Inloggen

Archief

Vaar niet blind op oordeel bedrijfsarts

Een werkgever mag niet zonder meer afgaan op het oordeel van een bedrijfsarts, maar dient diens oordeel kritisch te bekijken. Dit werd onlangs weer eens bevestigd door de kantonrechter te Amsterdam.
De zaak betrof een automonteur die op 15 juni 2012 arbeidsongeschikt was geraakt. De werknemer re-integreerde stapsgewijs en op 17 september 2013 oordeelt de bedrijfsarts dat de werkzaamheden konden worden uitgebreid in de richting van een volledige werkhervatting, maar dat wel rekening moet worden gehouden met de beperkingen van de werknemer. In de arbeidsdeskundige rapportage van 20 september 2013 wordt vermeld dat de werknemer op dat moment volledig arbeidsongeschikt was voor de bedongen arbeid. Aanbevolen wordt om naast re-integratie bij de werkgever ook re-integratie in het tweede spoor op te zetten. Integratie in het tweede spoor wordt echter ‘on hold’ gezet en gefocust wordt op de opbouw van de werkzaamheden bij de werkgever. In december werkt de werknemer weer volledig in aangepast werk. Op 10 december 2013 heeft hij nog een telefonisch consult met de werkgever, maar daarna ziet en hoort hij de bedrijfsarts niet meer, ook niet nadat hij zich op 18 december weer ziek heeft gemeld. Re-integratie in het tweede spoor volgt maar dat verloopt niet vlekkeloos en in maart oordeelt het UWV in een deskundigenoordeel, op basis van informatie van de bedrijfsarts, dat de werkzaamheden die werknemer op 18 december 2013 verrichtte passend waren. De werkgever roept vervolgens de werknemer per brief op weer op het werk te verschijnen, aan de re-integratie tweede spoor deel te nemen en een WIA-uitkering aan te vragen. De werkgever meldt dat de loondoorbetaling zal worden stopgezet als de werknemer aan de oproep geen gehoor geeft. 11 april laat de werkgever bij brief aan de werknemer weten dat de loonbetaling per 1 april 2014 wordt gestaakt. Nadat een WIA-uitkering wordt geweigerd omdat de aanvraag niet compleet is (en de werkgever van het UWV een loonsanctie krijgt) vorder de loondoorbetaling vanaf 31 maart 2014. De kantonrechter overweegt dat de werknemer op 18 december 2013 al geruime tijd arbeidsongeschikt was en dat de re-integratie niet vlekkeloos was verlopen. De kantonrechter stelt vast dat de bedrijfsarts sinds 17 september 2013 geen eigen onderzoek meer heeft verricht en ook niet meer heeft opgeroepen na de ziekmelding op 18 december 2013. De kantonrechter concludeerde dan ook dat de bedrijfsarts zijn oordeel over de arbeidsongeschiktheid op 18 december 2013 enkel gebaseerd had op het telefonisch consult van 10 december 2013. De werkgever geeft aan dat hij de bedrijfsarts heeft gevraagd de werknemer na de melding van 18 december 2013 opnieuw op te roepen. De werkgever voert weliswaar terecht aan dat hij geen grip heeft op de uitvoering van de werkzaamheden van de bedrijfsarts, maar hij miskent daarmee volgens de kantonrechter wel verantwoordelijk te zijn voor de manier waarop de bedrijfsarts invulling geeft aan de met hem gesloten overeenkomst. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de loonstop zonder toereikende gronden is opgelegd. Bron: Rb. Amsterdam 10-07-2014

