Inloggen

Archief

Giftenaftrek: doorschuiven restant kan niet

Een giftenaftrek is geen persoonsgebonden aftrek. Het is daarom niet mogelijk om, in tegenstelling tot de persoonsgebonden aftrek, bij een overschrijding van de maximumaftrek het restant door te schuiven naar een volgend jaar.
Een belastingplichtige heeft, samen met haar fiscale partner, in 2007 een bedrag van € 7.624,11 geschonken aan erkende ANBI’s. Op basis van de wet komt maximaal 10% van het gezamenlijke verzamelinkomen, voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek, in aanmerking voor giftenaftrek in de aangifte. De belastingplichtige heeft in haar aangifte IB 2007 een bedrag van € 2.567 in aftrek gebracht voor giften. Het resterende bedrag aan giften heeft zij in haar aangifte IB 2008 als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht. Dit bedrag is door de inspecteur gecorrigeerd. De belastingplichtige is van mening dat zij op basis van de wetsgeschiedenis recht heeft op aftrek van het restant van de giften. Volgens Hof Den Bosch kan de giftenaftrek echter niet worden doorgeschoven. Op basis van de wet is persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen. Het bedrag aan betaalde giften dat resteert nadat een maximum van 10% van het gezamenlijke verzamelinkomen in aftrek is gebracht, behoort echter niet tot de persoonsgebonden aftrek zoals bedoeld in de wet. Dit bedrag kan dan ook niet, ook niet in een later jaar, in aftrek worden gebracht. Bron: Hof Den Bosch 21-08-2015, nr. 14-00774

Verhoging kinderopvangtoeslag in 2016

Volgend jaar komt er structureel € 290 miljoen extra beschikbaar voor verhoging van de kinderopvangtoeslag. De verhoging van de kinderopvangtoeslag is een van de maatregelen uit het pakket van € 5 miljard in het kader van de herziening van het belastingstelsel.
De verhoging van de kinderopvangtoeslag moet de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen bevorderen. De verhoging van de kinderopvangtoeslag wordt zo vormgegeven dat alle ouders die daarvoor in aanmerking komen profijt hebben van de verhoging per 1 januari 2016. De vergoedingspercentages in de eerste en de tweede kindtabel worden voor iedereen verhoogd met een gelijk aantal procentpunten: de eerste kindtabel wordt verhoogd met 5,8 procentpunt. Ook de vaste voet stijgt met een zelfde percentage 23,8%; de tweede kindtabel wordt eveneens met 5,8 procentpunt verhoogd. De allerhoogste toeslagpercentages zijn gemaximeerd op respectievelijk 93% en 94% om het uitgangspunt dat alle ouders een ouderbijdrage betalen in stand te houden. De aanpassing van de kinderopvangtoeslag betekent voor ouders met een verzamelinkomen van 1,5 keer modaal en twee kinderen die drie dagen per week naar de buitenschoolse opvang gaan, dat de kosten voor met € 56 per maand dalen. Zouden de kinderen naar drie dagen naar de dagopvang gaan, dan dalen de kosten van kinderopvang met € 108 per maand. Bron: Min SZW 7-09-2015

Kamermeerderheid voor verhoging minimumjeugdloon

Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft op 8 september ingestemd met een motie van het Kamerlid Van Weyenberg (D66) voor verhoging van het minimumjeugdloon. De motie kreeg de steun van de fracties van D66, PvdA, SP, ChristenUnie en GroenLinks.
In de motie wordt de regering verzocht op korte termijn met concrete voorstellen te komen om het wettelijk minimumjeugdloon substantieel te verhogen en meer gelijk te trekken met het reguliere wettelijk minimumloon. Volgens de indiener van de motie is ‘gelijk loon voor gelijk werk’ een goed uitgangspunt voor alle werknemers. Wel moet de regering het een verhoging van het minimumjeugdloon eventuele negatieve effecten op de werkgelegenheid, werkloosheid en onderwijsdeelname van jongeren voorkomen. Bron: Tweede Kamer 8-09-2015

