonkloof tussen mannelijke en vrouwelijke managers (+2,5%). Ook bij service medewerkers (+3,3%) en ongeschoolde arbeiders (+1,8%) nam het verschil iets toe, maar in de overige beroepen is er sprake van een afname. De afname was bij machine operators (-6,3%), administratieve medewerkers (-5,1%), ambachtslieden (-4,4%) en professionals (-3,1%) aanzienlijk. Onder technici (-0,9%) bleef de loonkloof vrijwel gelijk. Bron: Loonwijzer/Monsterboard 24-05- 2014

Herbeoordeling reisaftrek 2011 en 2012

Doordat de bewaartermijn van vervoersbedrijven voor overzichten van transacties met de OV-chipkaart is verkort, kunnen belastingplichtigen niet altijd meer aantonen dat zij met het openbaar vervoer hebben gereisd. De staatssecretaris keurt daarom goed dat de werknemer op andere wijze (‘vrije bewijsleer’) aannemelijk maakt dat hij met het OV heeft gereisd. Belastingplichtigen waarbij de reisaftrek over de jaren 2011 of 2012 is gecorrigeerd vanwege het niet meer kunnen downloaden van reisgegevens, kunnen de inspecteur om een herbeoordeling van hun aangifte vragen op grond van deze goedkeuring.
Voor een werknemer die met het openbaar vervoer reist zijn bij twee regelingen de plaats- of vervoerbewijzen van belang, namelijk voor de reisaftrek en voor de vergoeding van de werkelijke kosten onder de overgangsregeling. In een eerder stadium is al goedgekeurd dat door of vanwege het vervoerbedrijf gemaakte overzichten van transacties met de OV-chipkaart worden beschouwd als plaats- of vervoerbewijzen. In eerste instantie zouden de vervoersbedrijven deze overzichten twee jaar bewaren. Deze bewaartermijn is echter tussentijds beperkt tot een jaar en zes maanden. Door verkorting van de bewaartermijn heeft een aantal belastingplichtigen de door de inspecteur opgevraagde reisgegevens niet meer kunnen overleggen. Dat heeft geleid tot correctie van de reisaftrek. Dit gevolg acht de staatssecretaris ongewenst. Ook vindt hij het niet langer wenselijk om de eis te stellen dat de werknemer plaatsbewijzen kan overleggen. Als de werknemer op andere wijze (‘vrije bewijsleer’) aannemelijk maakt dat hij de reizen heeft gemaakt en – voor de reisaftrek – bovendien beschikt over een reisverklaring, vind de staatssecretaris dat voldoende bewijs. Vooruitlopend op wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 keurt hij met toepassing van de hardheidsclausule daarom voor aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de jaren 2011 en latere jaren goed dat belastingplichtigen die gevraagd worden het bewijs voor de reisaftrek te leveren, ook op een andere wijze dan met plaatsbewijzen of overzichten van transacties, met de ‘vrije bewijsleer’, kunnen voldoen aan het verzoek van de inspecteur. Hieraan worden de volgende voorwaarden gesteld: de reiziger overlegt een reisverklaring van de werkgever waaruit blijkt welk reispatroon hij heeft gehad in het desbetreffende jaar; de reiziger maakt aannemelijk dat de reizen zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk met betalingsbewijzen voor de OV-chipkaart of de reisgegevens van TLS. Deze goedkeuring geldt ook voor het onder de overgangsregeling in de loonheffingen te leveren bewijs van het reizen per openbaar vervoer. Belastingplichtigen waarbij de reisaftrek over de jaren 2011 of 2012 is gecorrigeerd vanwege het niet meer kunnen downloaden van reisgegevens kunnen de inspecteur om een herbeoordeling van hun aangifte vragen op grond van deze goedkeuring en uitsluitend voor zover het de reisaftrek betreft. Daarbij moeten zij alsnog voldoen aan de hiervoor vermelde voorwaarden die aan deze goedkeuring zijn verbonden. Verzoeken om een herbeoordeling van de reisaftrek over 2011 en 2012 kunnen worden gedaan bij: Belastingen / Particulieren, dienstverlening en bezwaar, Belastingdienst, bezwaar team 02, Postbus 90056, 5600 PJ Eindhoven De overgang van bewijslevering aan de hand van plaatsbewijzen naar de ‘vrije bewijsleer’ zal bij de eerstvolgende gelegenheid worden uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en terugwerken tot en met 1 januari 2011. Bron: MvF 20-05-2014

