Inloggen

Archief

Commissarissen niet eensgezind over beloningen

Commissarissen zijn het niet met elkaar eens over de gewenste hoogte van hun eigen beloning, of over het nut van variabele beloning voor bestuurders. Wel vindt een grote meerderheid de angst voor vertrekkende bestuurders als gevolg van de beloningsdiscussie overdreven. Dat blijkt uit het negende Nationaal Commissarissen Onderzoek.
Een kleine meerderheid van de commissarissen (51%) is tevreden over de huidige vergoeding. Wel vindt 43% dat om de kwaliteit van het intern toezicht te verbeteren ook de commissarisbeloning omhoog moet. Een commissaris bij een beursonderneming verdient het meest: gemiddeld ruim € 56.000. De beloning in andere sectoren is aanzienlijk lager: bij niet-beursondernemingen, coöperaties, familiebedrijven en pensioenfondsen € 20.000 – 26.000; bij zorginstellingen, woningcorporaties en onderwijsinstellingen gemiddeld € 9.000, € 12.000 en € 6.000. De commissarissen zouden een stijging van de beloning met 25% passend vinden. Dit wordt onderbouwd door een (fors) verzwaard takenpakket en toegenomen tijdsbesteding. De huidige beloning varieert tussen € 45 tot € 220 per uur. De gemiddelde tijdsbesteding per commissariaat is ruim twee dagen per maand (18 uur). Aan een commissariaat bij beursondernemingen en coöperaties wordt de meeste tijd besteed (ongeveer 30 uur per maand). Over de variabele beloning van bestuurders oordelen de commissarissen verschillend. Een groot deel van de commissarissen vindt een (beperkte) vorm van variabele beloningen voor bestuurders acceptabel. 42% acht een variabele beloning niet effectief, terwijl 33% dat juist wel vindt. 53% is van mening dat variabele beloning perverse prikkels geeft, maar 25% is het hiermee juist oneens. Ook vindt de helft dat variabele beloning niet zorgt voor een juiste prioriteitstelling, volgens 28% draagt het hier juist wel aan bij. Zowel in de private als in de publieke sector vinden commissarissen de angst voor vertrekkende bestuurders naar het buitenland door de beloningendiscussie overdreven (respectievelijk 67% en 70%). Zelfs de commissarissen bij beursondernemingen, waarvan de bestuurders wellicht het meest in trek zijn in het buitenland, vindt 43% die angst overdreven. 20% daarentegen vindt deze angst wel reëel. Aan het negende Nationaal Commissarissen Onderzoek deden 387 commissarissen en toezichthouders uit meerdere sectoren mee. Het onderzoek werd uitgevoerd door Mijntje Lückerath-Rovers (TIAS School for Business and Society) en Auke de Bos (Erasmus Universiteit). Bron: TIAS 6-02-2016

Geen wettelijke verplichting, geen gegevens doorgeven

Volgens de Raad van State is er geen wettelijke verplichting voor de Belastingdienst om inkomensgegevens van een huurder te verstrekken aan de verhuurder als de verhuurder daarom vraagt. Daarom blijft de geheimhoudingsplicht gelden en had de Belastingdienst de gegevens niet mogen verstrekken aan de verhuurder.
In maart 2013 is er een wet aangenomen die moet voorkomen dat huurders van sociale huurwoningen die woningen blijven huren, hoewel zij met hun inkomen niet meer behoren tot de inkomenscategorie waarvoor de woningen zijn bedoeld. Om te bewerkstelligen deze huurders vertrekken, mogen verhuurders de huurprijs verhogen om zo te stimuleren dat deze huurders hun huurwoning verruilen voor een koopwoning of een huurwoning in de vrije sector. Een verhuurder die gebruik wil maken van deze mogelijkheid tot huurverhoging, moet bij zijn daartoe strekkende voorstel aan de huurder een verklaring van de Belastingdienst voegen waarin informatie wordt gegeven over het inkomen van de huurder. Een huurder van een sociale huurwoning die een dergelijke verklaring kreeg, heeft bezwaar aangetekend tegen het verstrekken van die gegevens door de Belastingdienst. Volgens de Raad van State is nergens in de wet expliciet vastgelegd dat de Belastingdienst verplicht is om een verklaring met inkomensgegevens van een huurder van een sociale huurwoning aan de verhuurder te verstrekken als de verhuurder daarom vraagt. Uit art. 67 lid 1 AWR volgt als hoofdregel dat de Belastingdienst gegevens die hij bij zijn taakuitoefening heeft verkregen niet aan derden mag verstrekken. Dit is alleen anders (art. 67 lid 2 AWR) als een wettelijk voorschrift tot verstrekking van informatie verplicht. Volgens de Raad dient een zodanige verplichting uitdrukkelijk en duidelijk in een wettelijke voorschrift te zijn neergelegd. Zo’n voorschrift kan niet worden afgeleid uit de totstandkomingsgeschiedenis van of samenhang tussen wettelijke bepalingen of worden verondersteld omwille van de effectiviteit van de wettelijke regeling, zoals door de staatssecretaris wordt betoogd. Omdat er geen wettelijke verplichting is om de persoonsgegevens te verwerken, kunnen op basis van art. 8 onderdeel f Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de gegevens alleen worden verwerkt als dit noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Tegen dit onderdeel van art. 8 Wbp is op basis van art. 40 Wbp verzet mogelijk. De huurder heeft zich terecht verzet tegen de verstrekking van gegevens van de Belastingdienst. Bron: Raad van State, 03-02-2016

