Inloggen

Archief

Concurrentieverstoring gemeenten: optreden ACM niet altijd effectief

De Autoriteit Consument & Markt (ACM) kan optreden tegen concurrentieverstoring door gemeenten. Maar door een bepaalde activiteit als een activiteit in het algemeen belang kunnen ze de ACM machteloos maken.
De Wet Markt en Overheid verplicht gemeenten al hun kosten door te berekenen in hun tarieven, tenzij zij formeel hebben vastgesteld dat hun activiteiten plaatsvinden in het algemeen belang. De ACM heeft op basis van eigen onderzoek vastgesteld dat de gemeente Zeewolde niet alle kosten doorberekent in de tarieven voor ligplaatsen in haar passantenhaven. Omdat Zeewolde hiermee de concurrentie met andere jachthavens verstoort, heeft de ACM voor deze overtreding een zogenoemde ‘Verklaring Voor Recht’ afgegeven. ACM kan overtredingen van de Wet Markt en Overheid niet beboeten. Benadeelde partijen kunnen de Verklaring voor Recht wel gebruiken voor een procedure bij de rechter om een schadevergoeding te eisen. De Wet Markt en Overheid is echter niet van toepassing op activiteiten van gemeenten die plaatsvinden in het algemeen belang. Veel gemeenten vinden dat hun activiteiten in de recreatieve sfeer vallen onder het algemeen belang. Een gemeenteraad kan dit formeel vaststellen door een zogenoemd algemeenbelangbesluit te nemen. Dit heeft ook de gemeenteraad van Zeewolde gedaan nadat ACM de overtreding had vastgesteld. Hiermee is de overtreding beëindigd. Volgens ACM is dit toegestaan, maar het beperkt wel de effectiviteit van de wet. Het kan echter ook anders gaan. Zo bood de gemeente Oldambt 30 camperplaatsen aan. Om oneerlijke concurrentie te voorkomen heeft de gemeente Oldambt op aanwijzing van ACM besloten om de integrale kosten door te berekenen in de tarieven voor camperplaatsen. Bron: ACM 22-06-2015

Bestelauto is niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor goederenvervoer

Bijtelling kan achterweg blijven als een bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De belastingplichtige zal dit moeten aantonen. De aanwezigheid van een bijrijdersstoel kan dat lastig maken. Want, rijdt de bijrijder mee vanwege het vervoer van goederen of verricht hij ook andere werkzaamheden?
Hof Amsterdam oordeelde vorig jaar dat voor oordeel dat een bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen het van belang is dat een aanwezige bijrijdersstoel gebruikt wordt door iemand wiens hoofdtaak bestaat uit het vervoeren van goederen (inclusief laden en lossen). Houdt deze persoon echter na het laden en of lossen zich ook met andere belangrijke werkzaamheden bezig, dan is de bestelauto niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen en kan de bijtelling niet achterwege blijven (indien met een sluitende kilometeradministratie niet is aangetoond dat minder dan 500 kilometer privé met de bestelauto is gereden). De zaak waar het hof over oordeelde betrof een bedrijf dat lantaarnpalen plaatst. De bijrijder hield zich niet alleen bezig met het tillen van de palen, maar groef bijvoorbeeld ook af en toe een gat om de lantaarnpaal in te plaatsen. Functioneel bezien dient het meerijden van de bijrijder dan ook niet te worden toegerekend aan het vervoer van goederen. Volgens het hof was daarom in dit geval geen sprake van een bestelauto die (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor goederenvervoer. De Hoge Raad heeft onlangs deze uitspraak van het hof zonder nadere motivering bevestigd. Bron: HR 3-04-2015

