Inloggen

Archief

Bijtelling en autobelastingen minden CO2-afhankelijk

Vlak na de brief over de belastinghervorming heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën vorige week vrijdag ook de langverwachte Autobrief II naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief ontvouwt de staatssecretaris in hoofdlijnen zijn voorstellen voor aanpassing van de autobelastingen.
Achtergrond van de brief is dat zowel het primaire doel van de autobelastingen (het genereren van belastingopbrengst) als het secundaire doel (een efficiënt milieubeleid) onder druk staan. Daarnaast maken marktverstoring, complexiteit en de uitvoeringslast voor de Belastingdienst het nodig om de autobelastingen tegen het licht te houden. De maatregelen voor de periode 2017-2020 zoals die in de autobrief zijn genoemd moeten leiden tot een financieel verantwoord en duurzaam systeem van autobelastingen. Zowel de autobelastingen als de bijtelling zullen minder CO2-afhankelijk worden. Uit onderzoek is gebleken dat het Nederlandse CO2-beleid en de stapeling van stimuleringen niet erg effectief en efficiënt zijn geweest. BPM en MRB De BPM wordt minder CO2-afhankelijk gemaakt. Dit wordt bereikt door de vaste voet in de BPM te verhogen van € 175 tot € 350 en het CO2-afhankelijke deel van de BPM tegelijkertijd met een gelijk aandeel te verlagen. Het schijventarief gebaseerd op de CO2-uitstoot van het voertuig blijft voor het overige in stand. De fiscale stimulering van hybride auto’s (PHEV - plug-in hybrid electric vehicle ) in de MRB en BPM zullen stapsgewijs worden verminderd. Nulemissieauto’s blijven in de BPM en MRB volledig vrijgesteld. Er komt een generieke verlaging van de MRB in 2017 met 2%. Daarentegen komt er in 2019 een toeslag voor vervuilende dieselpersonen- en bestelvoertuigen. Het budgettaire belang van de BPM wordt tot 2020 geleidelijk verlaagd met 12%. Bijtelling De bijtelling wordt minder CO2-afhankelijk door stapsgewijs te komen tot één nieuw algemeen bijtellingspercentage voor andere dan nulemissievoertuigen. Dit betekent dat de stimulering voor hybride auto’s stapsgewijs zal worden verminderd. De bijtelling voor nulemissievoertuigen blijft tot en met 2020 gehandhaafd op 4%. Wel wordt – omdat dit bijtellingspercentage zeer interessant kan zijn voor de luxe, zakelijke markt – de bijtelling van 4% vanaf 2019 begrensd tot een catalogusprijs van € 50.000 (het deel van de catalogusprijs boven die grens valt in het algemene bijtellingspercentage van 22%). Die begrenzing zal gelden voor auto’s die elektrische rijden op een batterij. De lage bijtelling voor elektrisch rijden op waterstof wordt niet begrensd. De voorstellen uit de autobrief en de inbreng van de Kamer hierover zullen worden uitgewerkt in een wetsvoorstel Wet uitwerking autobrief II, waarin de wijzigingen in de autobelastingen voor de gehele periode 2017-2020 zullen worden opgenomen. Dit wetsvoorstel zal dit najaar worden ingediend. Bron: MvF 19-06-2015

Een kijkje in de keuken van de belastingherziening?

Staatssecretaris Wiebes heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd waarin de hoofdlijnen van de belastingherziening, die het kabinet op Prinsjesdag wil presenteren, uiteen zijn gezet. Met een verwachte netto lastenverlichting van € 5 miljard wil het kabinet allereerst de lasten op arbeid fors verlagen.
Doel van de belastingherziening is een vereenvoudiging van het stelsel. De belastingwetgeving moet begrijpelijker worden voor burgers en bedrijven en beter uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Een tweede doelstelling betreft de verlaging van de kosten op arbeid. Hoe die vereenvoudingsdoelstelling wordt gerealiseerd wordt nog niet echt duidelijk uit de brief. Wel noemt de staatssecretaris enkele maatregelen waarmee men de lasten op arbeid wil verlagen: de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) krijgt een impuls, verhoging van kinderopvangtoeslag; een gericht loonkostenvoordeel die het voor werkgevers aantrekkelijker maakt mensen met lage inkomens aan te nemen; intensivering van de arbeidskorting voor inkomens tot ongeveer € 50.000; verlaging van de tarieven in de tweede en derde belastingschijf met circa 2%-punt; inkomengrens toptarief (52%) wordt verhoogd; volledige afbouw van de algemene heffingskorting. Het kabinet wil ook de vermogensrendementsheffing hervormen. Nu in de praktijk gerealiseerde rendementen vaak aanzienlijk lager zijn dan het in de wet opgenomen forfaitaire rendement van 4%, staat die heffing vaak ter discussie. Een heffing op basis van ieders werkelijk in een jaar gerealiseerde rendement is volgens het kabinet echter te complex en binnen afzienbare termijn voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar. Er is een alternatief uitgewerkt waarin het rendement per vermogenstitel (spaarsaldo, aandelenportefeuille, onroerend goed) periodiek wordt herijkt op basis van in de markt gerealiseerde rendementen. De vermogensmix van de belastingplichtige wordt langs forfaitaire maatstaven gedifferentieerd, zodat die gemiddeld beter aansluit bij de genoten rendementen. Het box 3-tarief van 30% blijft echter ongewijzigd. Verder kondigt het kabinet aan met diverse maatregelen het belastingstelsel te willen vereenvoudigen, de autobelastingen te zullen herzien en belastingontwijkmogelijkheden te zullen aanpakken. Verder worden in de brief nog enkele aanvullende maatregelen genoemd die worden overwogen zoals een uniformering van de btw (alleen nog een verlaagd tarief voor voedingsmiddelen), verruiming van het gemeentelijk belastinggebied en een vereenvoudiging van de zorgtoeslag. Bron: MvF 19-06-2015, nr. AFP2015/512