Risicovol beleggen is geen ondernemingsvermogen

Tijdelijk overtollige liquide middelen binnen een onderneming dienen binnen een redelijke tijd weer beschikbaar te zijn voor de onderneming om als ondernemingsvermogen te kunnen worden aangemerkt. Als met de middelen wordt gespeculeerd, dan is daarvan geen sprake.
Vader en zoon drijven samen een akkerbouwerbedrijf in de vorm van een maatschap. In 2007 gaat de zoon, op aanraden van zijn buurman, met een beleggingsadviseur in zee. Vader en zoon maken vanaf de maatschaprekening en vanuit privé bedragen over naar buitenlandse effectenrekeningen. Vanaf 1 mei 2008 drijft de zoon het akkerbouwbedrijf als eenmanszaak. Eind mei 2008 krijgt hij in verband met de bedrijfsovername een lening van € 800.000 van de bank als voorschot op de definitieve overnamesom. De zoon stort het bedrag nog diezelfde dag door naar de buitenlandse effectenrekening. In december 2008 verzoekt de zoon de bank om hem een krediet van € 300.000 te verlenen om dit geld te beleggen. De bank wijst de kredietaanvraag af. In juli 2009 doet de zoon bij de politie aangifte van oplichting tegen de beleggingsadviseur. In de loop van het boekjaar blijkt dat er van de ruim anderhalf miljoen die door vader en zoon is ingelegd niets meer terugkomt. De banklening van € 800.000 heeft de zoon aangemerkt als ondernemingsvermogen. Ook de overige ingelegde gelden merkt hij als ondernemingsvermogen aan. Omdat duidelijk werd dat de beleggingen als verloren konden worden beschouwd, heeft de zoon de beleggingen afgewaardeerd tot nihil. Bij het bepalen van de winst uit onderneming heeft de zoon een bedrag van € 800.000 als buitengewone lasten wegens verlies op beleggingen in aanmerking genomen. In zijn aangifte IB 2009 heeft hij dan ook een negatief box 1-inkomen aangegeven van € 631.505. De inspecteur is het hier niet mee eens en stelt het box-1-inkomen vast op € 88.758. Volgens de rechtbank kan er van worden uitgegaan dat het bedrag van de lening tijdelijk overbodig was en dat het de bedoeling was om het bedrag later in 2008 te gebruiken voor de overnamesom die de zoon aan zijn vader moest betalen. Vraag is echter of de beleggingen tot het ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend of binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van zijn onderneming zijn verkregen. Gezien de aard van de beleggingen zijn deze niet binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming verkregen. Daarbij maakt het niet uit dat het om een tijdelijke belegging ging. In beginsel behoren deze beleggingen dan ook niet tot het ondernemingsvermogen. Dat is slechts anders als sprake is geweest van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen. De zoon moet dan ook aantonen dat de beleggingen hebben plaatsgevonden op een zodanige wijze dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zijn. Gezien het feit dan een rendement van 2% per maand werd verwacht en de zoon verwachtte de helft van zijn ingelegde middelen terug te krijgen, had de zoon moeten begrijpen dat het om zeer riskante beleggingen ging. Omdat hij geen risicobeperkende maatregelen heeft genomen en ook niet kan aantonen dat hij van de beleggingsadviseur de garantie heeft gekregen dat hij de helft van het geld terug zou krijgen, vindt de rechtbank dat de beleggingen zodanig zijn dat sprake is van speculatie. De zoon heeft niet aangetoond dat de belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zouden zijn. Er is derhalve geen sprake van ondernemingsvermogen. De aanslag IB 2009 blijft dan ook in stand. Bron: Rb. Noord-Nederland 15-04-2014

