Inloggen

Archief

Ontbreken handtekeningen kostbare zaak

Het ontbreken van handtekeningen en dagtekeningen op de praktijkovereenkomsten leidt er toe dat de afdrachtvermindering onderwijs niet kon worden toegepast. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk onder vermelding naar een recent arrest van de Hoge Raad.
Een bouwbedrijf heeft ter verbetering van de kwaliteit en inzetbaarheid van haar werknemers een opleidingsproject opgezet. Bij de rechtbank staat vast dat de deelnemers een volledige opleiding in twee trajecten hebben gevolgd. Die trajecten liepen van 2009 tot en met 2011 en van 2012 tot en met 2014. Ook staat in de procedure niet ter discussie dat de opleidingen als zodanig voor de afdrachtvermindering onderwijs kwalificeren. De inspecteur is echter van mening dat voor de opleiding geen afdrachtvermindering kan worden geclaimd omdat de praktijkovereenkomsten niet zijn ondertekend en de dagtekening eveneens ontbreekt. De rechtbank stelt de inspecteur onder verwijzing naar een recente uitspraak van de Hoge Raad in het gelijk. In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA), zoals die luidde ten tijde van de gecorrigeerde jaren, is bepaald dat de afdrachtvermindering onderwijs van toepassing is met betrekking tot de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag van een in die wet bedoelde beroepspraktijkovereenkomst. De beroepspraktijkovereenkomst moet zijn gesloten door de werknemer, het bedrijf dat het beroepsonderwijs verzorgt en het opleidingsinstituut en moet mede zijn ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Een afschrift van de beroepspraktijkovereenkomst wordt bij de loonadministratie bewaard. In het geval de inhoudingsplichtige nog niet beschikt over een door alle betrokken partijen getekende overeenkomst, mag op grond van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (Uitvoeringsregeling) voorshands worden volstaan met het bewaren bij de loonadministratie van een verklaring van het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) waaruit blijkt dat de desbetreffende leerling de beroepsbegeleidende, de basisberoepsgerichte of de beroepsopleidende leerweg volgt. De rechtbank is van oordeel dat er geen twijfel over kan bestaan dat ook aan die voorwaarde, wanneer daarop een beroep wordt gedaan, moet zijn voldaan op het moment waarop een beroep wordt gedaan op het recht op afdrachtvermindering. Bron: Rb. Gelderland 2-06-2016

Uitbreiding instemmingsrecht OR inzake pensioen

Waarschijnlijk een zeer ruime meerderheid van de Tweede Kamer zal instemmen met een aanpassing van de WOR om de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen te verruimen. Het betreft de betrokkenheid van de ondernemingsraad bij ondernemingspensioenfondsen.
De bevoegdheden van de OR op dat vlak zijn nu nog beperkt en alleen van toepassing als in de cao er geen afspraken over zijn gemaakt. Daarnaast heeft de OR nu nog alleen instemmingsrecht als de werkgever de pensioenregeling wil vaststellen of intrekken. Volgens CNV voorzitter Limmen versterkt het wetsvoorstel dan nu bij de Kamer ligt de positie van werknemers en stelt hen in staat om hun verantwoordelijkheid voor het pensioen echt waar te maken. Onder de huidige regelgeving heeft de ondernemingsraad in sommige situaties niets te zeggen over een verandering van de afspraken over het pensioen. Dat geldt bijvoorbeeld voor gevallen, waarbij er geen cao is en een werkgever het regelt zonder overleg met de vakbonden. De ondernemingsraad is dan wel betrokken bij het maken van afspraken over het pensioen, maar niet bij veranderingen ervan. Dat gat in de medezeggenschap moet het wetsvoorstel dichten. Het wetsvoorstel bouwt voort op het advies Instemmingsrecht OR over de arbeidsvoorwaarde Pensioen dat de Sociaal Economische Raad (SER) in juni 2014 heeft vastgesteld. Bron: CNV 2-06-2016; SC Online 3-06-2016

