Inloggen

Archief

Mondelinge arbeidsovereenkomst niet voldoende

Naar het oordeel van de Hoge Raad kan het lage sectorpremiepercentage slechts worden toegepast als de arbeidsverhouding van de werknemer schriftelijk is vastgelegd. In tegenstelling tot eerder Hof Den Bosch en de conclusie van de AG houdt de Hoge Raad vast aan het schriftelijkheidsvereiste.
Een tuinder in de glastuinbouw is ingedeeld in sector 1 (Agrarisch bedrijf) voor de heffing van de premies voor de werknemersverzekeringen tegen de werkloosheid (WW). Vanaf 1 mei 2007 heeft hij 18 Hongaarse werknemers in dienst gehad op basis van een mondelings arbeidsovereenkomst. Van 16 van hen staat vast dat ze een arbeidsovereenkomst hebben gehad van ten minst één jaar. Voor al deze Hongaarse werknemers past de tuinder het lage sectorpremiepercentage voor de WW toe. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd. De naheffing betreft onder meer een correctie die door de inspecteur is aangebracht omdat de tuinder naar zijn oordeel ten onrechte het lage sectorpremiepercentage heeft toegepast. Het geschil spitst zich toe op de vraag of voor het toepassen van de lage sectorpremiepercentage een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de werknemers vereist is, waaruit een voldoende duur en omvang van de dienstbetrekking blijkt. De lagere sectorpremie is namelijk van toepassing bij een arbeidsovereenkomst van minimaal een jaar. Hof Den Bosch had eerder in deze zaak geoordeeld dat het schriftelijkheidsvereiste in strijd is met de Wfsv en niet binnen de grenzen van de in de Wfsv neergelegde delegatiebevoegdheid valt. Bij het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst had volgens het hof de werkgever de mogelijkheid op andere wijze bewijs te leveren dat de dienstbetrekking van voldoende duur en omvang was. De Hoge Raad is het met dit standpunt van het hof niet eens. Volgens de Hoge Raad kan het lage sectorpremiepercentage slechts worden toegepast in gevallen waarin de arbeidsverhouding van de werknemer schriftelijk is vastgelegd. Artikel 2.3 Wfsv geeft duidelijk aan dat het lage percentage kan worden toegepast voor het agrarisch bedrijf ten aanzien van werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of onbepaalde tijd in dienstbetrekking staan tot de werkgever. Volgens de Hoge Raad heeft het hof ten onrechte betoogd dat slechts sprake is van een bewijsregel en dat de werkgever dus ook op andere wijze het bewijs kan leveren. Het ligt in de rede dat de eis van een schriftelijke overeenkomst is gesteld om de Belastingdienst tegemoet te komen bij de beoordeling van het toepasselijke premiepercentage, zodat de fiscus niet wordt geconfronteerd met uitvoeringsproblemen ten gevolge van discussies achteraf over het bestaan van een mondelinge overeenkomst en de inhoud van deze overeenkomst. Bron: HR 20-06-2014

Geleidelijke inbesteding schoonmaak bij het Rijk

Het kabinet de schoonmaakwerkzaamheden bij het Rijk geleidelijk gaan inbesteden. Hiervoor als een aparte organisatie worden opgericht waar de schoonmaakmedewerkers in dienst komen. Dit schrijft minister Blok in een brief aan de Tweede Kamer. Met de inbesteding van het schoonmaakwerk worden schoonmaakmedewerkers weer gewone medewerkers die deel uitmaken van de overheidsorganisatie. Dit betreft een afspraak uit het regeerakkoord waarmee men de positie van werknemers in de facilitaire dienstverlening wil verbeteren.
Het kabinet wil de inbesteding van schoonmaakwerkzaamheden zorgvuldig voorbereiden. Daarbij rekening houden met de huidige bestaande contracten, de afname van het aantal vierkante meters schoon te maken vloeroppervlak in rijkspanden en een goede prijs/kwaliteitsverhouding. De huidige schoonmaak van Rijksgebouwen is uitbesteed aan marktpartijen. De looptijd van de huidige contracten zal men bij het inbesteden respecteren. Doordat de lopende contracten eindigen op verschillende momenten, zal de inbesteding dus fasegewijs plaatsvinden. Ook zal inbesteding pas plaatsvinden als de overheidsorganisatie er klaar voor is. Dit betekent dat het in sommige gevallen wenselijk is het contract met de marktpartij te verlengen of opnieuw aan te besteden. Doordat de overgang naar uitvoer van schoonmaakwerkzaamheden geleidelijk plaatsvindt verwacht het kabinet dat de verstoring van de marktwerking beperkt zal zijn. De schoonmaaksector krijgt daarmee de gelegenheid om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie. Dit betekent dat er per aflopend contract in een vroeg stadium nauwe afstemming moet plaatsvinden met de contracthoudende schoonmaakbedrijven over de overdracht en de beëindiging van de werkzaamheden. Uitgangspunt bij de inbestedingsoperatie is dat de werknemers in de schoonmaakbranche bij inbesteding het werk volgen en er financieel in principe niet op achteruit gaan. Uit een vergelijking tussen de cao voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en de arbeidsvoorwaarden bij de Rijksoverheid voor de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en de wederzijdse pensioenvoorzieningen blijkt dat schoonmaakmedewerkers er op vooruit zullen gaan. Voor de primaire beloning van de schoonmaakwerkzaamheden bij de rijksoverheid zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij de cao voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf. Bron: Min SZW 23-06-2014, nr. 2014-0000322495

