Inloggen

Archief

Verhuur werkkamer aan eigen bv economische activiteit

De Hoge Raad heeft wederom geoordeeld dat duurzame verhuur van een werkkamer in het woonhuis aan de eigen bv een economische activiteit vormt . Daarbij is niet van belang of de voorwaarden en omstandigheden waaronder de werkkamer ter beschikking wordt gesteld, kunnen worden aangemerkt als verhuur in de zin van de Wet of BTW-richtlijn 2006. Ook het feit dat de verhuurder slechts bereid is aan één bepaalde (rechts)persoon de werkkamer ter beschikking te stellen is niet van belang.
Een dga vormt samen met zijn levenspartner een maatschap. Vanaf 1 december 2010 betrekken beiden een woonhuis dat de maatschap in 2009 heeft laten bouwen. De maatschap stelt vervolgens tegen vergoeding een werkkamer ter beschikking aan de beheer-bv van de dga. De werkkamer gebruikt de dga voor zijn werkzaamheden voor de beheer-bv. De werkkamer bevindt zich in de kelder van de woning en is voorzien van ramen. De werkkamer beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen of een keuken en is uitsluitend bereikbaar via de voordeur van de woning en een trap in de hal van de woning. De maatschap stelt dat hier sprake is van verhuur van de werkkamer aan de beheer-bv en kiest voor belaste verhuur en verzoekt om teruggaaf van de omzetbelasting die haar ter zake van de bouw van de woning in rekening is gebracht. Dit is door de inspecteur afgewezen en voor zover al teruggaaf was verleend is dit nagevorderd. Volgens de inspecteur was er geen sprake van een economische activiteit. Rechtbank Arnhem en Hof Arnhem-Leeuwarden volgen het standpunt van de inspecteur. Volgens het hof had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat voor een verhuuractiviteit als onderhavige geen markt is. Ook was voor het hof van belang dat bij de verhuur van een ruimte in een woonhuis aan de eigen bv slechts sprake is van één gegadigde en dat daarom niet kan worden gezegd dat de prijs door vraag en aanbod tot stand is gekomen. De Hoge Raad overweegt dat het begrip ‘economische activiteiten’ in de BTW-richtlijn 2006 een ruime werkingssfeer heeft, alsook een objectief karakter. De activiteit moet op zichzelf worden beschouwd, zonder acht te slaan op het oogmerk of het resultaat van de activiteit. Een activiteit wordt in de regel als economisch beschouwd wanneer zij permanent wordt verricht en de verrichter daarvoor een vergoeding ontvangt. Omdat vast staat dat de werkkamer voor ten minste vijf jaar tegen een vergoeding aan beheer-bv ter beschikking wordt gesteld en de maatschap deze activiteit zelfstandig jegens beheer-bv verricht, is volgens de Hoge Raad geen andere conclusie mogelijk dan dat deze door de maatschap verleende dienst moet worden aangemerkt als een economische activiteit. Daarbij is niet van belang of de voorwaarden en omstandigheden waaronder de werkkamer ter beschikking is gesteld, kunnen worden aangemerkt als verhuur in de zin van de Wet of BTW-richtlijn 2006, dan wel vergelijkbaar zijn met verhuur van ruimten aan studenten of toeristen. Dat de werkkamer slechts aan één bepaalde (rechts)persoon ter beschikking wordt gesteld, doet ook niet af aan de conclusie dat sprake is van een economische activiteit. Bron: HR 6-06-2014