Eerder premiekorting jongere werknemer

Een werkgever komt na 1 juli 2015 eerder in aanmerking voor de premiekorting jongere werknemer. Per 1 juli wordt namelijk de eis die gesteld wordt aan de omvang van de dienstbetrekking verlaagd van 32 uur per week naar 24 uur per week.
Sinds 1 juli 2014 kan een werkgever een premiekorting krijgen bij het in dienst nemen van een jongere die voor de dienstbetrekking werkloos was en een uitkering ontving. Die premiekorting bedraagt € 3.500 per werknemer per jaar en men heeft maximaal twee jaar recht op die korting, vanaf het moment dat de jongere werknemer in dienst komt, tot het einde van de dienstbetrekking en uiterlijk tot en met 31 december 2017. Om in aanmerking te komen voor de premiekorting gelden wel een aantal voorwaarden en administratieve eisen: de werknemer heeft bij in dienst treden een leeftijd van 18 tot en met 26 jaar; de werknemer had voor in dienst treden recht op een WW-uitkering of een uitkering op grond van de participatiewet. De werkgever dient over een doelgroepverklaring van het UWV te beschikken, waaruit dit blijkt. Deze verklaring kan de werknemer aanvragen of de werkgever (na machtiging door de werknemer). Deze verklaring moet de werkgever bij zijn loonadministratie bewaren. er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijk aanstelling voor ten minste 24 uur (arbeidsovereenkomsten ingaande op of na 1 juli 2015) voor de duur van ten minste zes maanden. Bron: Belastingdienst, 19-06-2015

Na geruime tijd weer akkoord voor cao Fashion & sport (Inretail)

Na geruime tijd is er weer een principeakkoord voor de cao Fashion & sport. De vorige cao liep af op 30 september 2013. Vorig jaar liepen de onderhandelingen tussen Inretail (werkgevers) en de vakbonden spaak, waardoor een nieuwe cao ver weg leek. Twee maanden geleden gingen de werkgevers echter aan tafel met Alternatief voor vakbond en met deze organisatie kwam men er wel uit.
De partijen zijn een cao overeengekomen met een looptijd van een jaar (1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016). Gedurende die looptijd krijgen de werknemers een loonsverhoging van 1% per 1 oktober 2015 en een eenmalige uitkering van 0,25% in december (voor medewerkers met een loon onder het maximum premieloon). Een punt waarmee men eerder met de vakbonden niet uitkwam, de zondagtoeslag, is nu met Alternatief voor vakbond wel geregeld. De zondagtoeslag wordt verlaagd naar 50%. Medewerkers die nu in dienst zijn en tot op heden op zondag werkten, worden daarvoor met extra loon of vrije tijd gecompenseerd. Om medewerkers meer invloed te geven op hun werktijden krijgen ze het recht om vaste, voor hen niet-inroosterbare dagen aan te geven (niet zijnde zaterdag of zondag): bij een fulltime contract kan men één dag als niet-inroosterbaar aangeven, bij een parttime contract(tot en met 20 uur per week) twee dagen. De partijen hebben verder afgesproken tijdens de looptijd van de cao een studie te doen naar hoe de veiligheid, de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers en de pensioenregeling kan worden verbeterd. De uitkomsten worden betrokken bij de volgende cao-onderhandelingen. Bron: Alternatief voor vakbond, 16-06-2015

Bonden stellen pay back-constructies aan de kaak

In een brief aan minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stellen de bonden FNV, CNV en VCP payback-constructies bij arbeidsmigranten aan de kaak. De brief richt zich met name tegen de te hoge premies die de betreffende werknemers moeten betalen voor de zorgverzekering.
Volgens de bonden dwingen uitzendbureaus, werkgevers en verzekeraars arbeidsmigranten tot het betalen van veel te hoge premies voor hun zorgverzekering. Voor de verzekeraars zijn de arbeidsmigranten zeer winstgevend. In de brief wordt gesproken over een gemiddelde winst van € 40 per verzekeringsmaand. Ook uitzendbureaus en werkgevers verdienen er aan volgens de bonden. Een deel van die premie vloeit weer terug (o.a. in de vorm van een collectiviteitskorting die niet wordt doorgegeven aan de werknemer, vergoedingen voor administratieve handelingen, enz.) naar het uitzendbureau. Doordat het uitzendbureau dit weer kan vertalen in een lager tarief, leidt dit volgens de bonden tot oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt. Volgens de drie vakbondsorganisaties is de gang van zaken rond de collectieve zorgverzekering voor arbeidsmigranten onderdeel van de zogenoemde pay back-systematiek die onder andere uitzendbedrijven, maar ook bedrijven in de land- en tuinbouw, volgens de bonden bewust zouden hanteren als verdienmodel. Behalve de zorgverzekering noemen de bonden onder meer huisvesting, vervoer en boetes als zaken waarop zou worden verdiend. Volgens de bonden verlonen de bedrijven bij een dergelijke constructie ogenschijnlijk tegen het wettelijk minimumloon, maar moeten de werknemers verplicht allerlei diensten van de werkgever afnemen tegen woekerprijzen. Soms zouden die diensten zelfs niet geleverd worden. Het gevolg is volgens de bonden onderbetaling en verdringing. Volgens de drie bonden is het verbieden van inhoudingen op het WML, zoals vanaf 1 januari 2016 door de Wet aanpak schijnconstructies wordt geregeld, niet afdoende. Zij stellen ook een verbod voor op het koppelen van werkgeversdiensten aan het arbeidscontract en het daarbij behorende verdienmodel. Bron: CNV 16-06-2015

© lArcade 2024