Aanpassing uitvoeringsregels ontslag

Het UWV heeft op 4 februari in de Staatscourant een aanpassingen gepubliceerd de uitvoeringsregels ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en de uitvoeringsregels voor ontslag bij om bedrijfseconomische redenen.
De wijzigingen hangen samen met de inwerkingtreding per 1 januari van de Verzamelwet SZW en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, daarnaast zijn enkele technische aanpassingen doorgevoerd. Zo moet bij ontslag wegens ziekte de werkgever aannemelijk maken dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en de werknemer de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Deze termijn is voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt verkort tot 13 weken. Dit is in de uitvoeringsregels verwerkt. De wijzigingen in het Besluit uitvoeringsregels ontslag om bedrijfseconomische redenen 2015 hebben onder meer betrekking op de rangorde bij ontslag: een rangorde bij ontslag tussen AOW’ers, oproepkrachten en tijdelijke werknemers is toegevoegd. De uitvoeringsregels (versie november 2015) kenden een rangorde in vier groepen. Deze rangorde is gewijzigd en kent nu vijf groepen waarvan achtereenvolgens afscheid moet worden genomen. Het Stappenplan voor toepassing afspiegelingsbeginsel is aangepast met het oog op deze en andere wijzigingen. Verder moet een werkgever op grond van artikel 7:669, lid 1 BW aannemelijk maken dat de werknemer niet binnen een redelijke termijn herplaatsbaar is op een andere passende functie binnen de organisatie van de werkgever, al dan niet met behulp van scholing. Die redelijke termijn is gelijk aan de wettelijke opzegtermijn. Voor werknemers die worden ontslagen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is die termijn verkort tot een maand. Dit is verwerkt in de uitvoeringsregels. Bron: Stcrt 2016, nrs. 5031 en 5036

Meer evenredige sancties bij overtreding van sociale zekerheidswetten

Op 27 januari 2016 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de regeling bestuurlijke boete ingediend. Dit wetsvoorstel moet leiden tot meer evenredige sancties bij overtreding van sociale zekerheidswetten.
Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW (Stb 2012, 462) in werking getreden. Deze wet voorzag in zwaardere sancties in geval van fraude. In een uitspraak van 24 november 2014 maakte de Centrale Raad van Beroep echter korte metten met deze wet: het overgangsrecht was volgens de Raad in strijd met het legaliteitsbeginsel en de wet zou niet leiden tot evenredige sancties. Om die reden stelt de regering nu een aanpassing van het boeteregime van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving voor. Een boete zal altijd worden afgestemd op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval. Ook wordt de boete gemaximeerd op het benadelingsbedrag. In geval van opzet bedraagt de boete maximaal € 82.000 (boete vijfde categorie, art. 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht). Is er geen sprake van opzet dan kan een boete worden opgelegd van maximaal € 8.200 (derde categorie). Voor het begrip ‘opzet’ wordt aangesloten bij hetgeen in het strafrecht hieronder wordt verstaan. Het minimumbedrag aan boete wordt afgeschaft en er wordt een waarschuwing ingevoerd. Bron: Min SZW 27-01-2016

Akkoord cao Levensmiddelenbedrijf

CNV Vakmensen heeft ingestemd met het onderhandelingsresultaat voor de nieuwe cao Levensmiddelenbedrijf. Daarmee ligt er een akkoord voor de nieuwe cao.
De cao heeft een looptijd van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2017. Gedurende die looptijd worden de werkelijke lonen en de loonschalen verhoogd met in totaal 5%. Een andere belangrijke afspraak uit het akkoord is modernisering van de cao. Vakbond FNV is uit de onderhandelingen gestapt en geen partij bij de cao. De werkgevers geven wel aan dat die bond uitgenodigd blijft om mee te werken aan de in het onderhandelingsakkoord afgesproken vernieuwingsagenda. Bron: Vakcentrum, 3-02-2016

© lArcade 2024