Inloggen

Archief

Herinvoering werknemerspremie WW en preventie

In haar 20 februari 2015 gepubliceerde advies over de toekomst van de WW bepleit de SER een sterkere inzet op preventie van werkloosheid. Bij dreigend baanverlies moeten werknemers nog voor ze in de WW terecht komen, ondersteuning krijgen van nieuw op te richten regionale adviescentra. Het SER-advies bevat ook voorstellen voor reparatie van het derde WW-jaar. Onderdeel hiervan is de herinvoering (waarschijnlijk per 1 januari 2016) van een werknemerspremie voor de WW.
Per 1 januari 2016 wordt de maximale duur van de WW verkort naar 24 maanden. Om het derde WW-jaar te repareren is in het sociaal akkoord afgesproken dat dit bij cao zou worden geregeld. De SER adviseert hiervoor een structureel lastendekkende premie: een premie die hoog genoeg is om alle lasten van de WW te dekken, inclusief de lasten van effectieve bemiddeling en re-integratie en de activiteiten van de voorgestelde regionale adviescentra. De lasten van de gemiddelde werkloosheid over tien jaar vormen hierbij het uitgangspunt. In het sociaal akkoord is afgesproken dat werknemers opnieuw een deel van de WW-premie gaan betalen en wel in de verhouding fiftyfifty op basis van koopkrachtneutraliteit. Wat betreft de uitvoering van de aanvullende werkloosheidsverzekeringen brengt de SER de verschillende mogelijkheden in kaart. De keuze is aan de decentrale cao-partners. De mogelijkheden zijn uitvoering door het UWV of een andere publieke partij uit de keten van werk en inkomen, zoals de Sociale Verzekeringsbank. Ook kan gedacht worden aan een uitvoerder van een aanvullende pensioenregeling. Bron: SER 20-03-2015

Surseance meer richten op reorganisatie

De Vereniging Insolventierecht Advocaten, Insolad, heeft een voorstel gedaan voor een aanpassing van de surseanceregeling in de Faillissementswet. Doelstelling is met een aantal maatregelen de surseanceregeling beter op te tuigen voor reorganisatie van de onderneming.
De Faillissementswet stamt uit het eind van de 19e eeuw, in een tijd toen insolventieprocedures niet gericht waren op reorganisatie. Volgens Insolad is dit veranderd. Veel West-Europese en Angelsaksische landen kennen al uitvoerige regelingen voor reorganisatie. In Nederland worden, wanneer een insolventieprocedure nodig is, de meeste reorganisaties bereikt in faillissement. Een van de maatregelen die Insolad een ontslagprocedure in surseance zonder tussenkomst van het UWV, net als nu al in faillissement kan. Een te benoemen rechter-commissaris zal het ontslag dan toetsen. Volgens Insolad is het gerechtvaardigd om ook bij surseance af te wijken van het gewone ontslagrecht. De huidige onmogelijk om het insolventieontslagrecht toe te passen in surseance heeft volgens Insolad alleen maar er toe geleid dat men in faillissement gaat herstructureren met meer waardeverlies tot gevolg zonder dat de werknemer er iets mee opschiet. Andere voorgestelde aanpassingen in de surseanceprocedure betreffen onder meer beperking van de positie van preferente crediteuren (fiscus, UWV), de mogelijkheid om al in surseance tot akkoorden te komen tussen de partijen verbeteren, voor kleinere bedrijven een eenvoudiger procedure zonder bewindvoerder en de verplichting voor leveranciers om maximaal zes maanden lang die goederen en diensten te blijven leveren die essentieel zijn voor het voortbestaan van de onderneming. Kern van de voorstellen is dat faillissement wordt voorkomen door al vroegtijdig te kunnen inzetten op reorganisatie van de in problemen verkerende onderneming. Bron: Insolad, 20-02-2015

VOF failliet, vennoot mogelijk niet

De Hoge Raad komt terug op zijn regel dat het faillissement van een VOF steeds en noodzakelijkerwijs het faillissement van de vennoten ten gevolge heeft.
Een vennoot van een failliete VOF is het niet eens met zijn faillietverklaring. Hij verzoekt het hof om dit te vernietigen en hem alsnog tot schuldsanering toe te laten. Het hof wijst dit af: volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft het faillissement van de VOF ook het faillissement van de vennoten tot gevolg. In de cassatie zaak komt de Hoge Raad echter terug op dit standpunt. Hoewel een VOF geen rechtspersoonlijkheid heeft, wordt in de praktijk en ook in de wetgeving een VOF wel vaak behandeld als een afzonderlijk rechtssubject dat zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen en beschikt over een van de vennoten afgescheiden vermogen. Dat volgens de Faillissementswet op de aangifte tot faillietverklaring ook de naam en woonplaats van de vennoten moet zijn vermeld, betekent volgens de Hoge Raad niet dat een faillissement van de VOF steeds en zonder meer het faillissement van de vennoten meebrengt. Vaak is dit het geval, maar dat is niet noodzakelijk. De vennoot kan namelijk privé over voldoende vermogen beschikken om alle schuldeisers (van de VOF en privé) te voldoen. Ook het feit dat de per schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen open staat voor natuurlijke personen met zakelijke schulden, maakt dat een vennoot die een schuldsaneringverzoek heeft ingediend, niet zonder meer failliet moet worden verklaard. Ook jurisprudentie van het Europese Hof en het EVRM (geen faillissement zonder dat daar afzonderlijk om is verzocht) zijn aanleiding voor de Hoge Raad om terug te komen op het eerdere standpunt. De schuldeiser van de zal dus het faillissement van de vennoten afzonderlijk moeten verzoeken en de rechter zal voor de vennoten afzonderlijk moeten onderzoeken of zij aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Bron:HR 06-02-2015