Bouw stroom leeg, wel meer (eenmans)bedrijven

Van alle mensen die in 2008 in de bouw werkten, waren er zes jaar later bijna 200.000 uitgestroomd. Minder dan de helft van de uitstromers had in 2014 elders werk gevonden. De instroom was beperkter in omvang, waardoor het aantal personen werkzaam in de bouw met 79.000 is afgenomen.
Bijna 93.000 uitstromers sinds 2008 waren ergens anders aan de slag. Veel voormalig werkenden in de bouw kwamen in de industrie (bijna 15%) en de handel (bijna 14%) terecht. Nagenoeg een kwart van alle uitstromers werkte in 2014 in de uitzendbranche. Mogelijk werkt een deel van deze personen via een uitzendconstructie alsnog weer in de bouw. De meeste uitstromers, ruim 105.000, werkten in 2014 helemaal niet (meer). Ongeveer 10% van alle uitstromers kreeg in 2014 een werkloosheidsuitkering, 7% een arbeidsongeschiktheidsuitkering en 4% zat in 2014 in een andere sociale uitkering. Zo’n 18% van de 198.000 uitstromers ging met pensioen. Tegenover de uitstroom staat wel een instroom van personeel in de bouw, maar die was beperkter in omvang. In 2014 werkten er 119.000 personen in de bouw die er in 2008 nog niet werkten. Het merendeel (circa 60%) werkte voorheen elders (industrie, detailhandel, uitzendbranche). 22% van de nieuwkomers kwam vanuit de schoolbanken. Een op de twintig nieuwelingen in de bouw was afkomstig uit het buitenland. Deze cijfers zijn gebaseerd op de groep werkenden die als hoofdactiviteit een baan in de bouw hadden en van wie de inkomensgegevens via de Belastingdienst bekend zijn. Van naar schatting minimaal 55.000 mensen ontbreken de cijfers. Dit betreft onder meer zwartwerkers. Daarnaast worden ook uitzendwerkers die in de bouwbranche actief zijn niet meegeteld omdat ze officieel in de uitzendbranche werken. De flinke daling van het aantal werkenden in de bouw heeft weerslag gehad op de samenstelling van de populatie die wel in de bouw werkt. Een belangrijke verschuiving is die van werknemer naar zelfstandig ondernemer. In 2008 was 21% van de werkenden in de bouw zelfstandig ondernemer (98.000 personen). Zes jaar later was dat 28% (110.000 personen). Terwijl het aantal werkenden in de bouw kelderde, nam het aantal zelfstandige ondernemers juist toe. In andere bedrijfstakken was die verschuiving doorgaans niet zo groot. Zo’n 14.600 personen die in 2008 nog in loondienst waren in de bouw, waren in 2014 voor zichzelf begonnen. Iets minder dan 3.000 werkenden in de bouw bewandelden de tegengestelde route (van zelfstandige naar werknemer). Het aantal bedrijfjes met niet meer dan één werkzaam persoon groeit al zeven jaar op rij fors. Zo fors zelfs dat ondanks de daling van de werkgelegenheid het totale aantal bedrijven in de bouw is blijven toenemen. Voor de grotere firma’s geldt de toename in aantallen niet: het aantal bedrijven met meer dan tien werkzame personen daalt. Bij de echt grote bedrijven verandert wat bedrijfsaantallen betreft niets. Bron: CBS 3-6-2016

