Inloggen

Archief

Ketenaansprakelijkheid voor cao-loonbetaling

Vlak voor het Kerstreces is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies (WAS) ingediend. Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is dat niet alleen de werkgever, maar straks ook de opdrachtgever aansprakelijk kan worden gesteld voor het betalen van het cao-loon. Onderbetaalde werknemers moeten hiermee meer mogelijkheden krijgen om achterstallig loon te innen.
Minister Asscher kondigde dit wetsvoorstel al eind vorig jaar aan in een brief aan de Tweede Kamer en vlak voor het zomerreces 2014 werden de contouren van het wetsvoorstel bekend gemaakt, met de aankondiging dat het wetsvoorstel najaar 2014 zou worden ingediend. Op 12 december uiteindelik, na naar het schijnt veel discussie over het voorstel binnen de coalitie en na verwerking van de kritiek van de Raad van State, is het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Minister Asscher plaatst het wetsvoorstel in het kader van de strijd tegen uitbuiting, verdringing en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De WAS moet constructies aanpakken die zijn opgezet om de regels en cao-afspraken te omzeilen. Bij deze zogenoemde schijnconstructies worden werknemers uit het buitenland goedkoop ingezet en worden Nederlandse werknemers vaak verdrongen. Een ander nadeel is dat werkgevers zo sociale premies ontwijken. Dergelijke constructies zijn ongewenst, maar waren tot nu toe nog niet altijd illegaal. Goedwillende ondernemers hebben daardoor te maken met oneerlijke concurrentie. Behalve een uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid voor loonbetaling, regelt het wetsvoorstel dat werkgevers het volledige minimumloon moeten betalen, zonder een deel als onkostenvergoeding of het inhouden van bedragen. Ook moet minimaal het minimumloonbedrag via een overschrijving worden betaald; cash uitbetalen kan niet. Ook worden er meer eisen aan de loonstrook gesteld om een en ander voor de Inspectie SZW en de werknemer beter inzichtbaar te maken. Verder zal de Inspectie SZW voortaan de namen van geïnspecteerde bedrijven bekendmaken en wordt de gegevensuitwisseling met werkgevers- en werknemersorganisaties verbeterd. Dit moet bijdragen aan een verbeterde naleving van de cao-afspraken. De Raad van State heeft zich kritisch uitgelaten over het wetsvoorstel. Onder meer is gewezen op de beperkte onderbouwing van het probleem en de Raad twijfelt aan de effectiviteit van bijvoorbeeld de regeling voor ketenaansprakelijkheid. In het Nader rapport bij het wetsvoorstel erkent minister Asscher dat een exacte omvang van onderbetaling door schijnconstructies lastig te bepalen is, maar dat de ervaringen in de praktijk ( van de Inspectie SZW, werkgevers en werknemers) wel is dat misstanden door schijnconstructies zich in grote mate voordoen. Verder is naar aanleiding van het advies van de Raad van State in het wetsvoorstel concreter omschreven wat opdrachtgevers moeten doen om onderbetaling te voorkomen. Ook is het wetsvoorstel aangepast om werknemers voldoende mogelijkheden te bieden hun gelijk te halen. Een werknemer zal in eerste instantie de werkgever en diens opdrachtgever aansprakelijk moet stellen bij onderbetaling. Bij ernstige onderbetaling kan een werknemer na zes maanden de hoofdopdrachtgever aansprakelijk stellen. Bron: Min SZW 12-12-2014

Versoepelde verblijfsregeling voor innovatieve ondernemers

Met ingang van 1 januari wordt het eenvoudiger voor innovatieve startende ondernemers van buiten de EU/EER om zicht te vestigen in Nederland. De bestaande regelgeving wordt dan aangepast zodat zijn sneller en gemakkelijker een verblijfsvergunning krijgen.
Ondernemers van buiten de EU/EER die een innovatieve onderneming in Nederland willen starten komen nu vaak niet in aanmerking voor de bestaande toelatingsregeling voor zelfstandigen (de zogenaamde zelfstandigenregeling) omdat zij noch een uitgewerkt ondernemingsplan hebben, noch beschikken over een startkapitaal. Met de inwerkingtreding van de aangepaste regeling kunnen zij in aanmerking komen voor een zogenaamde ‘start-up’ verblijfsvergunning voor maximaal één jaar. Na een jaar moeten ze dan voldoen aan de voorwaarden voor de huidige verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Om in aanmerking te komen voor een ‘start-up’ verblijfsvergunning moet men wel aan een aantal voorwaarden voldoen: allereerst moet men een betrouwbare ‘facilitator’ hebben met een goede staat van dienst. Deze eis moet borgen dat de startende ondernemer deskundig wordt begeleid. Daarnaast moet de ondernemer aannemelijk maken waarom zijn product of dienst innovatief is. Dit wordt getoetst door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De IND zal hierbij adviseren. Verder moet het bedrijf ingeschreven staan in het Handelsregister en de ondernemer moet beschikken over duurzame en voldoende middelen van bestaan. Bron: Ondernemersplein