Aanpak faillissementsfraude wordt verbeterd

Faillissementsfraude wordt verbeterd De Tweede Kamer heeft op 23 juni ingestemd met twee wetsvoorstellen die de aanpak van faillissementsfraude moeten verbeteren. Het ene scherpt de strafbaarstellingen aan, het andere voorziet in een civielrechtelijk bestuursverbod.
Het voorstel voor de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude voorziet in nieuwe strafbaarstellingen, bijvoorbeeld van overtreding van de administratieplicht. Ook het voorafgaand aan het faillissement doen van buitensporige uitgaven dan wel het geven van toestemming daarvoor, met als gevolg dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, wordt een strafbaar feit. Het andere wetsvoorstel zorgt voor een civielrechtelijk bestuursverbod voor fraudeurs. Een strafrechtelijk bestuursverbod voor fraudeurs bestond al. Dat kan worden geëist bij vergrijpen als oplichting, bedrieglijke bankbreuk, verduistering of valsheid in geschrifte. Daarnaast komt dus nu een civielrechtelijk verbod. Dit kan bijvoorbeeld worden opgelegd bij bij repeterende faillissementen, als iemand zich steeds schuldig maakt aan diverse faillissementen achter elkaar en bij fiscale vergrijpboetes. Volgens minister Van der Steur van Justitie is het van belang dat juist in die makkelijk bewijsbare gevallen het Openbaar Ministerie een korte klap kan uitdelen. De Eerste Kamer moet nog over beide voorstellen oordelen, daarna worden ze pas definitief. Een derde wetsvoorstel voor de aanpak van faillissementsfraude wordt binnenkort nog ingediend. Dit betreft de invoering van een fraudesignalerende taak voor de curator. Bron: SC Online, 23-06-2015

Aanpassingen WGA moeten zorgen voor gelijk speelveld

Minister Asscher kondigt in een Kamerbrief aanpassingen aan in de publieke verzekering van UWV voor de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De aanpassingen moeten het evenwicht tussen de publieke verzekeraar (UWV) en private verzekeraars verbeteren.
Werkgevers kunnen voor de WGA kiezen voor een publieke verzekering bij UWV of voor eigenrisicodragerschap, al dan niet in combinatie met een private verzekering. Om deze hybride markt goed te laten werken is het van belang dat er een voldoende gelijk speelveld tussen UWV en private verzekeraars is. In een goed werkende markt verwacht Asscher dat de focus bij de keuze voor een verzekering op effectieve re-integratie van zieke werknemers zal liggen. Hij kondigt een aantal maatregelen aan die de verschillen tussen de publieke verzekering en private verzekeringen moeten verkleinen. De maatregelen hebben betrekking op grote en middelgrote werkgevers voor zover zij te maken hebben met een gedifferentieerde WGA-premie. Vanaf 1 januari 2017 gaan deze werkgevers als zij overstappen naar de publieke verzekering bij UWV een meer marktconforme premie betalen. Nu betalen zij nog na die overstap een relatief lage premie in vergelijking met de premie van private verzekeraars. Daar staat tegenover dat werkgevers die na een periode van publieke verzekering bij UWV kiezen voor eigenrisicodragerschap, vanaf 1 januari 2017 hun risico’s bij UWV kunnen achterlaten. Nu moeten zij deze risico’s na overstap van UWV naar een private verzekering nog zelf dragen en financieren. De minister kondigt een overgangsperiode aan die na 1 juli 2015 ingaat. De premieberekening van werkgevers die reeds op 1 juli of eerder publiek bij UWV verzekerd waren, verandert niet. Werkgevers die na 1 juli 2015 publiek bij UWV verzekerd worden krijgen vanaf 1 januari 2017 te maken met de nieuwe premieberekening. Het wetsvoorstel dat deze wijzigingen regelt zal dit najaar bij de Tweede Kamer worden ingediend. Bron: Min SZW 22-06-2015

Wanneer moet u specifieke deskundigheid beoordelen?

Trekt u een werknemer uit het buitenland aan die beschikt over een schaarse, specifieke deskundigheid, dan kunt u – onder voorwaarden – samen met de werknemer verzoeken om toepassing van de 30%-regeling. 30% van het loon kunt u dan betalen als onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten.
Maar hoe en wanneer bepaalt u die specifieke deskundigheid? Sinds 1 januari 2012 is dat ‘hoe’ eenvoudig. Specifieke deskundigheid wordt met ingang van die datum getoetst aan de hand van een salarisnorm. Voor wat betreft het ‘wanneer’ heeft onlangs de Hoge Raad duidelijk aangegeven dat men voor de specifieke deskundigheid moet uitgaan van de feiten op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst. De zaak betrof een in 2011 ingekomen werknemer die dan niet voldoet aan de 30%-regeling. Twee jaar later, als de eenvoudige salarisnorm geldt, verzoekt hij vergeefs alsnog om toepassing, met toepassing van de nieuwe regels. Dit wordt afgewezen. Aan de hand van de feiten ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst dient te worden beoordeeld of de ingekomen werknemer over de vereiste specifieke deskundigheid beschikt. Daar de werknemer in 2011 niet voldeed aan de voorwaarden voor de 30%-regeling, is het latere verzoek tot toepassing van de 30%-regeling terecht afgewezen. Bron: HR 19-06-2015

© lArcade 2024