Verder uitstel voor calamiteitenregeling

De inwerkingtreding van de calamiteitenregeling per 1 september van dit jaar gaat niet door. De calamiteitenregeling regelt werktijdverkorting en het recht op WW-uitkering bij langdurige perioden van winters weer en bij (andere) buitengewone omstandigheden. De regeling was opgenomen in de Wet vereenvoudiging regelingen UWV en zou, op verzoek van de Kamer, pas dit jaar in werking treden.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de calamiteitenregeling op 1 oktober vorig jaar in werking zou treden. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer werd echter er op aangedrongen dat rekening zou worden gehouden met specifieke wensen en omstandigheden in de verschillende sectoren. Dit leidde tot een uitstel van de inwerkingtreding tot 1 september 2014. Nu volgt een verder uitstel vanwege de versnelde invoering van enkele onderdelen van de wet werk en zekerheid. Uit een uitvoeringstoets door het UWV is naar voren gekomen dat de afspraken uit het begrotingsakkoord grotendeels gerealiseerd kunnen worden. Wel is het dan nodig om andere trajecten te temporiseren vanwege de maximaal beschikbare ICT-releasecapaciteit en menskracht bij het UWV. Deze temporisering heeft onder andere betrekking op de Regeling calamiteiten WW waardoor de invoeringsdatum van een nieuw op te stellen regeling wordt verschoven naar 1 april 2016. Tot die tijd blijven de huidige regels van kracht (onwerkbaar weerregeling, art. 18 Werkloosheidswet en de zogenoemde werktijdverkortingregeling, art. 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945). Bron: Min SZW 10-07-2014 (Stb 2014, 276)

Deel OZB mag naar ondernemersfonds

Een gemeente mag met een verhoging van de OZB-tarieven een faciliterende rol vervullen ten behoeve van door een ondernemersfonds na te streven doelen.
Een ondernemer bezit een woon-winkelpand in Meppel. Aan hem wordt over 2012 een aanslag OZB opgelegd van € 1.868,68. In het tarief voor eigenaren en gebruikers van niet-woningen is een opslag begrepen waarvan de opbrengst is bedoeld voor het ondernemersfonds dat wordt beheerd door de Stichting Ondernemersfonds Meppel. De gelden worden door het ondernemersfonds gebruikt voor algemene doelen in het belang van alle inwoners van de gemeente, zoals de aanleg van glasvezel en de organisatie van sinterklaasvieringen en daarnaast specifiek voor doeleinden in het belang van ondernemers. De ondernemer is het niet met de opslag eens en stapt naar de rechter. De ondernemer vindt dat het deel van de OZB voor financiering van het ondernemersfonds leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Volgens hem leidt de wijze waarop het tarief is vastgesteld tot discriminatie tussen ondernemers. Er wordt namelijk niet geheven van alle ondernemers binnen de gemeente. Ondernemers die geen eigenaar zijn van een niet-woning en ook geen niet-woning huren en hun onderneming vanuit hun woonhuis uitoefenen, worden niet betrokken in de extra heffing ten behoeve van het ondernemersfonds. Daarnaast betalen ondernemers die een duurdere niet-woning bezitten of gebruiken relatief gezien meer aan het ondernemersfonds, dan zij die een minder duur pand bezitten of gebruiken. Gemeenten mogen op grond van de Gemeentewet OZB heffen van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken. Volgens de rechtbank is de tariefstelling een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad. De tarieven zijn vastgesteld rekening houdende met wettelijk bepalingen en de aanslag is in overeenstemming met de tarieven opgelegd. Volgens de rechtbank is de verhoging van de tarieven niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat de Verordening niet onverbindend is. Volgens de rechtbank is er geen sprake van discriminatie van ondernemers. Er is geen sprake van gelijke gevallen als ondernemers in of vanuit een niet-woning een onderneming drijven en ondernemers die vanuit een woning een onderneming drijven. Daarmee is sprake van ongelijke gevallen die ongelijk worden behandeld naar de mate waarin zij verschillen. De ondernemer is het met name niet eens met de besteding van de opbrengsten. Volgens de rechtbank mag de gemeente de belastingopbrengst van een in een bepaald gebied geheven (algemene) belasting binnen dat gebied aanwenden ter bekostiging van bepaalde doelen. Vraag is of de door de formele wetgever in de Gemeentewet aan de gemeenteraad gegeven bevoegdheid zo ver reikt dat een gemeente weliswaar in formele zin belasting heft maar in wezen slechts als kassier optreedt van een private partij om louter in de financieringsbehoefte van die partij te voorzien. Deze vraag hoeft echter niet te worden beantwoord omdat het ondernemersfonds, naast de gemeenschappelijke belangen van ondernemers, ook de algemene belangen dient door de financiering van onder meer de sinterklaasintocht en de aanleg van glasvezel. Ook de verhoging van de tarieven is niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat dat de Verordening niet onverbindend is. De gemeente wordt in het gelijk gesteld. Bron: Rb. Noord-Nederland 29-04-2014