Na actiedreiging principeakkoord cao Openbaar vervoer

Nog voordat een ultimatum van de bonden afliep zijn werkgevers en bonden tot een onderhandelingsresultaat gekomen voor een tussentijdse cao Openbaar vervoer. De bonden hadden vorige week een ultimatum gesteld dat zou aflopen op 6 juni.
De nieuwe cao heeft een looptijd van twee jaar (tot en met 31 december). Gedurende die looptijd is er tweemaal een structurele loonsverhoging: in juli 1,85% en volgend jaar maart 2%. Ook krijgen de werknemers in juli een eenmalige uitkering van € 250. ABP'ers krijgen daarnaast met ingang van januari dit jaar nog 0,8% en een eenmalige uitkering van € 150. Verder zijn er in het onderhandelingsresultaat afspraken opgenomen over de instroom (BBL'ers, uitzendkrachten), werktijden (maaltijddiensten in combinatie met late diensten worden afgeschaft, werkgevers krijgen onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om experimenten met roosters uit te voeren), ouderenregeling (ook voor parttimers), persoonlijk scholingspotje (te financieren met ATV-dagen en bovenwettelijke vakantiedagen), onderaanneming (afspraken over cao-naleving Besloten busvervoer). Een eerder eindresultaat (waar FNV niet aan meedeed) werd door de achterban van CNV Vakmensen afgewezen, waarna een ultimatum volgde. Het nu gesloten onderhandelingsakkoord moet nog worden voorgelegd aan de achterban van de bonden (FNV en CNV Vakmensen) en werkgevers (VWOV). Bron: CNV Vakmensen 2-06-2016

Geen regeling vrijwilligersvergoeding, geen giftenaftrek

Vrijwilligers die afzien van een vrijwilligersvergoeding mogen deze vergoeding als gift in mindering brengen in hun aangifte IB. De aftrekbaarheid van de vergoeding is echter aan regels gebonden. Zo moet er een regeling zijn dat alle vrijwilligers recht hebben op de vergoeding.
Een vrijwilliger die afziet van een vrijwilligersvergoeding kan volgens de Wet inkomstenbelasting die vergoeding als gift in mindering brengen in zijn aangifte. Daarvoor gelden wel de volgende voorwaarden: de instelling heeft een verklaring afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger; de belastingplichtige kan aanspraak maken op de in de verklaring genoemde vergoeding; de instelling is bereid en in staat die vergoeding uit te keren; de belastingplichtige heeft de vrijheid over de vergoeding te beschikken. Een belastingplichtige die de administratie voor twee stichtingen doet, brengt in zijn aangifte IB 2012 een bedrag van € 3.000 in mindering als gift omdat hij afziet van een vrijwilligersvergoeding. Beide stichtingen zijn als ANBI aangemerkt. De inspecteur accepteert deze aftrek echter niet. De zaak belandt uiteindelijk bij Hof Den Haag waar de inspecteur aangeeft dat aan de eerste twee voorwaarden niet is voldaan. De administrateur moet aannemelijk maken dat hij aanspraak had op uitbetaling van de vrijwilligersvergoeding door de stichtingen en dat hij de vrijheid had over die vergoedingen te beschikken. Daarin is de administrateur volgens het hof niet geslaagd. Het overlegt wel brieven van de stichtingen, maar dat zijn achteraf opgemaakte, schriftelijke vastleggingen van eerder door de besturen van de stichtingen met de administrateur mondeling gesloten overeenkomsten, waarbij elke stichting de man een jaarlijkse vergoeding van € 1.500 heeft toegekend en de man van zijn recht op deze vergoedingen afstand heeft gedaan. Volgens het hof volgt hieruit dat de toekenning van een vrijwilligersvergoeding en het afstand doen ervan in onderlinge samenhang en gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat de stichtingen de intentie hebben gehad de vergoedingen onvoorwaardelijk aan hem uit te keren noch dat hij op enig moment de uitkering van de vergoedingen heeft kunnen afdwingen en/of in vrijheid over de vergoedingen heeft kunnen beschikken. Door de besturen van de stichtingen vastgestelde vrijwilligersreglementen of andere besluiten waaruit het tegendeel volgt, zijn niet overgelegd. Ook de overgelegde bewijzen van betalingen (voor kostenvergoedingen) aan andere vrijwilligers brengen het hof niet tot een ander oordeel. Uit deze betalingsbewijzen blijkt namelijk niets over de voorwaarden waaronder de stichtingen vergoedingen aan haar vrijwilligers uitkeert. Bron: Hof Den Haag 6-04-2016

© lArcade 2024