Inloggen

Archief

Uitzendkrachten in dienst van subcontractors: geen naheffing

Een scherpe daling in de verhouding loonsom/omzet zijn voor de inspecteur aanleiding om een in Polen gevestigd uitzendbureau een naheffingsaanslag op te leggen. Het uitzendbureau weet echter aannemelijk te maken dat de uitzendkrachten op de loonlijst stonden bij subcontractors.
Een in Polen gevestigd uitzendbureau is voor het in Nederland ter beschikking stellen van arbeidskrachten inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. Het uitzendbureau beëindigt in april 2012 haar activiteiten in Nederland en eind 2012 is zij failliet verklaard. Naar aanleiding van door het uitzendbureau op 30 juni 2012 en 11 juli 2012 ingediende verzoeken tot deblokkering van het g-rekeningsaldo is een onderzoek ingesteld. Hieruit blijkt onder meer dat de verhouding loonsom/omzet in 2010 90,9% bedroeg, in 2011 terugliep tot 33,2% en in 2012 nog maar 4,9% bedroeg. Vanwege de scheefgroei van deze loon/omzetverhouding heeft de inspecteur het loon over 2012 gecorrigeerd en een naheffingsaanslag opgelegd. Het uitzendbureau stelt zich op het standpunt dat de arbeidskrachten in 2012 (voor het grootste deel) niet bij haar in dienstbetrekking zijn, omdat in dat jaar gebruik is gemaakt van subcontractors die ten aanzien van die arbeidskrachten volledig aan de inhoudings- en afdrachtsverplichting voor de loonheffing hebben voldaan. Rechtbank Zeeland-West-Brabant constateert dat de omzet in Nederland met name bestaat uit vergoedingen ter zake van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan bedrijven in Nederland. Die vergoedingen worden berekend op basis van het aantal door die arbeidskrachten bij de betreffende bedrijven gewerkte uren. In de jaren 2010 en 2011 waren deze ‘uitgeleende’ arbeidskrachten in dienstbetrekking bij het uitzendbureau. Volgens de rechtbank kan daarom zonder nadere verklaring worden aangenomen dat de betreffende arbeidskrachten ook in 2012 in dienstbetrekking waren. Het uitzendbureau slaagt echter in het tegenbewijs door aannemelijk te maken dat in 2012 op grote schaal gebruik is gemaakt van (sub)contractors, die zelf personeel in dienst hadden en die zelf loonbelasting afdroegen. De rechtbank oordeelt dat uitsluitend de verhouding loonsom/omzet onvoldoende is om te concluderen dat het uitzendbureau haar omzet in Nederland heeft behaald met uitzendkrachten die bij haar in dienstbetrekking waren. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 20-07-2015

Private verzekeraars maken verwachting nog niet waar

Bedrijven die eigenrisicodrager zijn, blijken niet beter op dat vlak van preventie en re-integratie te presteren, dan bedrijven die verzekerd zijn in het publieke bestel. Dit blijkt uit een onderzoek van het CPB. Tien jaar geleden bij de introductie van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) was de verwachting juist dat private verzekeraars zouden zorgen voor een sterke prikkel om de schadelast te beperken. Ook de verwachte integratie van de markten voor verzekering van de loondoorbetaling bij ziekte en de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) is tot nu toe niet tot stand gekomen.
Volgens de onderzoekers van het CPB zijn investeringen in preventie en re-integratie vooral lonend voor een partij die de gehele financiële verplichting draagt voor de twaalf jaar waarvoor een werkgever verantwoordelijk kan zijn voor een zieke werknemer (twee jaar loondoorbetaling plus eventueel tien jaar eigenrisicodragerschap). Verzekeraars hebben tot nu toe tegen de verwachting in de verzekeringsmarkten voor loondoorbetaling bij ziekte en voor de WGA niet geïntegreerd. Ook hebben verzekeraars volgens de onderzoekers nagelaten hun toegevoegde waarde te demonstreren door werkgevers te bewegen tot betere preventie en re-integratie. Ondanks deze tekortkomingen is het beleid volgens de onderzoekers in de afgelopen decennia wel effectief geweest. Het ziekteverzuim en de instroom in arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is teruggedrongen. Hierbij hebben de toegenomen financiële en re-integratieverplichtingen voor werkgevers een belangrijke rol gespeeld. De onderzoekers waarschuwen ervoor dat voorstellen om de verplichtingen voor werkgevers geheel of gedeeltelijk terugdraaien, zoals de beperking van loondoorbetaling bij ziekte, kunnen leiden tot een hoger ziekteverzuim en groter aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, met op termijn hogere premies en minder werkgelegenheid. Bron: CPB 3-09-2015