Bedrijven kunnen zelf zorgen voor zekerheidstelling milieuschade

Bedrijven zijn aansprakelijk voor hun milieurisico’s. Toch draait de samenleving met regelmaat op voor niet-verhaalbare milieuschade. Regering en parlement overwegen daarom de invoering van een wettelijke zekerheidstelling voor milieuschade. Indien hiertoe wordt besloten adviseert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur om bedrijven zelf te laten kiezen hoe zij aan deze plicht voldoen.
In Nederland is de kans op milieuschade klein, maar de milieueffecten van een calamiteit of een sanering kunnen groot zijn. Juist bij ongelukken met grote gevolgen is de schade lang niet altijd te verhalen op de veroorzaker. In de Tweede Kamer wordt daarom de invoering van een verplichte verzekering tegen milieuschade bepleit. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur wijst er in een gisteren verschenen advies aan staatssecretaris Mansveld voor Milieu op dat bij de invoering van een financiële zekerheidstelling voor milieuschade met verschillende effecten rekening gehouden dient te worden. Naast de verhaalbaarheid van kosten is het ook van groot belang dat bedrijven worden geprikkeld om milieuschade te vermijden. Tevens moet rekening gehouden worden met de concurrentiepositie van de bedrijven. De raad vindt het een politieke keuze om onverhaalbare milieuschade tegen te gaan met een wettelijke regeling. Indien hiertoe wordt besloten adviseert de raad om alleen de financiële zekerheidstelling verplicht te stellen en niet het instrument om dat doel te bereiken (bijvoorbeeld een verzekering, een bankgarantie of waarborgfonds). Bedrijven moeten zelf kunnen kiezen hoe zij aan de wettelijke zekerheidstelling voldoen. Toetsing door de overheid kan volgens de raad plaatsvinden als de vergunning wordt verstrekt. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt hiervoor de mogelijkheid, aldus de raad. Bron: Arbozone.nl 4-06-2014

Geen verrekening van loonheffing in de inkomstenbelasting

De ingehouden loonheffing wordt verrekend met de aanslag IB, ook als de loonheffing door de werkgever feitelijk niet is afgedragen. Tenzij de werknemer niet te goeder trouw is en wist dat de werkgever niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Een directeur van een onderneming, die bovendien in de onderneming een meerderheidsbelang heeft en van de dagelijkse gang van zaken op de hoogte is, kan moeilijk volhouden dat hij niet wist dat de werkgever de ingehouden loonheffing niet zou afdragen.
De directeur van een bouwmaatschappij heeft via zijn persoonlijke bv 34,44% van de aandelen van de bouwonderneming in handen. Bijna een derde van de aandelen is in handen van een andere bv. Het restant van de aandelen, hiervoor is men op zoek naar een nieuwe aandeelhouder, is opgekocht door de bv van de directeur. Gedurende 2010 is de directeur in dienstbetrekking bij de bouwonderneming. In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010 geeft hij een loon uit dienstbetrekking aan van € 185.512 met de ingehouden loonheffing van € 89.406. De inspecteur verrekend de aangegeven loonheffing echter niet in de inkomstenbelasting, omdat de bouwonderneming de ingehouden loonheffing niet heeft afgedragen. De directeur is het niet eens met de weigering om de loonheffing te verrekenen in de inkomstenbelasting en gaat in bezwaar en beroep. Zowel bij Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag vindt de directeur geen steun voor zijn stelling dat de inspecteur ten onrechte de verrekening van loonheffing heeft geweigerd. Het hof houdt het oordeel van de rechtbank in stand, mede doordat de directeur in hoger beroep nagenoeg hetzelfde heeft gesteld als bij de rechtbank. De rechtbank stelde vast dat de directeur gedurende het jaar 2010 feitelijk een meerderheidsbelang had in de bouwonderneming, doordat de overige aandelen door zijn bv waren ingekocht. Voorts staat vast dat hij gedurende het gehele jaar directeur was van de bouwonderneming en, zo komt uit de stukken naar voren, in die functie verantwoordelijk was voor de algehele gang van zaken in het gehele concern. Bovendien stond eind 2009 reeds een groot bedrag aan nog af te dragen loonbelasting op de balans van de bouwonderneming en kon redelijkerwijs aangenomen worden dat de financiële problemen van het bedrijf niet van voorbijgaande aard waren en dat de onderneming niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank kwam op basis hiervan tot het oordeel dat van inhouding van loonbelasting, ondanks het doen van aangifte en het melden van betalingsonmacht, feitelijk geen sprake is geweest, dat de directeur dat wist en, met inachtneming van de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid, redelijkerwijs niet mocht menen dat de bouwonderneming aan haar verplichtingen zou voldoen. Bron: Hof Den Haag 13-03-2014