Medische verzorging is geen terbeschikkingstelling personeel

Volgens de Hoge Raad zijn de door een maatschap van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers verrichte diensten aan te merken als medische verzorging en niet als ter beschikking stellen van personeel of arbeidskrachten. De verrichte diensten zijn daarmee vrijgesteld van omzetbelasting. Hetzelfde geldt voor een als zelfstandige ondernemer werkende anesthesiemedewerker.
Een maatschap van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers bestaat uit vier maten. Door de maatschap zijn in 2007 met verschillende ziekenhuizen overeenkomsten gesloten. Op basis van deze overeenkomsten verrichten de maten gedurende een bepaalde periode de werkzaamheden van operatieassistent en anesthesiemedewerker. De maatschap heeft de gewerkte uren zonder omzetbelasting in rekening gebracht. Volgens de inspecteur is er echter sprake van ter beschikking stellen van personeel en hij legt een naheffingsaanslag op. Volgens de Hoge Raad blijkt uit de feiten niet dat de maatschap dan wel de maten ten opzichte van het ziekenhuis juridisch in een verhouding van ondergeschiktheid staan. Gelet op de rechtsvorm van de maatschap zijn de maten ook niet ondergeschikt aan de maatschap. De door de maatschap overeengekomen werkzaamheden worden feitelijk door ieder van de maten verricht, zonder bemiddeling door of met tussenkomst van een derde. Van door de maatschap ter beschikking stellen of uitlenen van personeel of arbeidskrachten is dan ook geen sprake. Volgens de Hoge Raad blijkt uit jurisprudentie van het Europese Hof dat onder het begrip ‘medische verzorging’ wordt verstaan de verlening van diensten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de in de ziekenhuizen door de maten feitelijk verrichte werkzaamheden die van een operatieassistent respectievelijk een anesthesieverpleegkundige zijn. Deze werkzaamheden vormen naar hun aard een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel van aan patiënten geboden medische verzorging (chirurgie). Die werkzaamheden of diensten moeten, gezien zowel vanuit de positie van de patiënten als van die vanuit het ziekenhuis als contractuele afnemer van de diensten van belanghebbende, voor de heffing van omzetbelasting worden aangemerkt als het geven van ‘medische verzorging’ in de zin van BTW-richtlijn 2006. Daarbij maakt het niet uit dat de maten – voor zover werkzaam als operatieassistent dan wel als anesthesieverpleegkundige – onder leiding staan van de chirurg dan wel de anesthesioloog van het desbetreffende ziekenhuis, dat de eindverantwoordelijkheid voor de medische behandeling berust bij genoemde specialisten, naar wier instructies alle in de operatiekamer aanwezige personen zich hebben te gedragen, en/of dat de verpleegkundigen zich dienen te houden aan de in het ziekenhuis geldende regels, aangezien dergelijke omstandigheden niet van belang zijn als het gaat om het karakteriseren van een prestatie met het oog op de toepassing van een vrijstelling. De diensten van de maatschap zijn daarom aan te merken als medische verzorging. Kortom, de door de maatschap verrichte diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Dezelfde beslissing nam de Hoge Raad in de zaak van een zelfstandig ondernemer die als anesthesiemedewerker werkte. Bron: HR 13-06-2014