Denk aan verliesbeschikking

Om in de aangifte Vpb verliezen met winsten te kunnen verrekenen, moeten deze verliezen bij beschikking zijn vastgesteld door de inspecteur. Is over een bepaald jaar geen verliesbeschikking afgegeven dan mag er niet verrekend worden.
Een bv wordt op 31 augustus 1995 opgericht en op 7 september 1995 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De bv deponeert jaarlijks haar jaarrekeningen. Na oprichting heeft de bv aangifte kapitaalsbelasting gedaan, maar heeft zich niet gemeld als belastingplichtig lichaam voor de Vpb. Tussen 1995 en 1998 is de bv dan ook niet uitgenodigd om aangifte Vpb te doen, zijn geen aanslagen Vpb vastgesteld en zijn geen verliesbeschikkingen afgegeven. Na een verzoek om inlichtingen van de Belastingdienst in 2000, blijkt dat de bv belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Vanaf 1999 heeft de bv vervolgens aangifte Vpb gedaan. In de jaren 1999 tot en met 2007 heeft de bv jaarlijks verlies geleden. Deze verliezen zijn bij beschikking door de inspecteur vastgesteld. In 2008 haalt de bv een belastbare winst van € 433.738. De bv wil € 427.813 aan verliezen verrekenen. Op basis van de vastgestelde beschikkingen bedraagt het totale verlies echter € 168.637. Bij de rechtbank en vervolgens het hof blijkt dat de bv de verliezen uit de jaren 1995 tot en met 1998 ook wil verrekenen. Voor deze jaren is echter geen aangifte gedaan en zijn geen beschikkingen afgegeven. Volgens de rechtbank blijkt uit de wet dat verliezen, die in de boekjaren 1995 en later zijn geleden, uitsluitend met belastbare winsten van volgende jaren kunnen worden verrekend als het verlies door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. Nu de verliezen over 1995 tot en met 1998 niet bij beschikking zijn vastgesteld, komen deze niet in aanmerking voor verrekening. Een beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van de bv slaagt niet. Het hof is het eens met de uitspraak van de rechtbank en bevestigd deze. Bron: Hof Amsterdam 13-11-2014

Benelux: naar automatische erkenning diploma’s

De Benelux-landen zullen begin 2015 overgaan tot het automatisch erkennen van elkaars diploma’s in het hoger onderwijs. Hiermee willen ze een belangrijk obstakel bij het werken over de grens wegwerken.
Erkenning van een diploma in het buurland is nu nog vaak tijdrovend. De drie Benelux-landen gaan de komende maanden bekijken wat de mogelijkheden voor automatische erkenning zijn. Verder zal verkend worden of via proefprojecten tussen het onderwijs en het bedrijfsleven grensoverschrijdende stages in één of meerdere sectoren kunnen worden opgestart. Op dit moment is Nederland voorzitter van de Benelux Unie. Een van de prioriteiten van dit voorzitterschap is een betere uitwisseling van werknemers tussen de drie landen. Naast erkenning van diploma’s willen de Benelux-landen de informatie aan grensarbeiders verbeteren. Om (potentiële) grensarbeiders in de Benelux te voorzien van up-to-date informatie wordt de digitale informatievoorziening uitgebreid. Het bestaande webportaal (https://startpuntgrensarbeid.benelux.int) zal worden uitgebouwd tussen België en Duitsland ((en België en Luxemburg)). De betrokken nationale en regionale overheidspartijen zullen op Benelux-niveau de dienstverlening aan grensarbeiders gaan afstemmen. Ook is afgesproken de gegevensverzameling voor grensoverschrijdende werkgelegenheid sterk te verbeteren. Er zijn momenteel weinig gegevens over grensoverschrijdende arbeidsmarkten en de nationale informatie is zelden goed vergelijkbaar. Bron: Min SZW, 11-12-2014

Uitspraak proefprocedures crisisheffing

In de reeks proefprocedures inzake de crisisheffing heeft Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) in strijd is met het Europees recht voor wat betreft incidentele loonbetalingen die voor 26 april 2012 zijn gedaan. Eerder was in een aantal andere procedures door rechters geoordeeld dat de crisisheffing niet strijdig is met het Europees recht.
De zaak betreft een financiële holding die haar directeur-aandeelhouder in 2012 in februari een bonus over 2011 heeft betaald van € 612.155, regulier loon vóór 18 juli 2012 van € 239.298 en een regulier loon na 17 juli 2012 van € 177.017. De holding heeft het bedrag van de crisisheffing berekend over € 878.470 (€ 1.028.470 -/- € 150.000). De rechtbank is van mening dat de bonus niet meetelt voor de berekening van de grondslag van de crisisheffing. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad inzake de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen. Daarin is benoemd dat het Europees recht zich niet zonder meer verzet tegen wetswijzigingen waarbij voor de berekening van een belastingschuld gevolgen worden verbonden aan feiten die zich hebben voorgedaan voordat de inhoud van die wetswijziging kenbaar werd. Daarvan is alleen dan sprake als de invloed van dergelijke anterieure feiten ertoe leidt dat bij de belastingheffing geen ‘fair balance’ bestaat tussen de betrokken belangen. In het aangehaalde arrest van de Hoge Raad was de pseudo-eindheffing slechts verschuldigd in geval van een beëindiging van de dienstbetrekking na de inwerkingtreding van de pseudo-eindheffing. De Hoge Raad gaf aan dat de verschuldigdheid van die heffing daardoor mede afhankelijk is van een na die inwerkingtreding plaatsvindende gebeurtenis en dat de heffing zo bezien voorzienbaar was. De rechtbank oordeelt dat ten tijde van het betalen van de bonus geen sprake was van een wettelijke bepaling op grond waarvan de holding op de hoogte was van een hogere belastingverplichting dan die voortvloeide uit het bedrag dat zij kon inhouden op het aan die werknemer toekomende loon. Ook overigens was er geen reden te veronderstellen dat er materieel enige belastingverplichting zou ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook ten tijde van de incidentele loonbetaling in februari 2012, ruim voor 26 april 2012, geen sprake van voorzienbaarheid met betrekking tot de crisisheffing en is er in zoverre sprake van het doorbreken van de ‘fair balance’. Bron: Rb. Noord-Holland 4-12-2014

© lArcade 2024