Wet werk en zekerheid aangenomen

De Eerste Kamer heeft ingestemd met de Wet werk en zekerheid. Een ruime Kamermeerderheid stemde voor het wetsvoorstel. Alleen de SP, Partij van de Dieren, PVV en de onafhankelijke Senaatsfractie stemden tegen het wetsvoorstel.
De Eerste Kamer stemde ook in met een motie van het Eerste Kamerlid Backer (D66). In deze motie wordt de regering verzocht de werking van de wet ten aanzien van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter te monitoren. In het wetsvoorstel is namelijk een limitatieve lijst met gronden opgenomen op basis waarvan de rechter een ontbindingsverzoek mag beoordelen. In de praktijk kan het echter voorkomen dat het feitencomplex, waarop een ontbindingsverzoek van de werkgever of werknemer is gebaseerd, mogelijk niet geheel (meer) past binnen een van die wettelijke gronden. Maar desondanks kan een einde van de arbeidsovereenkomst door de rechter wel redelijk worden geacht. De motie verzoekt de regering de wet op dit punt te monitoren en de Kamer hierover uiterlijk één jaar na inwerkingtreding daarover te informeren. Bron: Eerste Kamer 10-06-2014

Afmeldbericht niet altijd nodig bij SMS-dienst

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft de door Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan een aanbieder van SMS-diensten opgelegde last onder dwangsom geschrapt. De ACM had de dwangsom opgelegd omdat de aanbieder niet bij alle SMS-berichten een geldige afmeldmogelijkheid had opgenomen. Volgens het CBb is een afmeldmogelijkheid echter niet bij elk commercieel SMS-bericht verplicht.
De betreffende aanbieder van SMS-diensten biedt diensten aan die (mede) via websites van derden worden aangeboden. Het gaat hierbij onder andere om eenvoudige spelletjes waarbij prijzen kunnen worden gewonnen. Om een prijs te kunnen winnen, moet een mobiel telefoonnummer worden ingevoerd op de website. Vervolgens ontvangt degene van wie het mobiele telefoonnummer is ingevoerd een bericht, waarin hij wordt opgeroepen om een bericht te sturen (het aanmeldbericht). In het aanmeldbericht is een afmeldtekst opgenomen. Heeft men zich aangemeld, dan bevatten de vervolgberichten slechts een link waarmee toegang kan worden verkregen tot bijvoorbeeld een game of ringtone. De vervolgberichten bieden de ontvanger niet de mogelijkheid zich voor verdere ontvangst van berichten af te melden. Volgens de ACM zouden ook die vervolgberichten een afmeldmogelijkheid moeten bieden. De SMS-aanbieder is het hier echter niet mee eens. Hij stelt dat bij de vervolgberichten geen sprake is van ongevraagde communicatie, omdat er tussen de aanbieder en de ontvanger een overeenkomst tot stand is gekomen, die juist strekt tot de verzending/ontvangst van de SMS berichten. Bovendien hebben de vervolgberichten geen commercieel doel: zij vormen geen 'direct marketing'-activiteiten en kunnen evenmin als berichten met een wervend karakter worden beschouwd. Het College van Beroep volgt de ondernemer hierin. Volgens het College moet op basis van de Telecomwet niet bij elk gebruik van elektronische berichten een afmeldmogelijkheid worden geboden, maar alleen als daarbij sprake is van 'direct marketing'. Aan de vraag wat de precieze grenzen zijn van 'direct marketing' gaat het CBb niet in. Naar het oordeel van het College moet namelijk in ieder geval sprake zijn van een vorm van reclame, werving of verkoopbevordering. Aan dat kenmerk voldoen de vervolgberichten niet. Bron: CBb 5-06-2014

© lArcade 2024