Zzp-pensioenfonds volgend jaar van start

APG is verkozen tot beoogd uitvoerder van het zzp-pensioenfonds dat per 1 januari 2015 van start moet gaan. De samenwerkende zzp-organisaties (ZZP-Nederland, PZO, FNV-Zelfstandigen, FNV-Zelfstandigen Bouw) tekenen binnenkort over de uitvoering een intentieverklaring met APG. APG is een pensioenuitvoerder die onder meer het geld van ABP belegt.
Het zzp-pensioenfonds moet een combinatie bieden van individuele keuzevrijheid en collectiviteit. Deelnemende zzp’ers kunnen aan de pensioenregeling naar eigen inzicht flexibel en vrijwillig bedragen inleggen en op een zelf bepaalde pensioenleeftijd, tussen de 60 en 70 jaar, kiezen voor een pensioenuitkering met een looptijd van 10, 15 of 20 jaar. Het opgebouwde vermogen kunnen ze ook bij langdurige arbeidsongeschiktheid aanspreken. Verder zal het opgebouwde vermogen niet opeisbaar zijn voor derden en het pensioen ook geen onderdeel uitmaken van vermogenstoetsen. De zzp-pensioenregeling wordt gerealiseerd tegen significant lagere kosten dan vergelijkbare individuele producten. De administratiekosten zijn zeer laag. Dit maakt de regeling ook aantrekkelijk voor zzp’ers die een beperkt bedrag willen inleggen. De samenwerkende zzp-organisaties en APG zullen in de komende periode de nadere details en de manier waarop het pensioeninitiatief concreet wordt uitgevoerd, verder uitwerken. Daarnaast worden een stichtingsbestuur en inspraak van de deelnemers nader vastgesteld. Bron: ZZP Nederland, 19-06-2014

Nieuwe regels versterken positie consument

Met ingang van 13 juni gelden er nieuwe consumentenregels die de positie van de consument versterken bij het sluiten van overeenkomsten. De nieuwe regels gelden voor overeenkomsten die op of na 13 juni worden gesloten. De ‘oude’ regels blijven van toepassing op overeenkomsten die vóór 13 juni tot stand zijn gekomen. De belangrijkste veranderingen zijn: een product of de dienst moet van bepaalde informatie zijn voorzien. Dit geldt voor verkoop op afstand en voor verkoop via een winkel;
vooraf aangevinkte hokjes mogen niet meer op de website. De consument moet uitdrukkelijk toestemming geven voor alle betalingen; men mag bij telefonisch contact met de consument niet meer dan het basistarief rekenen. Het tarief voor bellen naar een klantenservice met een 090x-nummer wordt maximaal € 1 plus de normale belkosten; het risico van beschadiging of verlies gaat pas over op het moment dat de consument het product ontvangt. Wordt het product afgeleverd bij de buren? Dan gaat dit risico pas over als de consument het pakje bij de buren ophaalt. Dit is alleen anders als de consument zelf de buren aanwijst als bezorgadres? Dan gaat het risico van beschadiging of verlies wel direct over op de consument; betaalt een klant met een betaalmiddel zoals een creditcard? Dan mag men de kosten die hiervoor aan de klant doorberekenen, maar niet meer dan de werkelijke kosten; de bedenktijd van de klant bij verkoop op afstand of bij colportage is minimaal 14 kalenderdagen. Voorheen was de bedenktijd nog minimaal 7 werkdagen bij verkoop op afstand en 8 kalenderdagen bij colportage. Voor colportage geldt de bedenktijd van 14 dagen als de waarde van de aankoop meer bedraagt dan € 50. Als de verkoper de consument niet of onjuist informeert over de bedenktijd wordt deze verlengd tot maximaal twaalf maanden; overeenkomsten voor het geregeld leveren van diensten (bijvoorbeeld telefonie of energie) die per telefoon worden afgesloten gelden pas als de consument er schriftelijk mee heeft ingestemd; bij verkoop op afstand moet de consument bij de bestelling en betaling uitdrukkelijk bevestigen dat hij akkoord gaat. De nieuwe regels zijn een uitwerking van de Europese richtlijn 2011/83 inzake consumentenrechten. De Implementatiewet richtlijn consumentenrechten waarin deze regels zijn uitgewerkt werd begin dit jaar door de Eerste Kamer aangenomen. Bron: ACM 12-06-2014; Stb 2014, 140

© lArcade 2024