Cao-afspraken over (zelfstandige) remplaçanten orkesten toegestaan

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat FNV Kiem afspraken mocht maken over de tarieven van (zelfstandige) remplaçanten. In de cao Nederlandse Orkesten (2006-2007) was een minimumtarief voor orkestremplaçanten afgesproken die ook gold voor zelfstandige remplaçanten. Volgens het hof was van belang was dat de betreffende zelfstandigen in dezelfde positie verkeren als werknemers
FNV Kiem en de werkgeversvereniging Vereniging van Stichtingen Remplaçanten Nederlandse Orkesten hadden een geschil over een bepaling in de cao Nederlandse Orkesten (2006-2007) waarin een bepaling voor een minimumtarief voor orkestremplaçanten was opgenomen. Dit minimumtarief gold niet alleen voor remplaçanten in het kader van een dienstverband (werknemers), maar ook voor zelfstandige remplaçanten. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) verbood dit, omdat het in strijd zou zijn met het mededingingsrecht. FNV Kiem was tegen het verbod van de NMa in beroep gegaan en in deze zaak had Hof Den Haag prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Het Europese hof oordeelde dat in een cao afspraken kunnen worden opgenomen over een minimumtarief voor zelfstandigen, mits de betreffende zelfstandigen zich in een vergelijkbare situatie bevinden als werknemer. Hof Den Haag moest uitzoeken of hiervan in deze zaak het geval was. Dit hof heeft nu geoordeeld dat de betreffende zelfstandigen in dezelfde positie verkeren als werknemers. Zij vallen onder meer onder het gezag van de werkgever en kunnen niet hun eigen tijd indelen. Het hof komt tot het oordeel dat zij als schijnzelfstandigen moeten worden beschouwd die – anders dan ‘echte’ ondernemingen – gedurende de contractuele relatie zich in een ondergeschiktheidsrelatie bevinden. Bron: FNV Kiem, 01-09-2015; Hof Den Haag, 01-09-2015

Geen correctieverplichting, wel boete

Hoofdregel is dat als een inhoudingsplichtige onjuiste aangifte heeft gedaan de inspecteur een correctieverplichting kan opleggen. Maar uitzonderingen zijn mogelijk. Een huisarts die zich beriep op die hoofdregel om onder een hogere boete uit te komen, had geen succes.
In 2013 controleert de inspecteur een huisartsenpraktijk. Uit de controle komt naar voren dat in 2008 aan de huisarts een auto ter beschikking is gesteld waarvoor de bijtelling vanwege privégebruik ten onrechte achterwege is gebleven. De inspecteur heft de verschuldigde loonheffing door middel van een naheffingsaanslag na en legt daarbij ook een 25% vergrijpboete op. Die boete bedraagt, na vermindering van de aanslag in bezwaar, € 5.137. De huisarts is van mening dat de inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt door een vergrijpboete op te leggen vanwege het niet (tijdig) betalen van belasting in plaats van een verzuimboete ter zake van het niet-indienen van een correctiebericht. Dat laatste zou een boete van 25% van € 4.920 ofwel € 1.230 opleveren. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht een vergrijpboete vanwege het niet betalen van verschuldigde belasting kon opleggen. De inspecteur was niet verplicht de huisartsenpraktijk uit te nodigen tot het inzenden van een correctiebericht en vervolgens, bij het geen gehoor geven aan die uitnodiging, een verzuimboete op te leggen. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur, zonder schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, de onderhavige boete kunnen opleggen wegens het niet-voldoen van de verschuldigde belasting, ook al heeft hij de huisartsenpraktijk niet verplicht tot het inzenden van een correctiebericht. Bron: Hof Den Haag 12-08-2015

Gebruikelijk loon ook voor meewerkende partner

Een in een vennootschap meewerkende partner valt onder de gebruikelijkloonregeling als hij of zij ook aandelen bezit. Als de werkzaamheden die voor vennootschap worden verricht normaal gesproken worden beloond, dient ten minste een gebruikelijk loon in aanmerking te worden genomen.
Een echtgenote verricht met name ondersteunende, secretariële werkzaamheden voor de holding waarvan zij aandeelhouder (50%) is. In het Handelsregister staat zij ingeschreven als bestuurder van de holding en van de daaronder hangende werkmaatschappij. Voor haar werkzaamheden heeft zij in 2002 en 2003 een loon genoten van € 24.000, maar in de jaren daarna zakt het naar € 7.500 en uiteindelijk nihil in 2006 . Voor de jaren 2004, 2005 en 2006 corrigeert de inspecteur het loon naar een hoger gebruikelijk loon en legt naheffingsaanslagen op. De holding is het hier niet mee eens en tekent beroep aan. Voor het jaar 2005 heeft de holding succes met het argument dat geen sprake is van een nieuw feit, maar voor de andere jaren slaagt men hierin niet. Voor 2004 oordeelt de rechter dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit: na het sturen van een vragenbrief (na het vaststellen van de aanslag IB 2004) heeft de inspecteur duidelijkheid verkregen over de aard en omvang van de werkzaamheden van de vrouw. Voor wat betreft 2006 heeft de holding niet aannemelijk gemaakt dat een lager loon dan de inspecteur stelt, gerechtvaardigd is. Er is geen controleerbare onderbouwing gegeven voor de (deeltijd)werkzaamheden van de vrouw. Ook is niet zakelijk onderbouwd waarom het loon is teruggebracht tot uiteindelijk nihil. Daarbij acht hof het ook onaannemelijk dat het gebruikelijk is dat voor secretariële werkzaamheden geen loon wordt overeengekomen. De naheffingsaanslagen over 2004 en 2006 blijven in stand. Bron: Hof Amsterdam 09-04-2015 (publ. 26-08-2015)

© lArcade 2024