Inloggen

Archief

Eindbod cao Technische groothandel, opschorting staking

De werkgevers hebben op 3 december een eindbod gedaan voor de cao Technische groothandel. FNV Bondgenoten had eerder een staking op 4 december aangekondigd.
De onderhandelingen voor de cao Technische groothandel verliepen zeer moeizaam. Uiteindelijk werd in september een onderhandelingsakkoord bereikt voor een tweejarige cao, dat echter een maand later door de werkgevers werd afgewezen. Vervolgens stelden de werkgevers een eenjarige cao voor waarin alleen de afspraken voor 2014 uit het onderhandelingsakkoord zouden worden opgenomen. Dit was voor de bonden weer niet acceptabel, omdat het eerdere onderhandelingsakkoord een totaalpakket betrof, waarbij bijvoorbeeld een lage loonsverhoging in 2014 werd gecompenseerd door afspraken voor een hogere loonsverhoging in 2015. Na een stakingsdreiging zijn de werkgevers nu met een nieuw eindbod gekomen voor een cao met een looptijd van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2016. De cao kent een totale structurele loonsverhoging van 3,75% en een eenmalige uitkering in 2015 van 1,6% (alleen bij ondernemingen met een positief resultaat in 2014. Verder wordt de levenslooptoeslag omgezet naar een structurele loonstijging van 1%. FNV Bondgenoten wil nu eerst het eindbod met de achterban bespreken alvorens ze erop zal reageren. De acties en de landelijke stakingsdag op 4 december zijn opgeschort. Bron: FNV Bondgenoten, 3-12-2014

Arbeid kost gemiddeld € 33 per uur

Werkgevers in Nederland zijn per gewerkt uur gemiddeld € 33,10 kwijt aan arbeidskosten (2012). Dat blijkt uit het arbeidskostenonderzoek van het CBS. De verschillen per bedrijfstak zijn echter groot.
Het onderzoek van CBS heeft betrekking op alle kosten die gemoeid zijn bij het in dienst hebben van personeel: lonen, sociale premies, overwerk- en ontslagvergoedingen, vakantiegeld, doorbetaling bij ziekte en vakantie, en opleidingskosten e.d.. Het onderzoek heeft betrekking op het jaar 2012. Het betreft een vierjaarlijks onderzoek in opdracht van Eurostat. De arbeidskosten zijn het hoogst in delfstoffenwinning, met gemiddeld € 58,20 per gewerkt uur. Dit komt voornamelijk door de relatief hoge lonen in de sector, met een gemiddeld bruto uurloon van € 36,40 (gemiddelde alle sectoren € 21,20). Daarnaast vormen in de delfstoffenwinning de bijzondere beloningen 17% van de arbeidskosten, tegen een gemiddelde bij alle sectoren van 10%. Hekkensluiter wat betreft de arbeidskosten is de horeca, met gemiddeld € 18 per gewerkt uur. De lonen zijn laag in de horeca, onder andere door het grote aandeel jongeren tot 21 jaar dat er werkt. Dit betreft vaak tijdelijke of bijbanen tegen veelal het minimumloon. Ook betalen de werkgevers voor hen geen pensioenpremies. Gemiddeld betalen werkgevers in de horeca 4% van de arbeidskosten aan pensioenpremies, terwijl dit landelijk gemiddeld 8% is. In het onderwijs, gaat een relatief groot deel van de arbeidskosten naar loon tijdens verlof en ziekte. Onderwijzend personeel krijgt bijvoorbeeld extra vakantie-uren omdat hun vakanties vaak verbonden zijn aan schoolvakanties. In het openbaar bestuur werken weer relatief veel ouderen die recht hebben op meer verlofdagen. In het onderwijs en de gezondheids- en welzijnszorg is het ziekteverzuim hoog, waardoor deze sectoren een hoog aandeel loon bij ziekte in de totale arbeidskosten kennen. In de private sector betalen werkgevers minder tijdens verlof en ziekte , maar weer meer aan bijzondere beloningen. In de financiële dienstverlening wordt een relatief hoog aandeel van de arbeidskosten aan sociale premies betaald door hoge stortingen in pensioenfondsen (14,3% van de arbeidskosten). De samenstelling van de arbeidskosten is de afgelopen vier jaar vrijwel niet veranderd, met als grootste deel kaal loon (56%), gevolgd door sociale premies (ca. 17%), bijzondere beloningen (vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen, gratificaties en winstuitkeringen; 10,2%), loon voor niet gewerkte tijd (verlof, feestdagen, kort verzuim; 8,5%). Het laagste aandeel in de arbeidskosten hebben de kosten van beroepsopleidingen en de veel besproken kosten voor ontslagvergoedingen (beide ca. 1%). Bron: CBS, 1-12-2014

Alleen een natuurlijke persoon aansprakelijk te stellen?