Wijziging btw-wetgeving elektronische diensten

Vanaf 1 januari 2015 worden telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten altijd belast in het land waar de klant gevestigd is. Het maakt daarbij niet uit of de klant een particulier of ondernemer is. En ook niet of deze binnen of buiten de Europese Unie is gevestigd.
Een elektronische dienst is een dienst die over het internet wordt verleend en die volledig geautomatiseerd plaatsvindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de levering van gedigitaliseerde producten zoals software, apps of e-books, muziek, films of spellen. Maar ook het hosten of toegang bieden tot websites, weblogs en dergelijke. De meest ingrijpende wijziging die zal plaatsvinden is dat ondernemers die elektronische diensten leveren aan particulieren/niet-ondernemers in andere lidstaten voortaan btw verschuldigd zijn in de lidstaat waar de particulier/niet-ondernemer woont. Om te voorkomen dat de dienstverrichter zich in alle landen moet registreren waar de consument woont, kan vanaf 1 januari 2015 gebruik worden gemaakt van een Mini One Stop Shop systeem (MOSS). Dit systeem houdt – kort gezegd – in dat EU-ondernemers voor deze diensten in hun eigen land een btw-aangifte indienen en de btw betalen. Om van dit systeem gebruik te kunnen maken, kunnen ondernemers zich vanaf 1 oktober 2014 aanmelden via hun eigen Belastingdienst. Bron: Belastingdienst 21-07-2014

Voldoe aan alle formaliteiten voor afdrachtvermindering

Om in aanmerking te komen voor de afdrachtvermindering onderwijs dient men aan een aantal voorwaarden te voldoen. Eén daarvan is dat men moet beschikken over verklaring dat de opleiding erkend wordt en is opgenomen in het Credbo-register. Ontbreekt die verklaring maar wordt materieel wel aan de eisen voldaan, dan komt men toch niet voor afdrachtvermindering in aanmerking.
Een bedrijf neemt de jaren 2009 en 2010 in het kader van een re-integratietraject werklozen uit de gemeente Rotterdam in dienst en leidt hen op tot startkwalificatieniveau. De werklozen krijgen een vooropleiding om het instroomniveau voor onder andere de opleiding tot zorghulp te kunnen volgen. In haar loonaangiften heeft het bedrijf voor die jaren de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor de in dienst genomen werknemers. Voor het jaar 2009 is de vermindering € 88.259 en voor het jaar 2010 € 122.762. Na aanleiding van een boekenonderzoek worden deze bedragen gecorrigeerd en worden boetes opgelegd omdat het bedrijf geen recht heeft op de afdrachtvermindering. Volgens Hof Den Haag staat vast dat het bedrijf in de jaren 2009 en 2010, in nauwe samenwerking met enerzijds de gemeente Rotterdam en anderzijds een aantal zorginstellingen, op bekwame wijze en volledig binnen de voor de van overheidswege geïnitieerde re-integratie vereiste kaders, ook die van de fiscale regelgeving ter stimulering van de re-integratie, (langdurig) werklozen opleidt, met een slagingspercentage van meer dan 90, en zo loodst naar een baan binnen de zorg. Een van de belangrijke zorginstellingen in het opleidingstraject heeft verklaard dat het bedrijf in het hele opleidingstraject een cruciale rol speelt, met dien verstande dat zij de gehele begeleiding naar de startkwalificatie verzorgt, welke begeleiding een onmisbaar onderdeel is van het traject. Het bedrijf levert een wezenlijke en onmisbare bijdrage waar het gaat om de re-integratie van (langdurig) werklozen. Het bedrijf voldoet dan ook volledig aan de materiële (opleidings)eisen die verbonden zijn aan de afdrachtvermindering onderwijs. Doordat het bedrijf niet over een verklaring van de opleidinginstelling beschikt, heeft zij niet voldaan aan de formele eisen die gelden voor afdrachtvermindering onderwijs. De boetes komen te vervallen omdat het hof vindt dat het bedrijf een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Bron: Hof Den Haag 11-07-2014

© lArcade 2024