Flexibele arbeidsmarkt leidt tot meer fraude

Een flexibele arbeidsmarkt leidt tot meer fraude bij bedrijven. Volgens Hoffman Bedrijfsrecherche is een oorzaak hiervan dat de flexibele werknemers minder loyaal zijn aan de werkgever. Volgens onderzoek van dit bureau leidt de groeiende onzekerheid over contractverlenging ertoe dat men sneller een misstap doet.
Samen met de Vrije Universiteit Amsterdam nam Hoffman Bedrijfsrecherche een groep van 2200 verdachten onder de loep die zij vorig jaar had onderzocht. In deze zaken was er sprake van een buit (geld, goederen of informatie) van minimaal € 10.000. De meest voorkomende vormen van fraude betreffen gerommel met urenregistraties, valse facturen en het stelen van concurrentiegevoelige gegevens voor het opstarten van een eigen bedrijf. Daarnaast staat in de top vijf gesjoemel met declaraties en cybercriminaliteit. Vooral bij grotere bedrijven (+100 werknemers) wordt er meer gefraudeerd en steeds vaker heeft fraude bij die bedrijven met gegevens te maken (ruim 70%). Vooral jongeren zouden volgens het recherchebureau sneller in de fout gaan door de groeiende onzekerheid. Frustratie kan volgens het bureau hierbij een rol spelen. Volgens Richard Franken, directeur bij Hoffmann, zullen werkgevers hier echt wat op moeten vinden. Een andere trend is dat steeds meer vrouwelijke werknemers zich schuldig maken aan frauduleus gedrag. Tussen 2007 en nu zou hun aandeel in de bedrijfscriminaliteit zijn gestegen van 11% naar bijna 30%. Eén verklaring is dat er meer vrouwen zijn gaan werken, maar daarnaast speelt volgens de onderzoekers ook de crisis een rol. Na met hun misstap te zijn geconfronteerd geven ze vaak financiële problemen als achterliggende oorzaak aan. Een verschil tussen mannen en vrouwen is er wel in de soort fraude: bij vrouwen hoofdzakelijk fraude met geld (83%), bij mannen meer met goederen. Bron: FD 18-02-2015

Plaats van dienst: geen versoepeling voor kleine ondernemers

Het is volgens staatssecretaris Wiebes niet mogelijk om kleine ondernemers te ontlasten in verband met de gewijzigde regels voor de plaats van dienst ten aanzien van elektronische diensten. Ondernemersorganisaties hadden aangedrongen op het instellen van een omzetmaximum om kleine ondernemers te ontzien.
In 2008 is op Europees niveau besloten de plaats-van-dienstregels voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten per 2015 aan te passen. Doordat voor 1 januari 2015 de plaats van dienstverlening aan consumenten daar was gelegen waar de leverancier van de dienst was gevestigd, vestigden veel aanbieders van dergelijke diensten zich in Luxemburg, omdat daar voor deze diensten een zeer laag omzetbelastingtarief gold. Door het Nederlandse bedrijfsleven is hierover vaak geklaagd. Per 1 januari 2015 is de plaats van dienst (en dus de plaats waar de dienst belast is) de EU-lidstaat waar de consument woonachtig of gevestigd is. Om de toename van administratieve lasten te beperken is het mini-one-stop-shop (MOSS) gecreëerd. De ondernemer kan voor de aangifte bij één loket, zijn ‘eigen’ belastingdienst, terecht. De belasting moet worden afgedragen aan de belastingdienst in het land waar de omzetbelasting verschuldigd is. Ook moet de ondernemer het woonland van de consument vaststellen. Vanuit de Belastingdienst heeft de staatssecretaris geen signalen ontvangen dat er ondernemers zijn die vanwege de gewijzigde regeling hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland hebben in januari in een brief aan de staatssecretaris echter aangegeven dat zij uit hun ledenkring het signaal hebben gekregen dat de wijzigingen als problematisch worden ervaren. Met name voor kleine ondernemers zijn de extra rompslomp en kosten een reden om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken. Beide organisaties doen daarom het verzoek een omzetmaximum in te stellen, zodat kleine ondernemers die beneden dat maximum blijven het Nederlandse btw-tarief kunnen blijven toepassen. Dit is volgens de staatssecretaris echter niet mogelijk. Een dergelijke maatregel kan alleen op Europees niveau worden genomen. Bron: MvF 17-02-2015

© lArcade 2024