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden volgt uit de wet dat alleen een natuurlijke persoon aansprakelijk kan worden gesteld voor door een vennootschap niet-betaalde vennootschapsbelasting.
Een vennootschap (A) was tot 31 juli 2007 enig aandeelhouder en bestuurder van een bv (B) die een aan haar toebehorende en verhuurde kantoorvilla heeft verkocht. Hiervoor heeft de bv een herinvesteringreserve (HIR) gevormd van de boekwinst. Na verkoop van de kantoorvilla, heeft de bv zich ook georiënteerd op de aankoop van vervangend vastgoed. Na de verkoop van het pand heeft vennootschap A het vervreemdingsvoordeel in rekening courant bij bv B opgenomen. Op 31 juli 2007 heeft A aandelen in B verkocht en geleverd aan een derde bv voor een bedrag van € 869.570. De liquide middelen van B ad € 273.250 zijn op een derdenrekening van de notaris gestort. Dezelfde dag koopt B onroerende zaken aan voor € 2,5 miljoen. Deze onroerende zaken waren dezelfde dag al twee keer eerder voor € 750.000 van eigenaar gewisseld. Voorts rusten er hypotheekrechten en beslagen op die veel hoger zijn dan € 2,5 miljoen. B doet over 2007 geen Vpb-aangifte en gaat in 2008 failliet. Met de inspecteur ontstaat een geschil over de vraag of A op grond van artikel 40 IW aansprakelijk kan worden gesteld voor een gedeelte van de aan B opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. In tegenstelling tot Rechtbank Gelderland is Hof Arnhem-Leeuwarden van mening dat zowel de tekst van artikel 40 IW, als de geschiedenis van het artikel, geen ruimte biedt om een rechtspersoon aansprakelijk te stellen voor de vennootschapsbelasting die een lichaam waarvan zij aandeelhouder is geweest verschuldigd is, doch die geheel of gedeeltelijk onbetaald is gebleven. Volgens het hof richt artikel 40, eerste lid, IW zich op ‘degene die, al dan niet tezamen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, direct of indirect voor ten minste één derde gedeelte van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap (…)’. In deze tekst kan ‘degene’ in samenhang met de daarop volgende tussenzin die gelet op de bedoeling van de tekst onlosmakelijk is verbonden met dat begrip, niet anders worden geduid dan als een natuurlijk persoon. Bovendien is niet gebleken dat vennootschap A op moment van verkoop van de aandelen al wist of behoorde te weten dat B zijn belastingschulden op korte termijn niet zou kunnen voldoen. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 28-11-2014

Tegemoetkoming voor ab-tarief 2014

De staatssecretaris heeft een besluit uitgebracht waarin hij goedkeurt dat inkomen uit aanmerkelijk belang voor 22/25e deel van het genoten voordeel in de voorlopige aanslagen IB 2014 mag worden aangegeven.
Doordat de eenmalige verlaging van het aanmerkelijkbelangtarief voor 2014 tot een belastbaar inkomen van € 250.000 niet tijdig in de aanslagsystemen van de Belastingdienst kon worden verwerkt, kan dit leiden tot te hoge voorlopige aanslagen. Om dit te voorkomen is er voor een praktische oplossing gekozen. De staatssecretaris keurt goed dat bij een verzoek om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2014 of een verzoek tot wijziging van zo’n voorlopige aanslag, als inkomen uit aanmerkelijk belang 22/25e deel van het genoten voordeel wordt aangegeven. Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot en met € 250.000. De verschuldigde belasting over het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang wordt door toepassing van het bovenstaande tot het juiste bedrag berekend. Dit geldt ook voor verzoeken die reeds overeenkomstig deze lijn zijn ingediend. De verlaging van de grondslag mag niet worden toegepast bij de reguliere aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014. Bij de definitieve aanslagen die naar aanleiding van die aangiften worden opgelegd, wordt het juiste percentage gehanteerd. Dit besluit is op 29 november 2014 in werking getreden. Bron: MvF 18-11-2014

Cao-afspraken over uitzendkrachten, payrollers en zzp’ers kunnen

Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is niet tegen afspraken in de cao die de inzet van uitzendkrachten, payrollers of zzp’ers beperken. Het generiek uitsluiten van uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers in cao’s kan echter niet en dat komt ook niet voor. Dit schrijft de minister bij de beantwoording van Kamervragen over de begroting SZW 2015.
Volgens de minister staat contractvrijheid voorop. Cao-partijen mogen in de cao afspraken maken zolang het niet strijdig is met het recht. Partijen kunnen afspraken maken met als doel om bijvoorbeeld de kwaliteit van opleiding te verhogen of onderbieding op het terrein van arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Het generiek uitsluiten van uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers in cao’s komt volgens Assher niet voor. Wat wel voorkomt zijn afspraken in cao’s waarbij de inzet van uitzendkrachten, payrollers en zzp'ers op één of andere manier beperkt wordt. Dat kan zijn in aantallen, bijvoorbeeld een bepaald percentage van de totale brutoloonsom. Maar het kan ook gaan om het stellen van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld door te bepalen dat alleen uitzendkrachten van NEN-gecertificeerde uitzendbureaus mogen worden ingezet. De minister schrijft dat cao-bepalingen waarbij sprake is van een te grote benadeling van de rechtmatige belangen van derden niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking komen. Dit is geregeld in het Toetsingskader AVV. Beperkingen op de inzet van uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers worden hierop getoetst wanneer zij voor avv worden voorgedragen. Wanneer belemmeringen zijn opgenomen die de toegang – direct of indirect – tot de relevante markt voor bonafide ondernemingen afsluiten of tot een onevenredig niveau beperken, komen zij niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. Bron: Min SZW 26-11-2014

© lArcade 2024