Intermediairs: stel vervallen van VAR uit

NBBU en Bovib (Branche-organisatie van intermediairs en brokers) voorzien dat ruim 100.000 zzp’ers hun opdracht zullen mislopen, als het Wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties, waarin de VAR wordt afgeschaft, wordt aangenomen. Dat blijkt uit een peiling van beide organisaties onder hun leden. De reden voor die verlies aan opdrachten is volgens NBBU en Novib het vervallen van de VAR.
De nieuwe wet heeft volgens NBBU en Novib grote invloed op de dienstverlening van intermediairs. Zij worden namelijk niet gevrijwaard voor de loonheffing, in tegenstelling tot andere opdrachtgevers. Bovendien worden ze genoodzaakt het ondernemerschap van de zzp’er zelf te beoordelen. Doordat die dit ondernemerschap buiten hun gezichtsveld valt, ontstaat er volgens NBBU en Novib een onwerkbare situatie. Vorige week hebben beide organisaties dit aangekaart bij de Belastingdienst, maar dit overleg heeft nog niet tot een oplossing geleid. NBBU en Bovib roepen staatssecretaris Wiebes van Financiën op maatregelen te treffen om de rol van intermediairs werkbaar te houden en de positie van zzp’ers te beschermen. Behalve de problemen die beide organisaties voorzien voor intermediairs, betwijfelen ze ook of de Belastingdienst de uitvoering van het wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties per 1 januari 2016 wel aankan. Volgens NBBU en Novib heeft de markt meer tijd nodig voor het informeren van opdrachtgevers en klanten over de nieuw situatie en voor het aanpassen van contracten. Beide organisaties bepleiten daarom een overgangsperiode van een half jaar vanaf het moment dat wetgeving en de uitvoering ervan geheel duidelijk zijn. Dat half jaar moet de markt de tijd geven om de nieuwe wetgeving te implementeren in de bedrijfsprocessen. Bron: NBBU 4-09-2015

Geen afdracht, dus ook geen verrekening dividendbelasting

Om dividendbelasting als voorheffing met de inkomstenbelasting te kunnen verrekenen, moet deze belasting door de inhoudingsplichtige wel zijn afgedragen.
Een dga heeft naast zijn salaris van zijn bv in 2007 ook een dividend uitgekeerd gekregen. In zijn aangifte inkomstenbelasting over dat jaar geeft de dga een bedrag van € 37.500 aan ingehouden dividendbelasting aangegeven. Bij de bv zelf staat dit bedrag geboekt als nog af te dragen dividendbelasting, ook na 2007. De inspecteur legt de dga dan ook een navorderingsaanslag IB 2007 op om de aangegeven voorheffing van € 37.500 te corrigeren. De dga gaat hier tegen in bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat de dividendbelasting is ingehouden maar niet is afgedragen. De vraag is dan of de dga ten aanzien van het niet afdragen van de verschuldigde dividendbelasting te goeder trouw was en hij redelijkerwijze mocht menen dat de vennootschap de belasting had afgedragen. De dga beroept zich erop dat de aangiften Vpb, IB en dividendbelasting door zijn adviseur waren opgesteld, maar dit helpt hem niet. Omdat hij als enig aandeelhouder en bestuurder alle zeggenschap over de feitelijke leiding heeft, had de dga de afdracht van dividendbelasting kunnen beïnvloeden door opdracht te geven tot betaling. Dat de aangiften door de adviseur zijn opgesteld en al dan niet zijn ingediend maakt niet uit. Op het aangifteformulier voor de dividendbelasting staat duidelijk vermeld dat de ingehouden dividendbelasting binnen een maand nadat de opbrengst beschikbaar is gesteld moet worden betaald. De dga heeft niet de nodige zorgvuldigheid betracht. Volgens de rechtbank is de dga daarmee niet te goeder trouw. Bron: Rb. Noord-Holland 26-08-2015

© lArcade 2024