Detentie adviseur geen reden ontvankelijkverklaring

Dient u in een procedure een beroepschrift te laat in, en zoekt u daarvoor een goede reden? Een eventuele detentie van uw adviseur valt daarbij af. Rechtbank Den Haag heeft aangegeven dat men zich daar niet achter kan verschuilen.
Aan een belastingplichtige wordt een aanslag IB 2008 met boete opgelegd met als dagtekening 3 augustus 2011. Na telefonisch bezwaar te hebben gemaakt, vindt er in maart 2012 een gesprek plaats tussen de belastingplichtige, zijn toenmalige adviseur en de inspecteur.Op 22 mei 2012 laat de inspecteur per brief aan de adviseur weten dat hij het bezwaar gegrond zal verklaren en de aanslag zal verlagen. In zijn uitspraak op het bezwaar (gericht aan de adviseur van de belastingplichtige) heeft de inspecteur het bezwaar deels gegrond verklaard. Bij beschikking van 28 juni 2012 gericht aan belastingplichtige met daarop vermeld ‘uitspraak op bezwaar’ is de aanslag verminderd overeenkomstig het in de brief van 22 mei 2012 vermelde bedrag. Op 3 april 2013 dient de belastingplichtige een nadere aangifte in. Deze is als beroepschrift doorgestuurd. Vraag is of het beroep ontvankelijk is. Volgens de belastingplichtige is hij pas na afloop van de beroepstermijn op de hoogte is geraakt van zowel de aanslag als de uitspraak op bezwaar omdat zijn toenmalige adviseur gedetineerd was. De brief van 28 juni 2012 heeft de belastingplichtige niet ontvangen. De belastingplichtige vindt dan ook dat hij ontvankelijk is in zijn beroep en vraagt om vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag overeenkomstig de door belastingplichtige ingediende aangifte. Volgens de rechtbank moet de brief van 12 juni 2012 worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Deze uitspraak op bezwaar is in conform de wet aan de toenmalige adviseur van belastingplichtige verzonden. De ontvangst door de adviseur is niet betwist, zodat de beroepstermijn ingevolge de wet op 13 juni 2012 is gaan lopen. Dat op de brief van 28 juni 2012 eveneens staat ´uitspraak op bezwaar´ en deze niet aan de adviseur is verzonden, maakt daarbij niet uit. De aanvullende aangifte is ver buiten beroepstermijn van zes weken ingediend. Als reden voor de termijnoverschrijding wordt gegeven dat de toenmalige adviseur gedetineerd was. De rechtbank vindt dat de adviseur maatregelen had moeten treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat het nalaten hiervan voor risico van belastingplichtige komt. Er is derhalve geen sprake van een situatie die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat. Bron: Rb. Den Haag 28-01-2014 (publicatiedatum: 14-05-2014 )

Belastingdienst moet veranderen

De Belastingdienst gaat de komende jaren aan de slag met het vernieuwen en verbeteren van werkprocessen en met het objectiveren van prestaties. Het vereenvoudigen van het fiscale stelsel is daarbij cruciaal. Staatssecretaris Wiebes heeft dit uitgewerkt in de Brede agenda voor de Belastingdienst die hij vandaag naar de Eerste en Tweede Kamer heeft gestuurd.
Hoewel de Belastingdienst in de kern een professionele en goed functionerende organisatie is en wordt gewaardeerd om haar deskundigheid en betrouwbaarheid, is ingrijpen nodig om in te spelen op de toekomst. Wiebes heeft met de top van de Belastingdienst en het departement een drietal knelpunten blootgelegd. Allereerst is er achterstallig onderhoud in een groot aantal werkprocessen. De door de Belastingdienst gehanteerde batchgewijze processen sluiten niet meer aan op de geïndividualiseerde gegevensuitwisseling, zoals die steeds meer plaatsvindt. De systemen moeten dan ook robuuster worden gemaakt. Een andere voorwaarde voor succes is de vereenvoudiging van de fiscale regelgeving. De fiscale wijzigingen komen nu in toenemend tempo op de Belastingdienst af, maar dit is praktisch niet meer uitvoerbaar. Ten derde moet het verwachtingspatroon worden aangepast. Een fout waardoor 30.000 huishoudens te laat hun geld krijgen, is gezien het totaal aantal van miljoenen belastingplichtigen slechts een kleine foutenmarge. Wiebes komt daarom met een samenhangend verbeterprogramma dat direct in gang is gezet en de komende jaren verder wordt uitgevoerd. Het programma pakt de drie geconstateerde knelpunten aan. Zo moet de complexiteit worden verminderd (spoor A), moeten de werkprocessen robuuster worden gemaakt (spoor B) en moeten verwachtingen en rapporten van verwachte prestaties helder worden gesteld (spoor C). Daarnaast komt er een spoor om veranderingen als gevolg van de andere sporen in de organisatie te borgen (spoor X). Bron: MvF 19-05-2014

© lArcade 2024